ECLI:NL:RBMNE:2020:4194

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 20/1414
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure

Op 2 oktober 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, h.o.d.n. [handelsnaam], en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 maart 2020, waarin het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het bezwaarschrift van eiser niet voldeed aan de wettelijke vereisten, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had een pro-forma bezwaarschrift ingediend, maar dit bevatte geen gronden van bezwaar. Verweerder heeft eiser de gelegenheid gegeven om de gronden binnen een bepaalde termijn in te dienen, maar deze zijn te laat ontvangen. De rechtbank concludeert dat er geen geldige reden is voor de te late indiening van de gronden van bezwaar, waardoor het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1414

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam] , te [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.G.P. Voragen),
en

de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 20 maart 2020.

Overwegingen

1.De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Verweerder heeft in het besluit van 20 maart 2020 het bezwaar van eiser (kennelijk) niet ontvankelijk verklaard omdat het niet aan de wettelijke vereisten voldoet.
3. Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt [1] en moet voldoen aan de eisen genoemd in artikel 6:5 van de Awb. In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt. Het bezwaarschrift kan niet-ontvankelijk worden verklaard als niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. [2]
4. In dit geval is het besluit van verweerder bekendgemaakt op 13 december 2019. Het bezwaarschrift had dus uiterlijk op 24 januari 2020 door verweerder ontvangen moeten zijn. Eiser heeft binnen de termijn een zogenoemd een pro-forma bezwaarschrift ingediend op 20 januari 2020. Dit bezwaarschrift bevat geen gronden van bezwaar. Bij brief van 28 januari 2020 heeft verweerder eiser hierop gewezen en in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de gronden van het bezwaar in te dienen, uiterlijk op 25 februari 2020. Op 3 maart 2020 zijn de gronden van het bezwaar per e-mail ontvangen. Dat is dus te laat.
5. De hoofdregel is dan dat verweerder het bezwaar niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen. Eiser heeft geen reden gegeven waarom hij te laat was. Eiser stelt dat de gronden van het bezwaar tijdig zijn ingediend. Deze stelling heeft eiser niet nader onderbouwd met stukken. De rechtspraak op dit punt is streng. De rechtbank moet er daarom van uitgaan dat de gronden van het bezwaar op 3 maart 2020, zonder geldige reden buiten de door verweerder gestelde termijn, zijn ingediend.
6. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat niet aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond.
7. Eiser krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 oktober 2020 door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb.
2.Artikelen 6:6 van de Awb.