ECLI:NL:RBMNE:2020:418

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
C/16/496134 / FA RK 20-728
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 27 januari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1969, die verblijft in een instelling. De officier van justitie had verzocht om voortzetting van de crisismaatregel die op 23 januari 2020 was opgelegd. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op dezelfde dag gehouden, waarbij de betrokkene, zijn advocaat mr. I.L. Ortelee, en verschillende zorgverleners aanwezig waren. De advocaat voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat de burgemeester de betrokkene niet deugdelijk had gehoord en er geen ernstig nadeel was aangetoond. De psychiater verklaarde echter dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, wat de aanvraag voor een crisismaatregel rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn verzoek en dat de voorgestelde verplichte zorg noodzakelijk was om het levensgevaar van de betrokkene af te wenden. De rechtbank verleende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, die geldig was tot en met 17 februari 2020, en wees het meer of anders verzochte af. De beslissing werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de rechter, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/496134 / FA RK 20-728
Betrokkenenummer: [betrokkenenummer]
Machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel
Beschikking van 27 januari 2020naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel, als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verblijvende in [naam instelling] , locatie [naam locatie] te [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. I.L. Ortelee.

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 24 januari 2020, heeft de officier van justitie verzocht om voortzetting van de op 23 januari 2020 opgelegde crisismaatregel.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een afschrift van de beslissing tot het nemen van de crisismaatregel d.d. 23 januari 2020;
- de medische verklaring d.d. 23 januari 2020;
- de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wet BOPZ en de Wvgzz.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 27 januari 2020 in [naam instelling] , locatie [naam locatie] te [plaatsnaam] .
1.3.
Daarbij heeft de rechtbank gehoord:
- de betrokkene,
- mr. I.L. Ortelee,
- de heer [A] , psychiater,
- mevrouw [B] , SPH,
- de heer [C] , verpleegkundige.
1.4.
Ter zitting heeft de advocaat van de betrokkene een verweerschrift overgelegd.
1.5.
De officier van justitie heeft van tevoren laten weten dat hij niet voornemens is bij de mondelinge behandeling te verschijnen.
1.6.
De rechtbank heeft na de mondelinge behandeling direct uitspraak gedaan en een kennisgeving mondelinge uitspraak aan de advocaat van betrokkene en aan de vertegenwoordiger van de instelling verstrekt.
2. Beoordeling
2.1
De betrokkene heeft verklaard dat het op het ene moment goed met hem gaat en op het volgende moment weer slecht. Hij beseft ook dat hij erg wisselend is in zijn houding of hij vrijwillig in de instelling wil blijven.
De advocaat van de betrokkene heeft het volgende aangevoerd. Het verzoek van de officier van justitie sluit aan op de beschikking van 3 januari 2020, waarbij ten aanzien van de betrokkene op basis van de Wet BOPZ een machtiging tot voortzetting inbewaringstelling is verleend tot en met 24 januari 2020. De mogelijkheid om een aansluitende crisismaatregel te verzoeken zou de wettelijke termijn van drie weken de facto verlengen, hetgeen in strijd met de wet is. De behandelaren hadden begin januari 2020 meteen een zorgmachtiging moeten aanvragen, hetgeen niet gebeurd is. Nu de Wvggz niet voorziet in de mogelijkheid om een crisismaatregel te laten volgen op een eerdere crisismaatregel, dient de officier van justitie te worden opgeroepen om zijn verzoek toe te lichten. Verzuimd is aansluitend op de crisismaatregel tijdig een zorgmachtiging aan te vragen en betrokkene in de gelegenheid te stellen een zorgplan op te stellen of daarover na te denken. Dit leidt tot niet-ontvankelijkheid van officier van justitie.
De advocaat heeft daarnaast aangevoerd dat de betrokkene niet op grond van artikel 7:1 lid 3 sub b Wvggz door de burgemeester is gehoord. In de beschikking van de burgemeester is vermeld dat de betrokkene expliciet heeft geweigerd om te worden gehoord. Dit standpunt is echter niet door de burgemeester gemotiveerd. Ontkend wordt dat betrokkene op de hoogte was van het voornemen een hernieuwde crisismaatregel te nemen. Het niet deugdelijk horen van betrokkene zal volgens de advocaat moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Verder heeft de advocaat aangevoerd dat de betrokkene al meer dan drie weken op de afdeling verblijft en dat gedurende deze periode geen sprake is geweest van ernstig nadeel. Er zijn afspraken gemaakt en er is geen enkele impuls bij de betrokkene om deze afspraken niet na te komen. Evenmin is sprake geweest van verzet.
Tot slot is aangevoerd dat de vormen van verplichte zorg die in de medische verklaring specifiek voor de betrokkene genoemd worden geen betrekking lijken te hebben op de situatie van de betrokkene.
2.2.
De psychiater heeft verklaard dat het doel van de behandelaren was om de betrokkene op vrijwillige basis in zorg te houden. Het streven was ook om toe te werken naar het vergroten van de vrijwilligheid van de betrokkene. Daarom is begin januari 2020 heel bewust niet ingezet op het aanvragen van een zorgmachtiging. Aan het einde van de termijn van de inbewaringstelling lukte het uiteindelijk – zeer tegen de verwachting in – niet om de betrokkene op vrijwillige basis in zorg te houden, waarna opnieuw een crisismaatregel bij de burgemeester is verzocht. Het risico op een geslaagde suïcidepoging was te groot. De psychiater vond het, gelet op het ziektebeeld en de behoefte aan autonomie bij de betrokkene, ongepast en zelfs schadelijk voor de betrokkene om begin januari 2020 een zorgmachtiging aan te vragen. Ten aanzien van het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel heeft de psychiater verklaard dat bij de betrokkene de waarschijnlijkheid voor het intreden van dit nadeel groot is. Bij de betrokkene is sprake van veel problematiek. De stoornis van de geestvermogens is nog niet vastgesteld, maar diagnostiek hiervoor is ingepland.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
