ECLI:NL:RBMNE:2020:4196

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
C/16/491464 / HA ZA 19-163
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwijtscheldingsregeling voor restschuld na verkoop woning en de rol van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen

In deze zaak, uitgesproken op 30 september 2020 door de Rechtbank Midden-Nederland, staat de vraag centraal of eisers, [eiseres sub 1] en [eiser sub 2], aanspraak kunnen maken op de kwijtscheldingsregeling van het waarborgfonds voor de restschuld na de verkoop van hun woning. De eisers hadden in 2010 een hypotheek afgesloten bij ING Bank N.V. voor de aankoop van een woning, waarbij de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen zich borg stelde. Door financiële problemen, onder andere veroorzaakt door een criminele ex-partner van [eiseres sub 1], ontstonden betalingsachterstanden die leidden tot de executieveiling van de woning in 2015. De Stichting betaalde een deel van de restschuld aan ING, maar weigerde de eisers kwijtschelding van de restschuld, wat leidde tot deze rechtszaak.

De rechtbank oordeelt dat de Stichting terecht heeft besloten dat de eisers niet in aanmerking komen voor de kwijtscheldingsregeling. De Stichting hanteert een vaste gedragslijn waarbij goede trouw en volledige medewerking van de schuldenaar vereist zijn. De rechtbank concludeert dat de eisers niet te goeder trouw waren, omdat de betalingsproblemen al vóór het ontslag van [eiseres sub 1] waren ontstaan. Bovendien hebben zij niet volledig meegewerkt aan de onderhandse verkoop van de woning, wat heeft geleid tot een lagere opbrengst bij de executieveiling. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, en de Stichting wordt in reconventie veroordeeld tot betaling van het door haar aan ING betaalde bedrag, verminderd met reeds door de eisers betaalde bedragen.

De rechtbank benadrukt dat de Stichting geen bijzondere zorgplicht heeft jegens de eisers en dat de beslissing om geen kwijtschelding te verlenen niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De eisers worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de Stichting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/491464 / HA ZA 19-163
Vonnis van 30 september 2020
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.E.J. Jansen LLM. te Bloemendaal,
tegen
de stichting
STICHTING WAARBORGFONDS EIGEN WONINGEN,
gevestigd te Den Haag, kantoorhoudend in Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J. van den Heijkant te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] en de Stichting genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van de Stichting,
  • [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] voeren geen verweer tegen de eis in reconventie,
  • een eisvermindering in reconventie van de Stichting,
  • de conclusie van repliek in conventie van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ,
  • de conclusie van dupliek in conventie van de Stichting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan, in conventie en in reconventie

De kernvraag en het antwoord daarop
2.1.
De kern van het geschil in conventie en in reconventie komt erop neer of [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] aanspraak kunnen maken op de kwijtscheldingsregeling voor de restschuld van hun woning. Het antwoord is nee. De Stichting kan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] aanspreken voor het door haar aan ING betaalde deel van de restschuld.
De stichting waarborgfonds eigen woningen
2.2.
De Stichting benoemt haar maatschappelijke functie. Zij heeft geen winstoogmerk en is onafhankelijk van geldverstrekkers (banken). Met de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) stelt de Stichting zich borg jegens de geldverstrekker bij de aankoop van een eigen woning. Dit gaat met een standaardovereenkomst die is goedgekeurd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De geldverstrekker krijgt door de borgstelling een extra zekerheid. Een geldnemer (zoals [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ) profiteert daardoor van een lagere rente. Onder voorwaarden biedt de Stichting een vangnet bij een restschuld, een kwijtscheldingsregeling. De Stichting gebruikt hierbij gemeenschapsgeld. De Stichting brengt naar voren dat het daarom extra van belang is zorgvuldig te handelen en de middelen niet onnodig uit te putten.
Waar gaat dit geschil over?
2.3.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] leenden in september 2010 geld van ING Bank N.V. (hierna: ING) voor de aankoop van een woning aan de [adres] in [woonplaats] . Dat was een bedrag van € 295.429,00. Daar tegenover kreeg ING een recht van hypotheek op de woning. De Stichting stelde zich in een borgtochtovereenkomst met ING borg voor terugbetaling van de lening. Op die borgtochtovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden voor Borgtocht en Normen (hierna: V&N) van toepassing.
