ECLI:NL:RBMNE:2020:4067

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
16/104090-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewapende overval op kapsalon met bewijsuitsluiting van medeverdachten

Op 25 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een gewapende overval op een kapsalon in Maarssen op 7 maart 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de kapsalon heeft overvallen, waarbij geweld en bedreiging met wapens zijn gebruikt. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de verklaringen van medeverdachten, die belastend waren voor de verdachte, niet gebruikt konden worden voor het bewijs. Dit was het gevolg van een schending van het ondervragingsrecht van de verdediging, omdat de medeverdachten zich op hun verschoningsrecht hadden beroepen en niet effectief konden worden ondervraagd. Ondanks de uitsluiting van deze verklaringen, oordeelde de rechtbank dat er voldoende ander bewijs was, zoals camerabeelden en telefoongegevens, die de betrokkenheid van de verdachte bij de overval bevestigden. De rechtbank achtte het alibi van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij een van de mededaders was. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 210 dagen, waarvan 162 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast werd de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de overval schade hadden geleden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/104090-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2004 ] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2020 en 11 september 2020. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij [slachtoffer 1] , bijgestaan door mw. [A ] , medewerker Slachtofferhulp Nederland, en namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] door mw. [B] , medewerker Slachtofferhulp Nederland, naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 7 maart 2020 te Maarssen samen met anderen een (gewapende) overval heeft gepleegd op kapsalon [kapsalon] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde diefstal met bedreiging met geweld wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Deze medeverdachten hebben mogelijk belastende verklaringen afgelegd jegens verdachte. De verdediging heeft getracht deze medeverdachten hierover te ondervragen, maar beide medeverdachten hebben zich beroepen op hun verschoningrecht en geen vragen willen beantwoorden. Hierdoor is de verdediging niet in de gelegenheid geweest om deze getuigen effectief te ondervragen. Daarnaast is de verdediging op geen enkele wijze gecompenseerd voor dit nadeel. Deze verklaringen dienen dan ook te worden uitgesloten van het bewijs.
Verdachte betwist dat hij de vierde dader is geweest. Krachtig steunbewijs dat verdachte wel als deze vierde dader van de overval zou aanwijzen, ontbreekt. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er buiten de eerder genoemde verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geen belastend bewijs jegens verdachte aanwezig is. De mastgegevens en het gegeven dat verdachte in [winkelcentrum] was, zijn hiertoe onvoldoende. Verdachte heeft een alibi: verdachte bevond zich weliswaar voor en na de overval in het gezelschap van de medeverdachten, maar verdachte was op het moment van de overval niet in hun gezelschap aanwezig. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De verklaringen van de medeverdachten
De rechtbank stelt vast dat de verdediging de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als getuigen heeft willen ondervragen bij de rechter-commissaris maar dat beiden zich op hun verschoningsrecht hebben beroepen. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging deze medeverdachten niet effectief heeft kunnen ondervragen en daarmee het ondervragingsrecht van de verdediging is geschonden. De rechtbank zal de verklaringen van deze medeverdachten daar waar zij belastend over verdachte verklaren, dan ook niet gebruiken voor het bewijs. Om dezelfde reden zal de rechtbank de uitgewerkte tapgesprekken waarin de medeverdachte(n) over mogelijke betrokkenheid van verdachte spreken niet voor het bewijs gebruiken.
Voor zover de rechtbank de verklaringen van de medeverdachten over hun eigen rol wel voor het bewijs heeft gebruikt, overweegt de rechtbank dat deze verklaringen voldoende ondersteund worden door de overige bewijsmiddelen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank evenwel van oordeel dat ook zonder gebruikmaking van de belastende verklaringen van de medeverdachten voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte een van de mededaders van de tenlastegelegde overval is geweest.
