ECLI:NL:RBMNE:2020:4161

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
16-062852-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handel in en bezit van cocaïne te Almere

Op 29 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van handel in en bezit van cocaïne. De verdachte, geboren in 1996 en woonachtig in Almere, werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in cocaïne in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 8 maart 2020, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van 108 gram cocaïne op 8 maart 2020. Tijdens de terechtzittingen op 16 juni, 4 augustus en 15 september 2020 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie, mr. I. Out, eiste een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 147 dagen voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een voorwaardelijke straf zonder onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en het bewijs dat de verdachte gedurende een periode van ruim vijf maanden cocaïne had verhandeld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid zwaar wogen in de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/062852-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 juni 2020, 4 augustus 2020 en 15 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. I. Out en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 8 maart 2020 te Almere opzettelijk heeft gehandeld in cocaïne.
2.
op 8 maart 2020 te Almere opzettelijk 108 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het onder 1 ten laste gelegde slechts bewezen kan worden verklaard voor de periode vanaf 1 januari 2020. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor de feiten 1 en 2 [1]
Op 8 maart 2020 kregen verbalisanten de melding dat cameratoezicht een persoon in beeld had die mogelijk aan het dealen was. Hij hield zich op aan de [straatnaam] in Almere. Op die locatie zagen verbalisanten de persoon lopen die overeenkwam met het signalement van de meldkamer. Dit betrof verdachte. Zij hielden hem aan en troffen bij de fouillering onder meer zes bankpassen aan die op naam van verschillende personen stonden. Ook troffen zij twee wikkels aan met daarin vermoedelijk verdovende middelen en vijf bolletjes met vermoedelijk cocaïne. [2]
Twee van de zes inbeslaggenomen bankpassen stonden op naam van [getuige 1] en [getuige 2] . [3] [getuige 1] heeft verklaard dat de Marokkaan – de rechtbank begrijpt: verdachte – zijn bankpas had zodat hij geld van zijn rekening kon halen voor drugs. [getuige 1] kocht cocaïne bij hem. [4] [getuige 2] heeft verklaard dat hij cocaïne kocht bij verdachte, die hij kent onder de bijnaam ‘ [bijnaam van verdachte] ’. Verdachte was zijn dealer en had zijn bankpas, zodat hij elke week zijn cocaïne kon krijgen. [5] [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij sinds een jaar of anderhalf jaar drugs bij verdachte kocht. [6] Getuige [getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij een half jaar bij verdachte cocaïne heeft gekocht. Verdachte was als het ware de vaste dealer van het pand van [naam instelling] waar zij woont. Ze weet dat hij de pinpassen van medebewoners in zijn bezit had. Het leefgeld dat medebewoners ontvingen, gaven zij aan ‘ [bijnaam van verdachte] ’. [7]
De op 8 maart 2020 in de woning van verdachte te Almere aangetroffen drugs [8] zijn onderzocht en de testen waren positief op cocaïne. In totaal betrof dit 108,55 gram. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij in Almere cocaïne heeft verkocht. Hij is daarmee doorgegaan tot hij werd aangehouden. Het klopt dat er in zijn woning cocaïne lag. [10]
Bewijsoverwegingen voor de feiten 1 en 2
Verdachte heeft betwist dat hij ook voor de jaarwisseling van 2020 heeft gehandeld in cocaïne. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] – die beiden (ook) door de rechter-commissaris zijn gehoord – volgt echter dat verdachte voor langere tijd heeft gedeald en niet pas vanaf de jaarwisseling van 2020. Deze twee verklaringen vormen voor de rechtbank voldoende overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde periode van ruim vijf maanden. Zowel het onder 1 als onder 2 ten laste gelegde acht de rechtbank, op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen.
Daarbij geldt dat de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen steeds worden gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 8 maart 2020 te Almere, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 8 maart 2020 te Almere opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 108 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 300 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 147 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte moeten dezelfde bijzondere voorwaarden worden verbonden als die zijn opgelegd bij de schorsing van de voorlopige hechtenis, met dien verstande dat de elektronische controle voor een periode van zes maanden moet worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die van langere duur is dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan verdachte kan een langere voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd met daarbij de voorwaarden die ook in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis gelden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs gedurende een periode van ruim vijf maanden. Verdachte had daarnaast een hoeveelheid harddrugs op voorraad in zijn woning. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving, onder andere vanwege de criminaliteit die het gebruik van verdovende middelen veelal met zich brengt en het overlast gevende gedrag waaraan verslaafden zich vaak schuldig maken. Verdachte heeft dit, met de handel in verdovende middelen, mede in stand gehouden en daarbij kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 6 augustus 2020 betreffende verdachte. Daaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 23 juni 2020. Daarin staat dat indien verdachte schuldig wordt bevonden, hij de risico’s van het delict niet goed heeft ingeschat en zijn copingvaardigheden aandacht behoeven. Verdachte is bekend met hulpverlening en voldoende responsief voor hulp en ook voor begeleiding in een gedwongen kader, eventueel met elektronische controle. Beschermende factoren kunnen vooralsnog niet worden aangewezen. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.
Ter terechtzitting van 15 september 2020 is door [A] , reclasseringsmedewerker, verklaard dat verdachte zich – in het kader van de geschorste voorlopige hechtenis – goed aan de meldplicht houdt, welwillend is in het toezicht en zich proactief opstelt, ook in de hulpvraag richting de reclassering. De deskundige heeft geadviseerd dezelfde voorwaarden te verbinden aan een eventueel op te leggen voorwaardelijk strafdeel als die nu gelden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De straf
Gelet op de ernst van de feiten is het opleggen van een gevangenisstraf noodzakelijk. Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten die landelijk voor de straftoemeting zijn opgesteld (LOVS). Voor het dealen in harddrugs gedurende een periode van drie tot zes maanden wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden en voor het bezit van harddrugs – omgerekend – een gevangenisstraf van vier maanden.
De rechtbank ziet aanleiding om van voornoemde oriëntatiepunten enigszins af te wijken nu verdachte een actieve en bereidwillige houding ten aanzien van het hulpverleningstraject heeft en de rechtbank acht de eis van de officier van justitie passend. Aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Met het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen dezelfde voorwaarden worden verbonden als die thans gelden in het kader van de geschorste voorlopige hechtenis, namelijk 1) een meldplicht bij de reclassering, 2) het actief deelnemen aan een CoVa of CoVa+ training, 3) het meewerken aan ambulante (woon)begeleiding door [naam instelling] , 4) een drugsverbod en het meewerken aan controles daarop door middel van urinecontroles, 5) het zich inzetten voor het verkrijgen/behouden van een zinvolle dagbesteding en een stabiele financiële situatie, 6) een locatiegebod voor de [adres 1] te [woonplaats] en het meewerken aan elektronische controle op dit gebod voor de duur van zes maanden, 7) het niet naar het buitenland of naar de overzeese gebieden binnen het Koninkrijk der Nederlanden gaan zonder toestemming van de reclassering en 8) een contactverbod met [getuige 2] , [getuige 1] , [B] en [getuige 3] .

