ECLI:NL:RBMNE:2020:4118

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
16/111524-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van 76-jarige vader door verdachte

Op 29 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling van zijn 76-jarige vader. De feiten vonden plaats op 21 april 2020 te Hei- en Boeicop, waar de verdachte zijn vader meermalen met kracht met de vuist tegen het hoofd heeft geslagen. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 15 september 2020, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder invloed van alcohol, zijn vader heeft mishandeld, wat heeft geleid tot zichtbaar letsel aan het hoofd van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het ten laste gelegde, maar heeft wel bewezen geacht dat hij voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de problematiek van de verdachte, waaronder zijn ADHD en verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft geadviseerd tot klinische behandeling en toezicht door de reclassering, gezien het risico op herhaling van geweld. De uitspraak is gedaan in het belang van de bescherming van de samenleving en de veiligheid van de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/111524-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1981] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.A. Nieli en van hetgeen verdachte en mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn vader [slachtoffer] op 21 april 2020 te Hei- en Boeicop;
subsidiair:zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn vader [slachtoffer] op 21 april 2020 te Hei- en Boeicop.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het met kracht drukken van een kussen op het hoofd van het slachtoffer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, nu niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De vader van verdachte heeft verklaard dat verdachte hem meerdere keren met zijn vuist heeft geslagen, maar hij weet niet meer precies hoe dit is gegaan. Hij had wel pijn en een wondje bij zijn oor, maar er is in het ziekenhuis verder geen letsel geconstateerd. De raadsman vindt dat de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel bewezen kan worden, met uitzondering van het met kracht drukken van een kussen op het hoofd van vader.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte (met kracht) een kussen op het hoofd van zijn vader heeft gedrukt. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
In de aangifte van [slachtoffer] (de vader van verdachte) is het volgende opgenomen:
Op 21 april 2020 te [woonplaats] kwam mijn zoon thuis. [2] Ik werd door hem aan de kant gezet. Hierop duwde ik terug. Mijn zoon duwde mij toen op de bank en begon op mij in te slaan. Hij sloeg met zijn vuist. Ik heb letsel opgelopen. Ik hoorde dat mijn zoon zei dat hij mij wel dood zou slaan. Ik vluchtte vervolgens naar mijn buurman. Op het moment dat mijn zoon mij sloeg had ik mijn gehoorapparaat niet in anders had het erger geweest. [3]
In het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is het volgende opgenomen:
Op 21 april 2020 zagen wij dat [slachtoffer] een wond had aan zijn linkeroor. Wij zagen dat er bloed uit de wond liep. Wij zagen dat de oorschelp en oorlel van het linkeroor rood en opgezwollen was gelijkende op een zogenaamd ‘boxersoor’. [4] Tevens zagen wij dat er zich bloedsporen bevonden in de kraag en op de linker schouder van het overhemd dat werd gedragen door [slachtoffer] . Daarnaast zagen wij dat zich op het hoofd van [slachtoffer] boven diens rechterslaap een rood-/paarskleurige hematoom bevond. Ook zagen wij dat er zich op de linker pols / hand van [slachtoffer] meerdere roodkleurige striemen bevonden. Gezien het voorstaande hebben wij aan [slachtoffer] gevraagd hoe hij aan het omschreven letsel kwam. Wij hoorden dat [slachtoffer] verklaarde dat zijn zoon, eveneens genaamd [verdachte] , geboren op [1981] , hem kort voor onze komst in zijn woning had mishandeld. Wij hoorden dat [slachtoffer] verklaarde dat hij door zijn zoon kennelijk opzettelijk en met kracht meerdere malen op zijn hoofd was gestompt en geslagen. Tevens hoorden wij dat [slachtoffer] verklaarde dat hij door zijn zoon kennelijk opzettelijk en met kracht op de bank in de woonkamer was gegooid. Wij hoorden dat [slachtoffer] ons verklaarde dat hij zijn zoon in paniek van zich af had weten te trappen. [5]
In het proces-verbaal van verhoor verdachte van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] verklaart de verdachte onder meer:
Ik heb gisteren een wodka fles van een liter gekocht. En ik denk dat die fles is opgegaan. [6] Ik was beneden gekomen en ik had nogal wat praat. Mijn vader dacht dat ik bezopen was en die was boos. En ik ging daar tegen in. Als ik gedronken heb dan heb ik meestal een grote mond. En dan kan ik wel agressief doen. Een kwaaie dronk zeg maar. [7]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Bepalend bij de beoordeling van de kans op het gevolg is of deze naar aanleiding van algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten is.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft tijdens een agressieve dronk zijn 76-jarige vader op de bank gedrukt en hem meermalen met de vuist met kracht op zijn hoofd geslagen. Hierbij is zichtbaar letsel ontstaan aan de rechter slaap en het linker oor van het slachtoffer. Verdachte is aanzienlijk jonger en sterker dan zijn vader maar is desondanks op hem in blijven slaan tot het slachtoffer kans zag de verdachte van zich af te trappen en weg te vluchten. Het geweld is derhalve niet gestopt door toedoen van verdachte. Naar algemene ervaringsregels roept dit handelen van verdachte de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt, nu de slaap en het oor bij uitstek kwetsbare delen van het lichaam zijn. Dit geldt in het bijzonder voor mensen met een dergelijke hoge leeftijd als het slachtoffer. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder - en dus ook verdachte - wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Verdachte heeft zijn vader ook toegeroepen dat hij hem wel dood zou slaan. Dit geeft er ook blijk van dat verdachte heel goed wist dat krachtig slaan ernstig letsel teweeg kan brengen. De gedragingen van verdachte kunnen daarom naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn vader door hem meermalen met kracht met zijn vuist tegen het hoofd te slaan en te stompen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair:
op 21 april 2020 te Hei- en Boeicop, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf aan een persoon, te weten zijn vader [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] :
- meermalen met kracht met de vuist tegen het hoofd heeft geslagen of gestompt.
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair:poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het aantal dagen voorarrest, te weten 61 dagen, en het voorwaardelijke gedeelte 119 dagen met een proeftijd van 3 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden de voorwaarden die zijn geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van korte duur met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden die zijn geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de klinische opname in een FPK.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn bejaarde vader. Nadat verdachte een aanzienlijke hoeveelheid alcohol had genuttigd heeft hij meermalen met zijn vuisten op het slachtoffer ingeslagen, waarbij het geweld enkel is gestopt doordat het slachtoffer kans zag de woning te ontvluchten. Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vader en bij hem pijn en letsel veroorzaakt. Daarbij mag zijn vader van geluk spreken dat hij niet ernstiger gewond is geraakt door toedoen van verdachte. Voor de vader van verdachte moet het bovendien vreselijk zijn geweest om in zijn eigen woning, waarbinnen hij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen, op gewelddadige wijze te worden aangevallen door zijn eigen zoon. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Uit het strafblad van verdachte van 22 juni 2020 blijkt dat hij reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor huiselijk geweld tegen zijn ouders. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage van 17 augustus 2020, opgemaakt door psychologen B. Koudstaal en L. de Geus. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van ernstige ADHD (gecombineerd beeld), een persoonlijkheidsstoornis met borderlinetrekken, een ernstige stoornis in alcoholgebruik en een ernstige stoornis in cocaïnegebruik (in langdurige remissie). Het risico op herhaling wordt door de psychologen als matig tot hoog ingeschat. De bij verdachte bestaande pathologie werkt door in de gedragskeuzes die hij maakt. Hij wordt hier echter niet geheel door bepaald. Verdachte weet immers dat hij onder invloed van alcohol gewelddadig kan reageren en kiest desondanks heimelijk voor de aanschaf en consumptie van een fles sterke drank. Dat hij hiertoe overgaat kan toegeschreven worden aan zijn uit de ADHD voortvloeiende impulsiviteit, maar ook aan de ernstige verslavingsdynamiek waar hij al jaren mee bekend is. Verdachte heeft onvoldoende copingvaardigheden, zelfcontrole en overzicht om zijn problemen actief op te lossen. De psychologen adviseren daarom het strafbare feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De problematiek van verdachte is blijkens het rapport complex en bestaat langdurig. Verandering is alleen mogelijk met behulp van een intensieve behandeling, in eerste instantie in een klinische context. Eerdere klinische opnames waren vooral gericht op zijn verslavingsproblematiek. Behandeling dient gericht te zijn op het geheel van zijn problematiek, aangezien juist de combinatie een hoog recidiverisico veroorzaakt. Verdachte is intrinsiek gemotiveerd voor behandeling. Desondanks is behandeling in een verplicht kader wenselijk, omdat de verwachting is dat verdachte zich op de middellange termijn niet aan behandelafspraken zal houden. Hij heeft meerdere keren onder toezicht gestaan en afspraken met de reclassering geschonden. De reclassering heeft hem eerder ambulante behandeling opgelegd die hij uiteindelijk vroegtijdig beëindigde nadat hij vond dat het weer beter ging. Klinische behandeling heeft hij vrijwillig gevolgd, maar tevens meermalen voortijdig beëindigd en/of afspraken geschonden. De psychologen adviseren daarom een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een klinische behandeling gevolgd door opname in een beschermde woonvorm.