De rechtbank gaat op grond van de hierna opgenomen wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aangifte en camerabeelden
Aangeefster [slachtoffer 1] verklaarde als volgt:
Ik doe aangifte van diefstal met geweld. Ik ben eigenaresse van [kapsalon] te [vestigingsplaats] . Op 7 maart 2020 was ik werkzaam in mijn zaak. Omstreeks 16.45 uur stond ik in de deuropening van de deur die naar de keuken leidt. Ik hoorde een mannenstem. Ik keek vervolgens naar de ingang en zag 1 man binnen staan. [2] Ik zag dat kort daarna twee andere mannen naar binnen kwamen. Er was nog een vierde man die buiten voor de deur bleef staan. Ik zag dat de eerste man een groot vleesmes in zijn hand droeg. Ik zag dat eentje een soort schroevendraaier vast had en een ander een soort metalen staaf. Ik zag dat mijn zusje [slachtoffer 2] naar buiten rende. Ik zag dat een van de mannen achter haar aanrende. Ik zag dat de man en mijn zusje weer terug naar binnen kwamen lopen. Ik zag dat er een man bij mijn zusje in de buurt bleef staan. Ik hoorde dat alle drie de mannen aan het schreeuwen waren. Ik hoorde dat ze het volgende riepen: “geld, geld we hebben messen, we hebben wapens”. Achter de balie heb ik de kassa geopend en het geld eruit gepakt. Ik heb het geld op de balie gegooid. Ze bleven schreeuwen dat ze geld wilden hebben. Ik zag dat een van hen het geld van de balie pakte en het in zijn zakken stak. Nadat hij het geld had gepakt, zag ik de vierde persoon binnenkomen en roepen: “snel, snel”. Ik zag vervolgens dat ze allemaal wegrenden in de richting van een zwarte auto. [3]
Aangeefster verklaarde ongeveer 1200 euro uit de kassa te missen. Ze zei dat het om precies 1250 euro ging. [4]
Op 9 maart 2020 zijn de veiliggestelde camerabeelden van de kapsalon bekeken. Verbalisant relateert aan de hand van de in het dossier opgenomen printscreens onder meer als volgt:
Te zien is dat een gemaskerd persoon de kapsalon binnen komt. Ik zal hem verder in dit proces verbaal als verdachte 1 benoemen. [5]
Te zien is dat er nog een persoon de salon binnen komt. Te zien is dat hij in zijn
rechterhand een mes heeft. Ik zal hem verder in dit proces verbaal als verdachte 2 benoemen. [6]
(…)
Te zien is dat verdachte 2 geld van de toonbank af pakt. Te zien is dat verdachte 1 er ook bij komt staan. En dat verdachte 2 nog steeds geld van de toonbank pakt. [7]
Te zien is dat verdachte 1 een greep doet achter de toonbank. [8]
Aan de hand van de beelden omschrijft verbalisant verdachte 1 onder meer als volgt:
- droeg donkerkleurig regenpak met zilveren doorlopende band ter hoogte van borst en enkels. [9]
Op 7 maart 2020 werden camerabeelden van de overval ontvangen van een getuige. Verbalisant zag dat er drie bestanden gedateerd waren op 7 maart 2020. Verbalisant heeft deze beelden bekeken en relateert als volgt: [10]
Om 16:42:53 uur zag ik een zwart voertuig geparkeerd op de 1e kruising stil staan met de
alarmverlichting aan. Ik zag dat om 16:44:20 uur 3 personen uitstapten. Eén uit het linker
achterportier, één uit het rechter achterportier en één uit het rechter voorportier. Deze verdachten liepen rechts af de straat in. [11]
Om 16:45:37 uur zag ik 3 personen aan komen lopen rechts het beeld in. Ik zag dat zij onderin het beeld uit het zicht verdwenen. Ik zag dat zij om 16:46:21 uur alle 3 weer in beeld kwamen en vervolgens de kapsalon inliepen. Om 16:46:37 uur liep de eerste de deur door en kort daarop de tweede. De derde liep omstreeks 16:46:51 uur de voordeur binnen. [12]
Om 16:47:20 uur zag ik dezelfde 3 personen al rennend terug komen bij het voertuig. Ik zag dat de personen bij hetzelfde portier instapten als waar zij in eerste instantie uitkwamen. Om 16:47:24 uur zag ik dat het voertuig wegreed terwijl de portieren nog half geopend waren. Het voertuig reed rechtdoor de kruisingen over en verdween uit het zicht. [13] Het voertuig bleek een Opel Karl te zijn. [14]
De getuige [getuige 1] verklaarde als volgt:
Op 7 maart 2020, om ongeveer 16:50 uur zag ik dat er een auto met hoge snelheid het parkeervak inreed welke voor mijn woning ligt. Ik zag dat drie portieren opengingen en er drie personen uit de auto stapten. Ik zag dat de bestuurder bleef zitten. Ik zag dat de drie personen die uitstapten glimmende regenkleding droegen en wegrenden in de richting van de steeg die schuin rechts voor de auto was. Ik zag dat de auto een zwarte Opel betrof welke voorzien was van het kenteken [kenteken] . [15] Ik zag dat er drie mannen terug kwamen lopen uit de steeg waar eerder de mannen met regenjassen in gerend waren. Ik zag dat alle drie de personen geen regenkleding droegen. Toen iedereen in de auto zat, zag ik dat de Opel achteruit het parkeervak uitreed en richting de [straat] reed. [16]
