ECLI:NL:RBMNE:2020:4186

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
16/239785-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis in een zaak van zeer ernstig strafbaar feit

Op 1 oktober 2020 heeft de meervoudige raadkamer van de Rechtbank Midden-Nederland te Utrecht uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen het bevel van de rechter-commissaris tot schorsing van de voorlopige hechtenis van een minderjarige verdachte. De verdachte, geboren in 2003, wordt verdacht van een zeer ernstig strafbaar feit, namelijk een poging tot moord, subsidiair een poging tot doodslag. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de schorsing van de voorlopige hechtenis, stellende dat er geen zwaarwegende persoonlijke belangen zijn die een uitzondering op het uitgangspunt van geen schorsing rechtvaardigen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte als minderjarige het proces in vrijheid moet kunnen afwachten, verwijzend naar een positief advies van de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig is ingediend en dat er sprake is van een ernstige verdenking. De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie dat bij verdenking van een ernstig feit, zoals hier aan de orde, in beginsel geen ruimte bestaat voor schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank oordeelt dat er geen zwaarwegende persoonlijke belangen zijn die een uitzondering rechtvaardigen, ook niet gezien de leeftijd van de verdachte. Het maatschappelijk belang prevaleert boven het persoonlijk belang van de verdachte, vooral gezien de maatschappelijke onrust die kan ontstaan bij vrijlating van een verdachte van een ernstig feit.

De rechtbank verklaart het hoger beroep van de officier van justitie gegrond, vernietigt het bevel van de rechter-commissaris tot schorsing van de voorlopige hechtenis en oordeelt dat de voorlopige hechtenis onverwijld ten uitvoer moet worden gelegd. Het bevel van de rechter-commissaris blijft voor het overige in stand.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht/Lelystad
Parketnummer: 16/239785-20
Beslissing in hoger beroep op grond van artikel 87 van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige raadkamer van 1 oktober 2020
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [2003] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .
Het hoger beroep is behandeld in de raadkamer van 1 oktober 2020. Gehoord zijn de officier van justitie mr. T. Tanghe, de verdachte en zijn ouders, de raadsvrouw van verdachte, mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem en de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, de heer T. Siebers.

1.Het bevel van de rechter-commissaris

De rechter-commissaris heeft bij bevel van 25 september 2020 de door de officier van justitie ingediende vordering tot inbewaringstelling toegewezen ten aanzien van het feit, zoals genoemd in die vordering. De rechter-commissaris heeft overwogen dat er voldoende ernstige bezwaren tegen verdachte bestaan uit de thans bekende feiten en omstandigheden en dat daarnaast de volgende gronden voor de voorlopige hechtenis aanwezig zijn:
- Er is sprake van verdenking van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en de rechtsorde is door dat feit ernstig geschokt;
  • Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld;
  • Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht.
Voor de rechter-commissaris vormden de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om de voorlopige hechtenis bij bevel van eveneens 25 september 2020 te schorsen.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen het bevel van de rechter-commissaris tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Hij heeft in zijn appelschriftuur en in raadkamer aangevoerd dat uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer sprake is van de zogenaamde 12-jaarsgrond en van een ernstig geschokte rechtsorde, zoals hier aan de orde, er in beginsel geen ruimte bestaat voor een schorsing van de voorlopige hechtenis. Alleen indien sprake is van zwaarwegende persoonlijke belangen van een verdachte kan die ruimte ontstaan. In deze zaak is die ruimte er volgens de officier van justitie niet. Dat sprake is van een minderjarige verdachte zonder strafrechtelijke documentatie is daarvoor onvoldoende en doet niet af aan de grote ernst van het feit waarvan hij wordt verdacht.

3.Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht het hoger beroep van de officier van justitie ongegrond te verklaren. Zij betwist niet dat sprake is van een verdenking van een ernstig strafbaar feit, maar zij is van mening dat verdachte als minderjarige het proces in vrijheid moet kunnen afwachten. Zij heeft gewezen op het positieve advies van de Raad voor de Kinderbescherming in het rapport van 24 september 2020. Dit positieve advies moet zwaar meewegen. Verdachte is kwetsbaar en een first offender. Ondanks een mogelijk geschokte rechtsorde is schorsing van de voorlopige hechtenis passend zodat verdachte zijn school en werk kan hervatten. Een eventueel persoonlijkheidsonderzoek kan het beste vanuit de thuissituatie plaatsvinden. Daarbij komt dat de ouders van verdachte streng zullen toezien op verdachte tijdens de schorsing. Ook van belang is dat verdachte openstaat voor hulpverlening.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat het hoger beroep binnen de wettelijke termijn van 14 dagen is ingediend.
De rechtbank stelt ook vast dat sprake is van verdenking van een zeer ernstig strafbaar feit, namelijk een poging tot moord, subsidiair een poging tot doodslag waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Voorts zijn de overige gronden voor voorlopige hechtenis zoals hiervoor genoemd aan de orde. De rechtbank volgt de officier van justitie in zijn standpunt dat in geval van een verdenking van zo’n ernstig feit het uitgangspunt is dat geen ruimte bestaat voor schorsing van de voorlopige hechtenis. Niet gebleken is van zwaarwegende persoonlijke belangen die een uitzondering hierop rechtvaardigen, ook niet gezien de leeftijd van verdachte. Bij dit oordeel speelt een rol dat er maatschappelijke onrust kan ontstaan als een verdachte van zo’n ernstig feit in vrijheid wordt gesteld.
De rechtbank oordeelt dat onder de gegeven omstandigheden het maatschappelijk belang prevaleert boven het persoonlijk belang van verdachte.
De rechtbank zal het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep ten aanzien van de schorsing van de voorlopige hechtenis dan ook gegrond verklaren en het schorsingsbevel vernietigen.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het hoger beroep van de officier van justitie gegrond;
  • vernietigt het bevel van de rechter-commissaris tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
  • oordeelt dat de voorlopige hechtenis onverwijld ten uitvoer moet worden gelegd.
Het bevel van de rechter-commissaris blijft voor het overige in stand.
Aldus gedaan te Utrecht op 1 oktober 2020 door mr. E. Akkermans, voorzitter, mrs. P.A. Buijs en N.M. Spelt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts als griffier.
Deze beslissing is door een van de rechters en de griffier ondertekend.