ECLI:NL:RBMNE:2020:4069

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
16/278874-19; 16-177143-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de meervoudige kamer in een strafzaak met meerdere feiten van vernieling, bedreiging en brandstichting

Op 25 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1967, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De zaak betreft onder andere de vernieling van een ruit van de woning van slachtoffer 1, bedreiging van zowel slachtoffer 1 als slachtoffer 2, en brandstichting in de woning van slachtoffer 1. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 6 maart, 22 mei, 14 augustus en 11 september 2020. De officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, heeft de verdachte beschuldigd van deze feiten, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.A. Rispens.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 november 2019 de ruit van de woning van slachtoffer 1 heeft ingegooid en op 18 november 2019 de slachtoffers heeft bedreigd. Tevens heeft de verdachte op diezelfde dag brand gesticht in de woning van slachtoffer 1, wat gemeen gevaar voor de bewoners en omwonenden met zich meebracht. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft op basis van de bewijsvoering, waaronder verklaringen van de verdachte en aangiften van de slachtoffers, de feiten bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 272 dagen, met aftrek van het voorarrest, en heeft daarnaast een tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, slachtoffer 1 en slachtoffer 2, beoordeeld. De vordering van slachtoffer 1 is afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing, terwijl de vordering van slachtoffer 2 tot een bedrag van € 289,11 is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen bij niet-betaling, met een gijzeling van vijf dagen als gevolg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/278874-19; 16-177143-17 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 maart 2020, 22 mei 2020, 14 augustus 2020 en 11 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en mr. H.A. Rispens, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1op 17 november 2019 in Hilversum een ruit van een woning van [slachtoffer 1] heeft vernield;
feit 2op 18 november 2019 in Hilversum [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
feit 3 primairop 18 november 2019 in Hilversum opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of haar kinderen en/of belendende woningen te duchten was;
feit 3 subsidiairop 18 november 2019 in Hilversum heeft geprobeerd opzettelijk brand te stichten in/aan een woning terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of haar kinderen en/of belendende woningen te duchten was;
feit 4op 18 november 2019 in Hilversum een buitenspiegel en de rechterzijde van een personenauto van de politie heeft beschadigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich met betrekking tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.1
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte tijdens het verhoor van verdachte in de raadkamer van 5 december 2019, alsmede ter terechtzitting van 11 september 2020;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 18 november 2019, genummerd PL0900-2019345085-1, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende een aangifte van [slachtoffer 1] , doorgenummerde pagina 7 e.v.
Feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte tijdens het verhoor van verdachte in de raadkamer van 5 december 2019, alsmede ter terechtzitting van 11 september 2020;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 18 november 2019, genummerd PL0900-2019345143-1, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende een aangifte van [slachtoffer 1] , doorgenummerde pagina 13 e.v.;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 18 november 2019, genummerd PL0900-2019345150-1, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende een aangifte van [slachtoffer 2] , doorgenummerde pagina 21 e.v.
Feit 3 primair
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte tijdens het verhoor van verdachte in de raadkamer van 5 december 2019, alsmede ter terechtzitting van 11 september 2020;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 18 november 2019, genummerd PL0900-2019345143-1, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende een aangifte van [slachtoffer 1] , doorgenummerde pagina 13 e.v.;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 25 november 2019, genummerd 20191125.1340.9929, opgemaakt door Districtsrecherche Gooi en Vechtstreek, houdende een verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] , doorgenummerde pagina 69 e.v.;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 18 november 2019, genummerd PL0900-2019345143-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende een verhoor van getuige [getuige] , doorgenummerde pagina 24 e.v.