[eiseres sub 1] had sinds 2011 financiële problemen vanwege haar criminele ex-partner, onder meer vanwege een restschuld na verkoop van hun gezamenlijke woning.
In april 2012 ontstond voor het eerst een achterstand in de maandelijkse betalingen door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] aan ING.
In maart 2014 werd [eiseres sub 1] op staande voet ontslagen. Na een tevergeefs bezwaar en beroep is het ontslagbesluit uiteindelijk op 1 november 2018 in hoger beroep vernietigd.
De betalingsachterstanden liepen in de tussentijd op en de woning van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] is op 15 oktober 2015, executoriaal verkocht via een veiling. De betalingsachterstand was op het moment van de verkoop 22,5 maand. ING verzocht de Stichting om betaling van de restschuld van € 115.083,70 vanwege de borgstelling. De Stichting betaalde € 92.986,73 aan ING. De Stichting heeft een wettelijk recht van regres op [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] voor dit betaalde bedrag.
De Stichting is in beginsel bereid dat regresrecht niet uit te oefenen, indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan: de kwijtscheldingsregeling. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] deden een beroep hierop, maar dit werd op 24 december 2015 afgewezen. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] deden twee maal een verzoek tot heroverweging. De Stichting wees ook deze verzoeken af. Dat was op 23 maart 2016 en 25 april 2019.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] menen dat hun beroep op de kwijtscheldingsregeling ten onrechte is afgewezen. Hun vorderingen houden daarmee verband.
De eisen in conventie en in reconventie
2.4.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] eisen
in conventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat op de Stichting een bijzondere zorgplicht rust,
een verklaring voor recht dat de Stichting een bijzondere zorgplicht heeft geschonden en aansprakelijk is voor de daaruit gevolgde schade, op te maken bij staat,
een verklaring voor recht dat de Stichting ten onrechte heeft besloten [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] niet in aanmerking te laten komen voor kwijtschelding,
at de Stichting wordt verboden [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] te dwingen tot betaling van de restschuld, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
dat de Stichting wordt veroordeeld om alles wat door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in het kader van de verliesdeclaratie is voldaan terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente,
dat de Stichting wordt veroordeeld tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid,
dat de Stichting wordt veroordeeld tot vergoeding van de (na)kosten van dit geding, vermeerderd met rente.
2.5.
De Stichting eist
in reconventiebetaling van het door haar aan ING betaalde bedrag van € 98.566,97, vermeerderd met rente. De Stichting vordert na de eisvermindering niet langer veroordeling van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in de proceskosten.
Het juridisch kader
2.6.
De Stichting heeft op grond van artikel 7:866 BW een regresrecht op [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] voor de aan ING betaalde restschuld. Dat staat niet ter discussie. Of de Stichting dat recht zal uitoefenen is nader uitgewerkt in artikel A3 van de V&N van de borgtochtovereenkomst tussen de Stichting en ING. De regeling is, zoals de V&N bepalen, tevens opgenomen in de hypotheekakte die is opgemaakt tussen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] en ING. In de hypotheekakte staat daarover:
“IV Nationale Hypotheek Garantie
(…)
3. Indien het fonds als borg een betaling heeft gedaan aan de Bank, is het fonds in beginsel bereid de vordering ter zake van deze betaling niet bij de Schuldenaar in te vorderen mits en voor zover naar het oordeel van het fonds is gebleken dat:
- de Schuldenaar ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening te goeder trouw is geweest, en
- de Schuldenaar zijn volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening en een zo hoog mogelijke opbrengst van de woning te geraken. (…)”
2.7.
De hypotheekakte is daardoor van invloed op de rechtsverhouding tussen de Stichting en [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] , zoals bedoeld in artikel 7:866 lid 4 BW.
