ECLI:NL:RBMNE:2020:4076

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
8141602
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot beëindiging van de korting op wachtgeld wegens flexpensioen

In deze zaak vordert eiseres, geboren in 1958, dat de gedaagde, een publiekrechtelijke rechtspersoon, geen flexpensioen in mindering mag brengen op haar wachtgeld. Eiseres is sinds 1 maart 2014 werkloos en ontvangt sindsdien maandelijks een wachtgelduitkering op basis van de Cao Rechtsbijstand. De gedaagde heeft echter besloten om het flexpensioen, waar eiseres recht op heeft, in mindering te brengen op het wachtgeld, wat eiseres betwist. De procedure omvatte verschillende schriftelijke stukken, waaronder dagvaardingen en conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Eiseres stelt dat er geen juridische basis is voor het in mindering brengen van het flexpensioen, aangezien zij geen gebruik maakt van deze uitkering. De gedaagde heeft echter betoogd dat op grond van de cao en de uitvoeringsregeling het flexpensioen wel degelijk in mindering mag worden gebracht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde terecht het flexpensioen heeft betrokken bij de berekening van het wachtgeld, omdat eiseres in staat is om een vervangend inkomen te ontvangen. De vorderingen van eiseres zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8141602 UC EXPL 19-11969 LvdH/1470
Vonnis van 22 juli 2020
inzake
[eiseres] e/v [A],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp (Stichting Univé Rechtshulp),
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon:
zelfstandig bestuursorgaan
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen de [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. T.A. Opbroek-Booij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 14;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4;
- de conclusie van repliek met producties 14 en 15;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] (geboren op [.] [maand] 1958) is op 1 december 1993 bij de [gedaagde] in dienst getreden. De [gedaagde] heeft de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2014 opgezegd wegens bedrijfseconomische redenen. [eiseres] was toen 55 jaar. Zij heeft sindsdien geen betaald werk meer verricht.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst was de Cao Rechtsbijstand van toepassing. Op grond van die cao heeft [eiseres] aanspraak op wachtgeld. Omdat [eiseres] aan de voorwaarden voor uitkering voldoet, ontvangt zij sinds 1 maart 2014 maandelijks een wachtgelduitkering. De aanspraak op wachtgeld zal eindigen als zij 65 jaar wordt, te weten op [..] [maand] 2023.
2.3.
De verwachte AOW-leeftijd voor [eiseres] is 67 jaar en hierbij hoort de AOW-datum van [.] [maand] 2025.
2.4.
Per brief van 19 mei 2016 is door de [gedaagde] onder meer het volgende aan [eiseres] bericht:
“…
Volgens artikel 6 lid 1 Uitvoeringsregeling Wachtgeld zal het eventuele flex pensioen vanaf 60 jarige leeftijd in mindering worden gebracht op het wachtgeld. Van het pensioenfonds krijgt u ongeveer een half jaar voordat u de leeftijd van 60 jaar bereikt een indicatie van het flexpensioen.
Naar aanleiding van de door u ingestuurde stukken en de cao wijzigingen hebben wij nieuwe een nieuwe berekening gemaakt. Indien van toepassing hebben wij een indicatieve berekening gemaakt van het flexpensioen en al verwerkt in de berekening.
…”
Bij deze brief zat een berekening van het wachtgeld gevoegd, waarin het flexpensioen was verwerkt.
2.5.
Per brief van 31 mei 2018 heeft het Pensioenfonds Zorg & Welzijn (hierna: PFZW) aan [eiseres] meegedeeld dat het door haar bij PFZW opgebouwde Flexpensioen per [..] [maand] 2018 zal worden omgezet in ouderdomspensioen, tenzij [eiseres] ervoor zou kiezen om haar flexpensioen niet te laten omzetten. Dat laatste heeft [eiseres] niet gedaan, zodat PFZW het flexpensioen heeft omgezet in ouderdomspensioen. Dat heeft PFZW bevestigd bij brief van 19 november 2018.
2.6.
Op 1 oktober 2018 deelde [bedrijfsnaam] [.....] , de uitvoerder van de wachtgeldregeling voor de [gedaagde] , het volgende mede aan [eiseres] :
“…
Op basis van artikel 6 lid 1 van bovengenoemde Uitvoeringsregeling, dient de aanspraak op een Flex-pensioen in mindering te worden gebracht op het wachtgeld. Het maakt in dit geval dus niet uit of het Flex-pensioen per 60-jarige leeftijd tot uitkering komt.
Wij zullen dus of uw aanspraak op Flex-pensioen of het daadwerkelijk uitbetaalde Flex-pensioen in mindering brengen op uw wachtgeld.
…”
2.7.
Bij brieven van 29 oktober 2018 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan de [gedaagde] en aan [bedrijfsnaam] [.....] laten weten dat [eiseres] er voor heeft gekozen om geen flexpensioen uit te laten keren per [..] [maand] 2018. Verder heeft [eiseres] aan de [gedaagde] laten weten dat zij kiest voor het omzetten van het flexpensioen in ouderdomspensioen. [eiseres] wil het ouderdomspensioen uit omgezet flexpensioen gebruiken voor het gat in inkomen dat zal ontstaan tussen de einddatum van de wachtgeldregeling en haar AOW-gerechtigde leeftijd.
2.8.
Per e-mail van 7 december 2018 heeft de gemachtigde van [eiseres] het standpunt in de brief van 29 oktober 2018 verduidelijkt en hierin staat onder meer het volgende:
“…
Als gezegd stel ik mij op het standpunt dat er geen juridische grondslag aanwezig is op grond waarvan flexpensioen dat niet wordt uitbetaald kan leiden tot een korting op het wachtgeld hetgeen nu over de maan [maand] 2018 overigens wel is gebeurd. Hiervoor is geen basis in de geldende cao, wet- en regelgeving aanwezig.