Naar aanleiding van deze verklaring zijn de camerabeelden toezicht en handhaving Maarssen locaties Johannes Vermeerstraat/Jan Steenstraat, P. de Hooghstraat/Jan Steenstraat uitgekeken. Verbalisant relateert als volgt:
Om 16:48:32 uur is te zien dat een zwarte Opel in de straat rijdt. Op 16:55:17 uur is op de camerabeelden te zien dat iemand in de zwarte auto zit. [17]
Om 16:56:00 uur is te zien op de camerabeelden dat 3 personen richting de auto lopen [18] en om 16:56:06 uur achterin de zwarte auto stappen. [19] Om 16:56:06 uur stapt een persoon uit en loopt richting de achterkant van het voertuig. Om 16:56:30 uur is te zien dat de persoon nu aan de voorzijde van het voertuig instapt. [20] Om 16:57:08 uur is te zien dat de auto achteruit rijdt. Hierdoor is duidelijk het kenteken ( [kenteken] ) te zien. [21]
Uit politieonderzoek is gebleken dat de door de getuige [getuige 1] genoemde steeg uitkwam aan de achterzijde van de woning van de [adres] in [woonplaats] , zijnde de woning waar later de medeverdachte [medeverdachte 3] werd aangehouden.
Op 21 maart 2020 zijn de camerabeelden van winkelcentrum [winkelcentrum] bekeken. Verbalisant relateert als volgt:
Op de beelden stond de datum 2020-03-07.
17:19:32 uur: een zwarte auto stopt. Ik zag dat het voertuig op de doorgaande weg parkeerde.
17:19:38 uur: één jongen stapt uit. Ik zag dat hij achter de bestuurderszijde uitstapte en vervolgens overstak richting het winkelcentrum.
17:19:45 uur: stappen 2 jongens uit de auto. Ik zag dat dit aan de passagierszijde was. Ik zag dat de jongens naar de bestuurderszijde van de auto liepen en daar nog even bleven staan. [22]
17:20:49 uur: de auto rijdt weg. [23]
Aanhouding Opel Karl en verklaring bestuurder
Op 7 maart 2020 omstreeks 18:00 uur werd de bestuurder van de Opel Karl met kenteken [kenteken] aangehouden. De bestuurder bleek te zijn [medeverdachte 1] , geboren op [1999] . [24] De medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde dat hij de bestuurder was van deze auto. In totaal zaten er vier man in de auto. [25]
Telefoongegevens
Uit politieonderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer] aan verdachte toebehoorde. In het proces-verbaal met betrekking tot de historische gegevens van dit telefoonnummer is het volgende gerelateerd:
Ik zag dat er op 7 maart 2020 om 16:56:47 uur verbinding werd gemaakt met een zendmast, gevestigd op de [adres] te [woonplaats] . Ik zag dat hiervan twee registraties waren. Ik heb vervolgens de locaties van de plaats van de overval, de plaats waar de verdachten van de overval zich hebben omgekleed en van de zendmast waarmee het telefoonnummer verbinding maakte verwerkt in een plattegrond. Ik zag hierbij dat de
zendmast en de plaats van de overval ongeveer 180 meter elkaar liggen. [26]
Naar aanleiding van onderzoek naar de inbeslaggenomen telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 4] , is het volgende gerelateerd:
Ik zag dat de naam " [bijnaam] " in de contactenlijst naar voren kwam. Ik zag dat deze naam gekoppeld stond aan telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik zag dat er aan dit telefoonnummer ook de naam " [bijnaam] " gekoppeld stond. [27]
Omkleedlocatie schuur aan de [adres] te [woonplaats]
De medeverdachte [medeverdachte 3] verklaarde op 8 maart 2020 als volgt:
Er werd gisteren een bericht gestuurd naar mij door een jongen of hij zich kon omkleden voor 5 minuten in mijn schuur. Hij vroeg mijn nummer en die stuurde ik hem en toen belde hij me en toen zei hij dat ik het hek open moest doen. Er liepen 3 jongens naar binnen. Ze zaten in mijn schuur. Ik ging naar binnen in mijn huis. Op een gegeven moment belde hij weer. Een kwartier later ofzo. Ze waren weggeweest. Ik was in de schuur gaan kijken en toen zaten ze er niet. Ze hadden kleding in tassen en die namen ze mee. Andere kleding lag nog in de schuur. Daarna heb ik ze niet meer gesproken. Er lagen misschien 2 paar schoenen in de schuur en een ding die je over je hoofd kan doen, Een kapje ofzo.