Uit de hypotheekakte akte blijkt dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] te goeder trouw moeten zijn geweest waar de schulden zijn ontstaan én volledig hebben meegewerkt aan zo goed mogelijk het oplossen ervan. Voor kwijtschelding moet dus aan deze beide eisen worden voldaan. Uit de formulering blijkt bovendien dat de Stichting daarover een éigen oordeel velt. De Stichting stelt dat zij bij die beoordeling een vaste gedragslijn hanteert en deze consequent toepast. Tot 1 maart 2015 werden de beslissingen van de Stichting bestuursrechtelijk getoetst. Na die datum is de civiele rechter bevoegd geworden. In de bestuursrechtspraak is de gedragslijn aanvaard als redelijk beleid en de civiele rechter heeft de gedragslijn eveneens aanvaard, zo stelt de Stichting. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] weerspreken dat niet.
Bedacht dient te worden dat de kwijtscheldingsregeling voortkomt uit de standaardovereenkomst die voor een grote groep geldnemers geldt (zie 2.2). Vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid en ter voorkoming van een onnodig gebruik van gemeenschapsgeld is het wenselijk dat tegenover al die geldnemers dezelfde uitleg wordt gehanteerd. De vaste gedragslijn is daarom het uitgangspunt bij deze beoordeling.
Is voldaan aan het criterium van de goede trouw?
2.8.
De Stichting oordeelt dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] niet te goeder trouw zijn ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening. Dit motiveert de Stichting als volgt.
Volgens de vaste gedragslijn is sprake van goede trouw indien de geldnemer ( [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ) de lening niet meer kan betalen als gevolg van i) relatiebeëindiging, ii) niet-verwijtbare werkloosheid en/of iii) arbeidsongeschiktheid en woningbehoud niet mogelijk is. De schuld waarmee [eiseres sub 1] door haar criminele ex-partner is opgezadeld, valt daar volgens de Stichting niet onder. De Stichting verwijst naar bestuursrechtelijke en civiele rechtspraak waarin dat in vergelijkbare zaken wordt bevestigd.
Bij repliek brengen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] naar voren dat de problemen vanwege de ex-partner van [eiseres sub 1] geen verband houden met de betalingsonmacht; die werd volgens hen veroorzaakt door het onterechte ontslag van [eiseres sub 1] . Om die reden vinden [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] dat wel is voldaan aan het criterium van goede trouw.
Dat de financiële problemen vanwege de ex-partner niet de oorzaak waren voor het niet langer kunnen betalen van de hypotheek is voor de rechtbank niet goed te rijmen met het feit dat de achterstand al twee jaar eerder vóór haar ontslag is ontstaan. De Stichting stelt onbetwist dat de laatste reguliere maandelijkse betaling in december 2012 is gedaan; dus ook ruim voor het ontslag. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] leggen niet voldoende uit dat uitsluitend haar - achteraf gezien - niet verwijtbare werkloosheid de oorzaak was van de betalingsachterstand.
Hierna zal blijken dat zelfs als de goede trouw van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] niet ter discussie zou staan, ze nog steeds niet in aanmerking komen voor de kwijtscheldingsregeling.
Is voldaan aan het criterium van volledige medewerking?
2.9.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] moeten namelijk ook volledige medewerking hebben verleend om te komen tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening en een zo hoog mogelijke opbrengst van de woning (zie 2.6). De vaste gedragslijn van de Stichting is dat daarvan sprake is bij een onderhandse verkoop van de woning en als volledig is meegewerkt te vermijding of beperking van het verlies. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben geen volmacht gegeven voor een onderhandse verkoop, zodat de woning uiteindelijk executoriaal is verkocht. Bij een dergelijke verkoop worden hogere kosten worden gemaakt dan bij een onderhandse verkoop, zo stelt de Stichting, die dus leiden tot een lagere opbrengst van de woning.
2.10.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] vinden dat zij wel volledige medewerking verleenden. Zij hielden ING op de hoogte van de nog lopende procedure over het ontslag van [eiseres sub 1] . Op 12 oktober 2015 mailden zij bezig te zijn om de woning zelf te verkopen.
