ECLI:NL:RBMNE:2020:4145
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Besluit tot opleggen van een ov-schuld aan een studente en de toepassing van de hardheidsclausule
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister waarin haar een ov-schuld van € 375,- werd opgelegd over de maanden september en oktober 2019. Dit besluit volgde op een eerder besluit van 10 december 2019, waarin de ov-schuld werd vastgesteld. Eiseres stelde dat het niet tijdig stopzetten van haar studentenreisproduct niet aan haar kon worden toegerekend en dat de opgelegde ov-schuld onbillijk was. Ze beriep zich op de hardheidsclausule in de Wet studiefinanciering 2000.
De rechtbank oordeelde dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het tijdig stopzetten van haar studentenreisproduct, aangezien haar recht op studiefinanciering eindigde op 31 augustus 2019. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet tijdig had gehandeld en dat de gevolgen daarvan aan haar konden worden toegerekend. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de minister in redelijkheid de hardheidsclausule niet had hoeven toepassen, omdat de situatie van eiseres geen onbedoeld effect van de wet betrof. De rechtbank vond het slordig dat in het bestreden besluit een onjuist bedrag van € 291,- werd genoemd, maar dit werd beschouwd als een kennelijke misslag die geen invloed had op de beslissing.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier R.P. Stehouwer. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.