Feit 4
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte tijdens het verhoor van verdachte in de raadkamer van 5 december 2019, alsmede ter terechtzitting van 11 september 2020;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2019, genummerd PL-0900-2019345150-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 27 e.v.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 17 november 2019 te [woonplaats] opzettelijk en wederrechtelijk de ruit aan de voorzijde van de woning gelegen aan de [adres] die geheel aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] , toebehoorde, heeft vernield;
feit 2op meerdere tijdstippen op 18 november 2019 te Hilversum [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en met brandstichting, door
- enige tijd nadat hij de ruit aan de voorzijde van de woning van [slachtoffer 1] had ingegooid tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen “Fire in the hole, fire in the hole!” en
- die [slachtoffer 2] meerdere malen dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood", en
- daarbij meerdere malen zijn vlakke hand langs zijn keel te halen;
feit 3
op 18 november 2019 te [woonplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht aan de woning gelegen aan de [adres] , door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan de ruit en het kozijn gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en belendende woning en levensgevaar voor de bewoners [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en haar kinderen en de bewoners van die belendende woning en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en haar kinderen en de bewoners van die belendende woning te duchten was;
feit 4
op 18 november 2019 te Hilversum , opzettelijk en wederrechtelijk de rechter buitenspiegel en de rechterzijde van een personenauto, die geheel aan een ander, te weten aan de politie Midden-Nederland toebehoorde, heeft beschadigd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 1, feit 2, feit 3 primair of feit 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
en
bedreiging met zware mishandeling
en
bedreiging met brandstichting;
feit 3 primairopzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 4
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 271 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld (hierna: tbs-maatregel) onder oplegging van voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte, zoals opgenomen in het maatregelenrapport van GGZ Reclassering Nederland van 27 juli 2020, alsmede te gelasten dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, genoemd in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, wordt opgelegd (hierna: GBV-maatregel). De officier van justitie heeft voorts gevorderd de tbs–maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen, gelet op de opgestelde rapportages van de psychiater en de psycholoog. De raadsman verzoekt de rechtbank om geen tbs-maatregel met voorwaarden aan verdachte op te leggen. Dit verzoek wordt ondersteund door de adviezen van de psycholoog en de psychiater. Verdachte heeft in het verleden zowel een tbs-maatregel met voorwaarden als een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd gekregen en zit inmiddels aan het zogenoemde behandelplafond. Verdachte weet waardoor hij “getriggerd” wordt, maar verkeerde ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in een zeer stressvolle periode. Het is belangrijk dat verdachte bij het opnieuw optreden van zulke stressfactoren ondersteuning en hulp kan krijgen, maar dit kan ook worden bereikt door de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die de rechtbank noodzakelijk acht. Verdachte is bereid om aan alle voorwaarden mee te werken waaronder een contactverbod, locatieverbod, urinecontroles en ambulante behandeling. De raadsman verzoekt de rechtbank om het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest en hiernaast een voorwaardelijks strafdeel op te leggen aan verdachte met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van strafbare feiten gericht tegen de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft allereerst de voorruit van de woning van [slachtoffer 1] vernield door een baksteen door deze ruit te gooien. Nadat de glas-afdichter ter plaatse was gekomen, is verdachte teruggekomen en heeft de slachtoffers bedreigd met onder andere misdrijven gericht tegen het leven en brandstichting. Vervolgens heeft verdachte zijn woorden kracht bij gezet. Verdachte is teruggegaan naar de woning en heeft vervolgens daar met een jerrycan benzine die hij had meegenomen, brand gesticht. Hierdoor hebben de afgedichte ruit en het kozijn vlam gevat. Slachtoffer [slachtoffer 2] en de glas-afdichter hebben vervolgens de brand kunnen blussen. Tijdens zijn vlucht om weg te komen van de door hem gestichte brand heeft verdachte ook een politieauto beschadigd.
Met name de feiten gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn zeer ernstige feiten. Verdachte heeft met de brandstichting een zeer gevaarlijke situatie in het leven geroepen. Dat de gevolgen hiervan beperkt zijn gebleven, is niet aan verdachte te danken. Hij is direct na de brandstichting gevlucht zonder zich te bekommeren om de ernstige gevaren die zijn handelen voor personen en goederen teweeg konden brengen. Verdachte heeft levensgevaar veroorzaakt voor de slachtoffers, waaronder ook de kinderen van [slachtoffer 1] die thuis waren en omwonenden. Verdachte heeft de slachtoffers angstaanjagende momenten bezorgd. Uit de vorderingen van de slachtoffers als benadeelde partij volgt dat zij op een andere locatie moesten overnachten omdat verdachte op dat moment nog niet was aangehouden en het gevaar bestond dat verdachte wederom terug zou komen naar de woning. Feiten als de onderhavige kunnen bijdragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De persoon en zijn omstandigheden
De rechtbank heeft onder meer rekening gehouden met de volgende stukken:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 19 augustus 2020, waaruit blijkt dat aan verdachte eerder een tbs-maatregel met voorwaarden én een tbs-maatregel met dwangverpleging is opgelegd;
- een psychiatrisch onderzoek pro justitia opgesteld door dr. D.J. Vinks, psychiater, van 18 mei 2020;
- een psychologisch onderzoek pro justitia opgesteld door P.E. Geurkink, psycholoog, van 19 mei 2020;
- een maatregelrapportage van de Reclassering Nederland opgesteld door reclasseringswerker S. Revet van 27 juli 2020.