2.11.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht de Stichting concluderen dat daarmee niet aan het criterium is voldaan. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn voldoende geïnformeerd over wat van hen verwacht werd. In een mail van 10 maart 2015 vraagt ING een laatste keer om een betaling van een reguliere termijn en een extra bedrag ter aflossing. ING waarschuwt daarbij:
“Indien dit bedrag niet voor 01-04-2015 in ons bezit is zullen wij de notaris verzoeken contact met u op te nemen aangaande de ondertekening van de verkoopvolmacht. Alsdan zullen wij het verkooptraject officieel moeten starten. Wij adviseren u hieraan mee te werken daar u in dit geval mogelijk nog kans behoud op kwijting van de restantschuld (in het kader van de NHG).”ING herhaalt in haar brief van 8 juli 2015 het verzoek om een volmacht en de waarschuwing dat bij een veilingverkoop de volledige restschuld moet worden terugbetaald. Ook in deze procedure leggen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] niet uit waarom zij, ondanks de herhaalde verzoeken en waarschuwingen, geen volmacht hebben gegeven voor onderhandse verkoop. Hun bericht op 12 oktober 2015 kwam op de dag van de executieveiling, die datum was hen bekend. De mededeling was te laat en, zeker in dat stadium, te weinig concreet.
De redelijkheid en billijkheid
2.12.
Op grond van haar vaste gedragslijn hoefde de Stichting dus niet tot kwijtschelding over te gaan. De rechtsverhouding met [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] wordt echter ook beheerst door de regels van redelijkheid en billijkheid in artikel 6:2 BW.
2.13.
De rechtbank begrijpt dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zich daarop beroepen bij het noemen van ‘een zorgplicht’, zij noemen zelf geen juridische grondslag. De Stichting weerspreekt gemotiveerd dat zij een zorgplicht heeft. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat de zorgplicht voortvloeit uit de statuten en het doel van de Stichting, namelijk het bevorderen van eigen woningbezit. Volgens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn de belangen van de Stichting aldus verbonden met de belangen van de banken en daarom vloeit daaruit een zorgplicht voort die is afgeleid van de bancaire zorgplicht.
De rechtbank volgt die redenering niet. Het wordt niet duidelijk waarom uit statuten of een doel een verplichting voortvloeit voor de verhouding met een derde zoals [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] . Tussen hen bestaat immers uitsluitend een regresverhouding. Overigens is de redenering inhoudelijk ook niet helder. Het bevorderen van het eigen woningbezit is namelijk niet alleen verbonden met het belang van de geldverstrekkers, maar net zo goed - of nog veel meer - met de belangen van particulieren die met de NHG worden ondersteund in het kopen van een eigen woning. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat de Stichting zich meer en eerder in het gehele proces zou dienen te richten op de schuldenaar. Die wens leidt echter niet tot een zorgplicht voor de Stichting.
2.14.
Volgens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] had de Stichting hen uitdrukkelijk en indringend moeten waarschuwen dat als zij de woning niet onderhands zouden verkopen, zij geen beroep kunnen doen op de kwijtscheldingsregeling. Zoals al eerder aan de orde kwam (zie 2.11) zijn zij wel degelijk gewaarschuwd. Bij repliek erkennen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] dat zij op begrijpelijke wijze zijn gewezen op de gevolgen van het niet verlenen van volledige medewerking, maar “niet genoeg”. Dat verwijt is onvoldoende concreet voor een verdere beoordeling ervan.
2.15.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] wijzen op een aantal persoonlijke omstandigheden over de gezondheids- en gezinstoestand van [eiseres sub 1] . Deze omstandigheden leiden niet tot de conclusie dat de beslissing om de restschuld niet kwijt te schelden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Uit niets blijkt dat die omstandigheden haar partner [eiser sub 2] verhinderden om te voldoen aan de kwijtscheldingscriteria, met name het meewerken aan onderhandse verkoop. [eiser sub 2] is immers ook hoofdelijk schuldenaar en op hem rusten daarom dezelfde verplichtingen als op [eiseres sub 1] .