…”
2.9.
Door de gemachtigde van de [gedaagde] is hierop per brief van 20 december 2018 gereageerd.
2.10.
Vanaf [..] [maand] 2018 is er door de [gedaagde] maandelijks een bedrag van € 359,42 bruto ingehouden als ‘aanspraak flexpensioen’ bij de uitbetaling van het wachtgeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- verklaring voor recht dat de [gedaagde] geen bedrag aan flexpensioen in mindering mag brengen bij de uitbetaling van het wachtgeld;
- veroordeling van de [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van:
- € 4.313,04 bruto aan achterstallig wachtgeld vanaf [..] [maand] 2018 tot [..] [maand] 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het opeisbaar worden van iedere termijn;
- € 375,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de kosten van deze procedure.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] dat zij geen gebruik maakt van het flexpensioen en dat zij ook niet verplicht is om hiervan gebruik te maken, ook niet als dat nadelig is voor haar ex-werkgever. Een grondslag voor het in mindering brengen van een aanspraak op flexpensioen op de uitbetaling van wachtgeld ontbreekt volgens haar.
3.3.
De [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de [gedaagde] terecht de aanspraak van [eiseres] op flexpensioen heeft betrokken bij de berekening van het wachtgeld op grond van de cao.
4.2.
Naar algemene, maatschappelijke opvattingen heeft te gelden dat een wachtgeldregeling dient om het inkomstenverlies bij gedwongen werkloosheid (voor een bepaalde periode) (gedeeltelijk) te compenseren. Het wachtgeld heeft dan ook een aanvullend karakter voor zo ver alternatieve inkomstenbronnen tekortschieten. Deze gedachte blijkt ook uit de tekst van de wachtgeldregeling in de Cao Rechtsbijstand.
4.3.
In de Uitvoeringsregeling wachtgeld (hierna: de Uitvoeringsregeling) is in artikel 6 lid 1 van de Uitvoeringsregeling het volgende opgenomen:
“Het wachtgeld wordt verminderd met hetgeen de rechthebbende als wettelijke uitkering krachtens de WW, dan wel als overbruggingsuitkering ingevolgde de pensioenregeling van het PGGM, dan wel een daarmee vergelijkbare regeling, kan ontvangen.”
4.4.
In eerdere jurisprudentie (onder meer in een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 april 2013, productie 4 bij de conclusie van antwoord) is deze bepaling zo uitgelegd dat ook de pensioenregeling van PFZW moet worden beschouwd als ‘een vergelijkbare regeling’ in de zin van deze bepaling. De kantonrechter sluit zich daarbij aan. De motivering wordt geacht hier te zijn herhaald en ingevoegd.
4.5.
Bovenstaande betekent dat het flexpensioen dat [eiseres] vanaf haar 60e jaar kan ontvangen, op grond van artikel 6 lid 1 Uitvoeringsregeling in mindering mag worden gebracht op het wachtgeld. Dat [eiseres] van de mogelijkheid om flexpensioen te ontvangen geen gebruik maakt, maakt dit oordeel niet anders. Dit is immers haar eigen keuze. Zij is in staat een salaris vervangend inkomen uit een alternatieve bron te ontvangen, zodat er van inkomstenderving geen sprake hoeft te zijn. Dat zij van dat inkomen uit andere bron geen gebruik wil maken, kan zij vervolgens niet de [gedaagde] aanrekenen.
4.6.
Het is overigens maar de vraag of [eiseres] veel opschiet met haar weigering het Flexpensioen tot uitkering te laten komen. Zij is op grond van het pensioenreglement van PFZW namelijk verplicht om het Flexpensioen in te laten gaan bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd omdat zij tussen haar 55e en 60e jaar is gestopt met werken. PFZW heeft haar daarover geïnformeerd met de bijlage bij de brief van 31 mei 2018, productie 5 bij dagvaarding. In die bijlage staat helder verwoord dat een deelnemer die tussen het 55e en 60e jaar helemaal is gestopt met werken, verplicht is om op zijn 60e flexpensioen op te nemen. Bovendien was [eiseres] op grond van het pensioenreglement van PFZW verplicht om het Flexpensioen in te laten gaan bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd. PFZW heeft haar daaarover geïnformeerd met de bijlage bij de brief van 31 mei 2018, productie 5 bij dagvaarding). Daarin staat dat [eiseres] , indien zij tussen haar 55e en 60e jaar helemaal is gestopt met werken, hetgeen het geval is, verplicht is om op haar 60e flexpensioen op te nemen. Dit heeft te maken met fiscale voorschriften voor een zuivere pensioenregeling (de zogenoemde doorwerkeis voor uitstel van prepensioen).
4.7.
[eiseres] heeft verder nog gesteld dat zij op basis van de berekening van het wachtgeld die zij in 2014 heeft ontvangen, mocht verwachten dat er geen flexpensioen in mindering zou worden gebracht. De kantonrechter volgt [eiseres] niet in deze stelling. Uit de berekening die is gevoegd bij de brief van 19 mei 2016 van de [gedaagde] blijkt duidelijk dat er vanaf [maand] 2018 flexpensioen in mindering zal worden gebracht op het wachtgeld. [eiseres] had dan ook ruim voor haar 60e verjaardag kunnen weten dat het flexpensioen wel in mindering zou worden gebracht.
4.8.
De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
4.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de [gedaagde] worden begroot op € 480,00 (2 punten x tarief € 240,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in kosten van deze procedure aan de zijde van de [gedaagde] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 480,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2020.