Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Daarnaast weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan.
2. Verzoeker is huurder van een bedrijfsruimte en heeft een verdieping van de gehuurde bedrijfsruimte per januari 2020 onderverhuurd. Verzoeker zelf heeft de begane grond van de bedrijfsruimte in gebruik. De verdieping is uitsluitend via de begane grond te bereiken. Verzoeker beschikte over de sleutel die toegang gaf tot de verdieping. Op 14 juli 2020 is op de verdieping een professionele hennepkwekerij aangetroffen. Op die dag waren er 759 hennepplanten aanwezig. Uit het hennepinformatiebericht van 24 augustus 2020 volgt dat de politie vermoedt dat er minimaal één eerdere oogst is geweest. Verder is vastgesteld dat de stroom vanuit de meterkast op de begane grond illegaal werd afgetapt en dat er brandgevaar bestond.
3. Verweerder heeft op grond van artikel 13b van de Opiumwet en de Beleidsregels sluiting lokalen en woningen op grond van artikel 13b Opiumwet, ook wel Damoclesbeleid gemeente Woerden genoemd (hierna: Beleidsregels), besloten om de bedrijfsruimte voor de duur van 12 maanden te sluiten.
4. Verzoeker is van mening dat de bedrijfsruimte ten onrechte wordt gesloten. Hij wist niet van het bestaan van de hennepkwekerij en wist evenmin dat er stroom werd afgetapt. Hem treft dus geen verwijt. Daarbij ontbreekt volgens verzoeker de noodzaak voor een sluiting en wordt de sluiting onevenredig lang opgelegd.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker spoedeisend belang bij een beslissing op zijn verzoek.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder in beginsel bevoegd is om op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan tot sluiting van de bedrijfsruimte. Evenmin is in geschil dat verweerder op basis van zijn beleid in beginsel mocht overgaan tot sluiting voor een periode van 12 maanden. Tussen partijen is in geschil of de omstandigheden van het geval aanleiding hadden moeten geven om van sluiting af te zien of over te gaan tot sluiting voor een kortere duur.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bevoegd is om tot sluiting van de bedrijfsruimte over te gaan. Daarvoor is van belang de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten, de professionaliteit van de kwekerij en de betrokkenheid van de gehele bedrijfsruimte bij de kwekerij doordat de stroom op de begane grond was afgetapt en de verdieping alleen via de hoofdingang en de begane grond van de bedrijfsruimte te bereiken was. Het besluit tot sluiting is in overeenstemming met verweerders Beleidsregels.
8. Dit betekent niet zonder meer dat verweerder terecht tot sluiting heeft besloten. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Verweerder moet alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en moet bekijken of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Bij deze beoordeling is in de eerste plaats van belang in hoeverre sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van het pand evenredig is.
Noodzakelijkheid van de sluiting
9. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de doelen die verweerder met de sluiting voor ogen heeft daarmee niet bereikt zullen worden, zodat de sluiting niet noodzakelijk is. Zo heeft verweerder gesteld de loop naar de bedrijfsruimte als drugspand te willen doorbreken, maar volgens verzoeker is er helemaal geen sprake van loop. Bovendien is er geen reëel gevaar op herhaling van de overtreding en geen sprake meer van aantasting van het woon- en leefklimaat, omdat er na het aantreffen van de hennepkwekerij acht weken zijn verstreken tot het nemen van het besluit, waarin er geen incidenten in en rond de bedrijfsruimte hebben plaatsgevonden. Enkel het tijdsverloop heeft al gezorgd voor herstel van de openbare orde.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat als in een bedrijfspand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd.Verzoekers stelling dat niet gebleken is van concrete overlast, doet dan ook geen afbreuk aan de noodzaak van de sluiting. Gelet op de omvang van de aangetroffen hennepkwekerij, zoals beschreven in het hennepinformatiebericht, heeft verweerder aannemelijk mogen vinden dat de bedrijfsruimte een schakel vormde in de keten van drugshandel. Handel in drugs leidt tot verstoring van de openbare orde en aantasting van het woon- en leefklimaat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de sluiting daarom als noodzakelijk kunnen beschouwen ter herstel van de openbare orde.