2.16.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] vinden het van belang dat ING hen heeft toegestaan dat de betalingsachterstand is opgelopen tot 22,5 maand voordat tot executieverkoop is overgegaan. ING had kennelijk ook het vertrouwen dat de financiële problemen zouden worden opgelost, aldus [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] . Maar ING krijgt vervolgens wél een (gedeeltelijke) uitkering van de Stichting, terwijl [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] niets krijgen. Volgens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] is dat in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
2.17.
De rechtbank is het daar niet mee eens. De Stichting legt uit dat er twee afzonderlijke beoordelingen plaatsvinden. Die beoordelingen zijn verschillend, omdat zij voortkomen uit verschillende rechtsverhoudingen. Met ING sloot de Stichting een borgtochtovereenkomst. Op grond van die overeenkomst heeft ING recht op (een gedeeltelijke) vergoeding. Vervolgens neemt de Stichting regres op [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] waarbij de kwijtscheldingsregeling geldt. Het ligt volledig in de invloedssfeer van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] of zij aan de voorwaarden voor die kwijtschelding voldoen. Met name blijft onduidelijk waarom zij, ondanks waarschuwingen, niet meewerkten aan de onderhandse verkoop van de woning.
2.18.
Volgens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] mochten zij erop vertrouwen dat de Stichting het achteraf onterechte ontslag van [eiseres sub 1] een voldoende reden zou vinden om alsnog tot kwijtschelding over te gaan. Ondanks dat ING en de Stichting wisten dat [eiseres sub 1] hierover procedeerde, hebben zij immers niet duidelijk gemaakt dat de uitkomst van die procedure geen verschil zou maken voor de beoordeling.
2.19.
De rechtbank is van oordeel dat de Stichting dit wél duidelijk heeft gemaakt. In zowel de afwijzing van het beroep op de kwijtscheldingsregeling van 24 december 2015 als bij de heroverweging daarvan op 23 maart 2016 duidelijk gemaakt dat aan beide voorwaarden voor kwijtschelding niet werd voldaan. Niet alleen oordeelde de Stichting dat zij niet te goeder trouw waren, evenmin werkten zij mee aan het realiseren van een zo hoog mogelijke opbrengst van de woning.
De conclusies
2.20.
De slotsom
in conventieis dat de vorderingen van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zullen worden afgewezen. De Stichting is terecht tot de conclusie gekomen dat zij geen aanspraak kunnen maken op de kwijtscheldingsregeling. Een bijzondere zorgplicht voor de Stichting jegens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] is er niet. De Stichting wordt niet verboden de restschuld van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] terug te vorderen en hoeft de van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ontvangen betalingen niet terug te betalen. De nevenvorderingen tot betaling van rente en vergoeding van kosten zullen eveneens worden afgewezen.
2.21.
In reconventieis de vordering van de Stichting tot betaling van het door haar aan ING betaalde bedrag toewijsbaar. De gevorderde kosten en rente zullen als onbetwist worden toegewezen. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben van de gevorderde € 98.566,97 al € 19.499,74 betaald. Dat bedrag moet in mindering worden gebracht op het gevorderde, zodat € 79.067,23, te vermeerderen met rente, zal worden toegewezen.
De proceskosten en nakosten
2.22.
Omdat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ongelijk krijgen, moeten zij de proceskosten in conventie aan de Stichting vergoeden. Aan de kant van de Stichting begroot de rechtbank die op € 639,00 aan griffierecht en € 1.086,00 (salaris gemachtigde: 2 punten x tarief € 543,00). In totaal dus € 1.725,00.
2.23.
De nakosten, waarvan de Stichting in conventie betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als volgt worden toegewezen.
2.24.
In reconventie draagt elke partij de eigen kosten, zoals zij hebben afgesproken.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Stichting, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.725,00,
3.3.
veroordeelt [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de Stichting volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
3.4.
verklaart 3.2 en 3.3 uitvoerbaar bij voorraad
in reconventie
3.5.
veroordeelt [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] aan de Stichting te betalen € 79.067,23 (negenenzeventigduizend zevenenzestig euro en drieëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 6 december 2019 tot de dag van volledige betaling,
3.6.
verklaart 3.5 uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Praamstra en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2020. [1]

Voetnoten

1.FvG (4197)