2.3.
Artikel 15:1 lid 4 Wvggz bepaalt dat een krachtens de Wet BOPZ verleende machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, waarvan de geldigheidsduur op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet is verstreken, voor de toepassing van hoofdstuk 7, paragraaf 6 wordt aangemerkt als een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel.
2.4.
In hoofdstuk 7 van de Wvggz staan de bepalingen over de crisismaatregel, de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel en het aansluitend verzoek voor een zorgmachtiging.
Dat een crisismaatregel van de burgemeester en de machtiging tot voortzetting van die crisismaatregel van de rechtbank die aansluitend wordt gevolgd door een (nieuwe) crisismaatregel en een machtiging tot voortzetting daarvan strijdig is met de wet volgt niet uit de bepalingen van de Wvggz. Dat betekent dat als – kort voor of na het verstrijken van de geldigheidsduur van (een machtiging tot voortzetting van) een crisismachtiging – wederom sprake is van een crisissituatie en voldaan wordt aan de criteria van artikel 7:1 Wvggz de burgemeester opnieuw (aansluitend) een crisismaatregel kan nemen en de rechtbank een machtiging tot voortzetting daarvan kan verlenen. In deze zaak was sprake van een crisissituatie die de afgifte van een aansluitende crisismaatregel rechtvaardigde.
In artikel 7:3, onder b Wvggz is bepaald dat de burgemeester niet eerder een crisismaatregel neemt dan nadat hij de betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.
In de beschikking van de burgemeester wordt over het horen vermeld dat ‘betrokkene expliciet heeft geweigerd om te worden gehoord’. Als de betrokkene het niet eens is met de (totstandkoming van de) crisismaatregel zoals door de burgemeester is genomen, kan hij daartegen in beroep gaan. Hiertoe moet de betrokkene een schriftelijk en gemotiveerd verzoek indienen bij de rechtbank. Deze beroepsclausule wordt ook vermeld in de beschikking. Dat houdt in dat de bezwaren die de betrokkene heeft over de crisismaatregel dat het horen niet of niet deugdelijk heeft plaatsgevonden in die beroepsprocedure door de rechtbank beoordeeld worden en niet in deze procedure waar uitsluitend de voortzetting van de crisismaatregel voorligt.
2.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in het verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
2.6.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten aanzien van de betrokkene sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in met name levensgevaar. Vermoed wordt dat dit nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis, in de vorm van persoonlijkheidsstoornissen. De crisissituatie is zo ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht. Dit blijkt ook uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht. De betrokkene verbleef met een machtiging voortzetting inbewaringstelling in het [naam locatie] , waarbij de behandeling gericht was op het creëren van een vrijwillige basis voor behandeling, passend bij het ziektebeeld en de behoefte aan autonomie bij de betrokkene. De behandelaren hebben ondanks hun streven naar vrijwilligheid van de betrokkene moeten besluiten tot het aanvragen van een crisismaatregel bij de burgemeester omdat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. Voldoende toegelicht is dat dit onmiddellijk dreigend ernstig nadeel nog steeds aanwezig is.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat de in de crisismaatregel genoemde zorg, te weten
- het toedienen van medicatie,
- het verrichten van medische controles,
- het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen,
- het beperken van de bewegingsvrijheid,
- het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat de betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen,
- het opnemen in een accommodatie,
noodzakelijk is om het nadeel af te wenden. De betrokkene verzet zich tegen deze zorg. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.8.
De rechtbank zal de volgende vormen van verplichte zorg die in de medische verklaring bestempeld zijn als noodzakelijk ter afwending van het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel
nietovernemen nu deze vormen tijdens de mondelinge behandeling door de arts geschrapt zijn:
- het toedienen van vocht;
- het toedienen van voeding.
2.9.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat rekening is gehouden met de veiligheid van de betrokkene en met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van de betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen.
2.10.
Gelet op het voorgaande zal een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel worden verleend. De machtiging heeft een geldigheidsduur van drie weken na heden.

3.Beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van [betrokkene] , geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] , met de volgende vormen van verplichte zorg:
- het toedienen van medicatie,
- het verrichten van medische controles,
- het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen,
- het beperken van de bewegingsvrijheid,
- het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat de betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen,
- het opnemen in een accommodatie,
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 17 februari 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2020 door mr. A.C. van den Boogaard, rechter, in bijzijn van D.B.T. Koster als griffier en is schriftelijk uitgewerkt op 6 februari 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.