Evenredigheid van de sluiting
11. Als sluiting van de bedrijfsruimte in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. De beoordeling van de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting voor verzoeker komen in dit kader aan de orde.
12. Verzoeker heeft aangevoerd dat hem geen verwijt treft voor de hennepkwekerij en de illegale aftapping van elektriciteit, omdat hij er niet vanaf wist. Zijn onderhuurders hebben misbruik van zijn vertrouwen gemaakt en nu wordt hij ten onrechte gestraft met een sluiting van het door hem gehuurde bedrijfspand.
13. De voorzieningenrechter overweegt dat degene die een ruimte verhuurd geen verwijt kan worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in die ruimte. Daarbij wordt van de verhuurder wel verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt door middel van het houden van concreet toezicht. Het is niet genoeg als een verhuurder het pand alleen maar bezoekt, hij moet ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand.Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand dient de verhuurder aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand aldus werd gebruikt.
14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hem geen verwijt treft voor het onrechtmatig gebruik van de door hem verhuurde verdieping. In dit verband is van belang dat verzoeker de verdieping heeft onderverhuurd, maar onduidelijk is gebleven aan wie, dat er uitsluitend via de hoofdingang en de begane grond van de bedrijfsruimte toegang was tot de verdieping en dat verzoeker zelf over een sleutel beschikte van de verdieping. Omdat verzoeker de begane grond in gebruik had, zicht had op de verdieping en toegang had tot die verdieping, maakt hij met de enkele bewering dat hij van niets wist niet aannemelijk dat hem geen verwijt treft. Dat verzoeker nooit aanleiding heeft gezien om het gebruik van de verdieping, laat staan de meterkast, te controleren, dient voor zijn eigen rekening te komen. Hij heeft nagelaten feiten en omstandigheden te stellen waaruit zou blijken waarom die aanleiding er voor hem nooit geweest is. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker een verwijt treft. De omstandigheid dat verweerder de huurovereenkomst, die verzoekers partner aan de politie heeft gegeven, niet heeft opgevraagd, doet daaraan niet af.
15. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat de duur van de sluiting niet evenredig is. Verweerder heeft onder verwijzing naar zijn Beleidsregels gemotiveerd dat in het geval er sprake is van een ernstige en verwijtbare overtreding wordt overgegaan tot een sluiting voor de duur van 12 maanden. De voorzieningenrechter laat zich in deze procedure niet uit over de maximale duur van de sluiting. Die discussie kan in bezwaar worden gevoerd, waarbij verzoeker onder andere de gelegenheid heeft zijn bewering dat hij van niets wist, nader te onderbouwen. Daarbij ligt het op de weg van verweerder te motiveren waarom verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat, gelet op de motieven voor de sluiting, niet met een kortere sluitingsperiode kan worden volstaan. Dit betekent dat de voorzieningenrechter geen voorlopig oordeel geeft over de maximale duur van de sluiting.
16. Verweerder heeft de feitelijke sluiting opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een sluiting van 6 maanden vanaf de daadwerkelijke sluiting in ieder geval niet onevenredig is, gelet op de aangetroffen hennepkwekerij, de informatie die op dit moment beschikbaar is en verweerders Beleidsregels. Verweerder zal dan ook voortvarend op het bezwaar moeten beslissen om te voorkomen dat een beslissing over de sluitingsduur door tijdsverloop achterhaald is.
Conclusie voor de voorlopige voorziening
17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder blijkens het bestreden besluit alle aangevoerde belangen heeft betrokken en dat verzoekers bezwaren geen redelijke kans van slagen hebben ten aanzien van het punt dat verweerder bevoegd is om de bedrijfsruimte te sluiten
.De ruimte voor de voorzieningenrechter om in deze zaak zelf een belangenafweging te maken, is dan ook erg klein. Het persoonlijke belang van verzoeker is erin gelegen dat hij geen gebruik meer kan maken van zijn bedrijfsruimte. Tegenover het belang van verzoeker staat het algemeen belang van verweerder dat zich in het pand geen activiteiten voordoen die strijd opleveren met de openbare orde en veiligheid en dat een eventuele loop naar het pand doorbroken zal worden. Voor de voorzieningenrechter weegt het belang van verweerder zwaarder en hij wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.