Blijkens het onderzoek verricht door de psychiater en de psycholoog is bij verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis. De psychiater specifieert dit als een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken. Daarnaast is er sprake van een (ernstige) stoornis in het gebruik van cannabis. Van deze stoornissen was sprake ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten en deze beïnvloedden de gedragskeuzes/gedraging van verdachte in enige mate. De psychiater benoemt dat hiervan geen sprake was bij het bewezenverklaarde feit onder 4. De bewezenverklaarde feiten onder feit 1 tot en met 3 zijn gerelateerd aan de krenking die verdachte voelde door de relatiebreuk met zijn ex-partner [slachtoffer 1] en het vermeende vreemdgaan van zijn ex-partner. Toen verdachte in zijn ogen werd geprovoceerd door de slachtoffers kon hij geen weerstand bieden aan de impuls om revanche te nemen. Nadat verdachte zich had verdoofd door middel van joints en alcohol heeft verdachte de feiten gepleegd. Door de psychiater en de psycholoog wordt geadviseerd om deze feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Verdachte heeft een matig verhoogd risico op recidive van geweldsdelicten, waarbij de psycholoog heeft vermeld dat hiervan enkel sprake is onder specifiek stresserende omstandigheden. Verdachte heeft in een eerder aan hem opgelegde tbs-maatregel met dwangverpleging (2002-2011) inzicht verworven en het is de afgelopen acht jaar relatief goed gegaan met verdachte. De psychiater adviseert een ambulante behandeling bij een forensisch-psychiatrische kliniek, hetgeen kan worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel of bij een tbs-maatregel met voorwaarden. De psycholoog adviseert om de ambulante behandeling op te leggen in de vorm van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. Van belang is dat voor verdachte een signaleringsplan wordt opgesteld zodat verdachte bij stresserende omstandigheden kan herkennen wanneer hij in de gevarenzone verkeert en vervolgens hulp en begeleiding kan inschakelen. Hiermee kan de kans op herhaling worden beperkt.
De reclassering acht het met het oog op voorkoming van herhaling eveneens van belang dat verdachte een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek opgelegd krijgt. De reclassering adviseert een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. De reclassering acht daarbij een locatieverbod ter bescherming van het slachtoffer noodzakelijk. Tevens acht de reclassering een middelenverbod van belang nu dit een luxerende werking lijkt te hebben gehad op de bewezenverklaarde feiten.
Tbs-maatregel met voorwaarden
De deskundigen zijn het er met elkaar over eens dat verdachte een ambulante behandeling nodig heeft ter voorkoming van herhaling. De rechtbank deelt dit oordeel en maakt het tot het hare. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze behandeling moet worden opgelegd in de vorm van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel of als voorwaarde bij de oplegging van een tbs-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat:
  • bij verdachte tijdens het begaan van de onderhavige feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens;
  • verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, te weten: opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
De rechtbank stelt voorts vast dat aan verdachte tweemaal eerder een tbs-maatregel is opgelegd, zowel met voorwaarden als met dwangverpleging, Gelet op de bewezenverklaarde feiten is de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen nu weer in het gedrang.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de rapporten waarin de psychische problematiek van verdachte is beschreven, de ernst van de feiten, de justitiële voorgeschiedenis van verdachte, waaronder de tweemaal eerder opgelegde tbs-maatregelen, en het gevaar voor geweldsrecidive, oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden noodzakelijk is, omdat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel eist.
De rechtbank overweegt dat verdachte op 21 november 2019 in verzekering is gesteld en dat de voorlopige hechtenis met ingang van 18 augustus 2020 is geschorst. Het voorarrest heeft aldus 272 dagen geduurd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met aftrek van het voorarrest en een tbs-maatregel met voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd, passend en geboden is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten brandstichting. De reclassering acht het risico op recidive gemiddeld maar de kans op letselschade hoog. Wanneer verdachte weer een relatie krijgt en hij wederom gevoelens krijgt van achterdocht en krenking bestaat de kans op herhaling, aldus de reclassering. Gelet op dit risico op letselschade zal de rechtbank bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
GBV-maatregel
Voorts zal de rechtbank de GBV-maatregel aan verdachte opleggen en merkt daarover het volgende op.
Op 27 juli 2020 is door S. Revet, reclasseringswerker van Reclassering Nederland een advies opgesteld. Hierin wordt geadviseerd om de GBV-maatregel aan verdachte op te leggen, zodat er gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden kunnen worden opgelegd na het eindigen van de tbs-maatregel.
