Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De beoordeling
- [minderjarige 1], geboren in [maand] 2010 te [geboorteplaats] , Somalië en
- [minderjarige 2], geboren in [maand] 2011 te [geboorteplaats] , Somalië.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die beiden de Somalische nationaliteit bezitten. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op een onbekende datum in 2010 te Mogadishu, Somalië zijn gehuwd, maar dat de vrouw geen authentiek afschrift van de huwelijksakte kan overleggen. Dit is te wijten aan het feit dat in Somalië huwelijken vaak niet worden geregistreerd. De rechtbank heeft de gegevens omtrent het huwelijk ontleend aan een rapport van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en heeft aangenomen dat het huwelijk rechtsgeldig is, ondanks de afwezigheid van officiële documenten.
De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de vrouw ten tijde van de indiening van het verzoekschrift in Nederland verbleef en dat zij daar ten minste een jaar woonde. Hierdoor heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft opgemerkt dat de vrouw geen ouderschapsplan heeft overgelegd, wat vereist is volgens de Nederlandse wetgeving. De vrouw heeft echter voldoende gemotiveerd dat zij redelijkerwijs geen ouderschapsplan kan overleggen, omdat de verblijfplaats van de man onbekend is.
De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het huwelijk tussen partijen in Nederland kan worden erkend. Aangezien de vrouw op het moment van het huwelijk minderjarig was, kan het huwelijk niet automatisch worden erkend. Echter, omdat de vrouw op het moment van de indiening van het verzoek tot echtscheiding meerderjarig was, heeft de rechtbank het huwelijk erkend en de echtscheiding uitgesproken. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter E.A.A. van Kalveen, tevens kinderrechter, en de griffier mr. D. Dijs.