In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], hoofdhuurder/onderverhuurder van kantoorruimte, en [gedaagde], onderhuurder. De procedure is gestart na een opzegging van de huurovereenkomst door [gedaagde] per 31 mei 2020, omdat de zakelijke verhouding tussen partijen verstoord was. [gedaagde] heeft het gehuurde echter al eerder, op of omstreeks 1 november 2019, verlaten en heeft de sleutels niet ingeleverd. In december 2019 heeft [eiser] de sloten vervangen, waardoor [gedaagde] geen toegang meer had tot het gehuurde. [eiser] vorderde betaling van achterstallige huur en variabele kosten, terwijl [gedaagde] zich verweerde door te stellen dat zij niet meer verplicht was tot betaling omdat [eiser] haar het huurgenot had onthouden.
De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet verplicht was om de sleutels eerder in te leveren en dat [eiser] door de sloten te vervangen, zonder nieuwe sleutels te verstrekken, in verzuim was geraakt. Hierdoor was de nakoming van de huurovereenkomst door [gedaagde] blijvend onmogelijk geworden, wat betekende dat zij niet meer gehouden was tot betaling van de huur over de maanden januari tot en met mei 2020. De vordering van [eiser] tot betaling van deze huurtermijnen werd afgewezen.
Wat betreft de variabele kosten en de kosten voor de vervanging van de sloten, oordeelde de kantonrechter dat [eiser] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vorderingen. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van de variabele kosten af en oordeelde dat de kosten voor de vervanging van de sloten niet voor rekening van [gedaagde] kwamen. De kantonrechter kende wel een boete toe aan [eiser] voor de te late betaling van huur door [gedaagde] over oktober en november 2019, maar wees de overige vorderingen van [eiser] af. [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van € 600,00 aan boetes, met wettelijke rente, en [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].