9.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten de simkaarten en verdovende middelen, onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot deze voorwerpen zijn de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten begaan.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- servies (mok) en
- weegschaal,
verbeurd verklaren.
Met betrekking tot deze voorwerpen zijn de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten begaan.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- een telefoon van het merk Nokia;
- een telefoon van het merk Zanco;
- een telefoon van het merk Samsung;
- twee telefoons van het merk iPhone – een goudkleurige en een zwartkleurige;
- een bankpas op naam van verdachte.
Teruggave aan de rechthebbenden
De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- een rijbewijs op naam van [C] ;
- een bankpas op naam van [C] ;
- een bankpas op naam van [getuige 1] ;
- een bankpas op naam van [getuige 2] ;
- een bankpas op naam van [D] ;
- een bankpas op naam van [E] ;
- een bankpas op naam van [F] ;
aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van deze voorwerpen kan worden aangemerkt, namelijk de uitgevende (bank)instantie.
Met betrekking tot het inbeslaggenomen geld overweegt de rechtbank dat daarop conservatoir beslag ligt, zodat zij daarover geen beslissing zal nemen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal deelnemen aan een gedragsinterventie bestaande uit een CoVa/CoVa+ training of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan verdachte zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* mee zal werken aan ambulante (woon)begeleiding door [naam instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
* zich zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal houden aan de (het gedrag van de veroordeelde betreffende) voorwaarde dat hij zich inzet voor het verkrijgen/behouden van zinvolle dagbesteding en een stabiele financiële situatie. Verdachte geeft de reclassering inzage in de activiteiten die hij onderneemt en de resultaten die hij boekt. Indien geïndiceerd door de toezichthouder verleent hij medewerking aan hulp door derden;
* op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: [adres 1] te [postcode] [woonplaats] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
* niet naar het buitenland of naar de overzeese gebieden binnen het Koninkrijk der Nederlanden gaat zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat de verdachte in Nederland blijft;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de getuigen [getuige 2] (geboren op [geboortedatum 2] 1987), [getuige 1] (geboren op [geboortedatum 3] 1977), [B] en [getuige 3] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij verdachte zich gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van het hiervoor genoemde locatiegebod; bijzondere voorwaarden;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • simkaarten;
  • verdovende middelen;
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • servies (mok);
  • weegschaal;
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • een telefoon van het merk Nokia;
  • een telefoon van het merk Zanco;
  • een telefoon van het merk Samsung;
  • twee telefoons van het merk iPhone – een goudkleurige en een zwartkleurige;
  • een bankpas op naam van verdachte;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende voorwerpen:
  • een rijbewijs op naam van [C] ;
  • een bankpas op naam van [C] ;
  • een bankpas op naam van [getuige 1] ;
  • een bankpas op naam van [getuige 2] ;
  • een bankpas op naam van [D] ;
  • een bankpas op naam van [E] ;
  • een bankpas op naam van [F] ;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mr. R.B. Eigeman en mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 september 2020.
Mr. Beljaars is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2019 tot en met 8 maart 2020 te Almere, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig
heeft gehad (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 8 maart 2020 te Almere opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 108 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 juli 2020, genummerd 2020071160 + 2020071240, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 t/m 19, 100 t/m 122, 1000 t/m 1183, 2000 t/m 2084 en 5000 t/m 5028. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 1000 t/m 1001.
3.Pagina 1032.
4.Pagina 1015 en 1016.
5.Pagina 1056 en 1057.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de RC d.d. 24 augustus 2020, p. 2.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] bij de RC d.d. 24 augustus 2020, p. 1 en 2.
8.Pagina 1034.
9.Pagina 1022 t/m 1025.
10.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 september 2020.