De rechtbank heeft verder gelet op het reclasseringsrapport van Inforsa van 2 september 2020, waaruit blijkt dat de reclassering zich aansluit bij de adviezen van de psychologen. Het risico op herhaling wordt als hoog ingeschat. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole. Daarbij adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wil meewerken aan de geadviseerde voorwaarden, met uitzondering van de opname in een zorginstelling voor klinische behandeling. Verdachte stelt dat hij al vaker klinisch is opgenomen, waarbij hij veel verschillende medicijnen heeft geprobeerd voor zijn ADHD. Hij kan zich haast niet voorstellen dat er een medicijn is dat wel werkt. Bovendien is verdachte bang om zijn werk weer kwijt te raken als hij klinisch wordt opgenomen.
Gelet op de rapportages van de deskundigen is de rechtbank – anders dan verdachte – van oordeel dat klinische opname noodzakelijk is om de kans op herhaling te verlagen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte in het verleden een aantal keer vrijwillig klinisch is behandeld, maar deze behandelingen meermalen door hem voortijdig zijn beëindigd. Ook de ambulante behandeling die verdachte in het kader van een eerder reclasseringstoezicht heeft opgelegd gekregen, heeft verdachte voortijdig beëindigd. Anders dan verdachte stelt, zal de geadviseerde klinische behandeling bovendien niet alleen gericht zijn op medicatie voor zijn ADHD, maar op het geheel van zijn problematiek, aangezien juist de combinatie voor een hoog recidiverisico zorgt.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De rechtbank houdt er in strafverminderende zin rekening mee dat het in dit geval een poging betreft en dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd. In strafverzwarende zin wordt meegewogen dat het hier gaat om huiselijk geweld tegen een 76-jarige vader waarbij verdachte, blijkens zijn strafblad, vaker geweld tegen zijn ouders heeft gebruikt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform voorarrest (de rechtbank telt 62 dagen voorarrest) en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zullen de (bijzondere) voorwaarden worden gekoppeld die door de reclassering zijn geadviseerd, waaronder de klinische behandeling. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient er mede toe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de problematiek van verdachte en het risico op herhaling, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij de bijzondere voorwaarden die aan verdachte worden opgelegd en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk deel zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld die zijn geadviseerd door de reclassering. Zoals hiervoor overwogen, zal de rechtbank bevelen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 118 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 3 jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* zich binnen drie dagen na dit vonnis meldt op het adres Wittevrouwenkade 6 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat opnemen in een instelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start op het moment dat de DIZ (Dienst Individuele Zaken) een geschikte plek heeft gevonden waar verdachte zijn behandeltraject kan starten. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* zich laat behandelen door Inforsa FAZ (Forensisch Ambulante Zorg) te Utrecht of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na het afronden van het klinische behandeltraject. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* verblijft in een instelling voor begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na het afronden van het klinische behandeltraject. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Voorlopige hechtenis
-
heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en I. Jadib, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.P. Versluis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 september 2020.
Mr. I. Jadib is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 april 2020 te Hei- en Boeicop, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf aan een persoon, te weten zijn vader [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] :
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met de vuist(en)) op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of
- ( met kracht) een kussen op/tegen het hoofd heeft gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; ( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 april 2020 te Hei- en Boeicop, althans in het arrondissement Midden-Nederland, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door hem:
- ( met kracht) te duwen tegen het lichaam en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met de vuist(en)) op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam te slaan/stompen en/of
- ( met kracht) een kussen op/tegen het hoofd te drukken en/of gedrukt te houden
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 april 2020, genummerd PL0900-2020121526, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 38. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 5.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 6.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 7.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 8.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 29.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 30.