Genoemde maatregel kan worden opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen (onder meer) indien verdachte ter beschikking is gesteld. Door de maatregel wordt het mogelijk gemaakt levenslang toezicht te houden. De maatregel kan enkel bij vonnis worden opgelegd en niet meer op een later moment. Of het komt tot een daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de maatregel en de nadere invulling daarvan, is afhankelijk van de daartoe in te dienen vordering van de officier van justitie bij afloop van de tbs-maatregel en de daarop door de rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf waarvoor de maatregel is opgelegd, te nemen beslissing.
De rechtbank acht in deze zaak het opleggen van de GBV-maatregel passend en geboden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het gevaar en het feit dat de rechtbank aan verdachte een tbs-maatregel zal opleggen, is ook aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een dergelijke maatregel voldaan.

9.BENADEELDE PARTIJ

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 253,06. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de gehele vordering toe te wijzen, inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank de vordering integraal af te wijzen nu de vordering niet is onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] afwijzen. Reden daarvoor is dat de vordering niet nader is onderbouwd.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 289,11. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde.
9.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de gehele vordering toe te wijzen, inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.5
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de schadepost van de lamp en acht de schadepost van de hotelovernachtingen toewijsbaar.
9.5.1
Het oordeel van de rechtbankVaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. [slachtoffer 2] heeft dit ook onderbouwd. De rechtbank stelt deze schade vast op een bedrag van € 289,11 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 november 2019 tot de dag van volledige betaling
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 289,11, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 5 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/177143-17 toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdedigingDe verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de politierechter Rechtbank Midden-Nederland van 7 december 2017 (parketnummer 16/177143-17) is verdachte een taakstraf van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 57, 157, 285, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 272 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
 Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
  • verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
  • verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
  • Verdachte werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
  • Verdachte gaat niet naar het buitenland of naar het Caribisch deel van het Koninkrijk, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
  • Verdachte laat zich behandelen door Forensische polikliniek ‘de Waag’ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en of zijn behandelaar dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling.
  • Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Verdachte werkt mee aan eventuele interventies.
  • Verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). Verdachte werkt mee aan eventuele interventies.
  • Verdachte bevindt zich gedurende de maatregel niet op de [adres] te [woonplaats] , alsmede in dat deel van Hilversum , omgeven door het spoor ( [straat] , [straat] ), de [straat] , [straat] tot aan de A27 en de [straat] , een en ander zoals aangegeven op de kaart in het Deeladvies EC d.d. 15 juli 2020 en zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Verdachte werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod.
  • Verdachte zoekt op geen enkele manier contact met mevrouw [slachtoffer 1] en dhr. [slachtoffer 2] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
  • geeft opdracht aan de Reclassering Nederland, of een soortgelijke instelling, als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
  • beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
  • legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partijen
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] af;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 289,11;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 289,11 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met vijf dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-177143-17

- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 7 december 2017 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Jole-Harmsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 september 2020.
De griffier en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 17 november 2019 te [woonplaats] , opzettelijk en wederrechtelijk de ruit (van de woonkamer) aan de voorzijde van de woning gelegen aan de [adres] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
feit 2
hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 18 november 2019 te Hilversum , [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of brandstichting, door
- ( enige tijd nadat hij de ruit aan de voorzijde van de woning van de [slachtoffer 1] had ingegooid) meerdere malen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen “Fire in the hole, fire in the hole!” en/of
- die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal, dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- ( daarbij) meerdere malen, althans eenmaal, zijn (vlakke) hand langs zijn keel te halen;
feit 3 primair
hij op of omstreeks 18 november 2019 te [woonplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de woning gelegen aan de [adres] ,door met dat opzet een brandbare vloeistof over de ruit (die zojuist was afgedicht) en/of het kozijn te gooien en/of die vloeistof vervolgens in
brand te steken, in elk geval open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die ruit en/of dat kozijn geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of (een) belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of haar kinderen en/of de bewoners van die belendende woning(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of haar kinderen en/of de bewoners van die belendende woning(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
feit 3 subsidiair
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 november 2019 te [woonplaats] , ter uitvoering van het door hem/haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan de woning gelegen aan de
[adres] , met dat opzet een brandbare vloeistof over de ruit (die zojuist was afgedicht) en/of het kozijn heeft gegooid en/of die vloeistof vervolgens in brand heeft
gestoken, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of (een) belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of haar kinderen en/of de bewoners van die belendende woning(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of haar kinderen en/of de bewoners van die belendende woning(en), in elk
geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4
hij op of omstreeks 18 november 2019 te Hilversum , opzettelijk en wederrechtelijk (de rechter buitenspiegel en/of de rechterzijde van) een personenauto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de politie Midden-Nederland
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;