Ik kreeg het bericht van [medeverdachte 3] of zoiets. Ik ken hem niet zo goed. [28]
Ze waren bij mij na tweeën. [29] Ze kwamen eerst met normale kleding. Toen deden ze andere kleding aan. Die kleding lieten ze daar. Ze waren ongeveer 20 minuten weg. Toen ze weer terug kwamen kleedden ze zich weer in de kleding die ze de eerste keer aan hadden. [30]
In de tuin bij deze woning troffen verbalisanten troffen verbalisanten in de grijze afvalcontainer 1 plasticzak aan met daarin regenkleding en een ammoniakfles. [31]
Verklaringen medeverdachten met betrekking tot eigen aandeel
De medeverdachte [medeverdachte 4] verklaarde dat hij op 7 maart 2020 betrokken is geweest bij de overval. [medeverdachte 4] verklaarde verder dat ze met z’n drieën de kapsalon in zijn gerend en dat hij, [medeverdachte 4] , een mes in zijn hand had. [32] Na afloop is verdachte uitgestapt bij winkelcentrum [winkelcentrum] . [33]
De medeverdachte [medeverdachte 2] verklaarde dat hij betrokken was bij de overval en dat zij zich voor de overval nog hadden omgekleed in een schuur. [34] Met betrekking tot de overval verklaarde [medeverdachte 2] dat er twee naar binnen liepen. [medeverdachte 2] deed toen de deur van de kapsalon open en zei dat ze moesten komen. Toen gingen ze in de schuur omkleden en naar winkelcentrum [winkelcentrum] . [35] In [winkelcentrum] zijn zij uit de auto gestapt. [36]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij wel “ [bijnaam] ” wordt genoemd. Verdachte heeft ook verklaard dat hij op 7 maart 2020 kleding, waaronder een regenpak heeft uitgeleend aan medeverdachte [medeverdachte 1] . Het regende die dag niet. Hij heeft die dag verder met de medeverdachten in de auto gezeten. Ook heeft verdachte verklaard dat het klopt dat hij een van de jongens is die is vastgelegd op de camerabeelden van winkelcentrum [winkelcentrum] . [37]
Bewijsoverwegingen
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte op 7 maart 2020 in de door de medeverdachte [medeverdachte 1] bestuurde auto heeft gezeten voorafgaand aan de overval. Vast staat dat de daders van de overval op kapsalon [kapsalon] met deze auto zijn gekomen en rond 16.47 uur een overval hebben gepleegd. Ook staat vast dat deze overval is gepleegd door een drietal personen en dat de bestuurder in de auto is blijven zitten. Nadien zijn zij gezamenlijk met deze auto vertrokken en tot 16.57 uur hebben zij zich in Maarssen omgekleed in de schuur van medeverdachte [medeverdachte 3] .
Voorts staat vast dat verdachte om 17:19 uur door de medeverdachte [medeverdachte 1] is afgezet bij winkelcentrum [winkelcentrum] te Utrecht en dat de twee andere inzittenden van die auto, de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] , daar ook zijn uitgestapt.
De rechtbank stelt tot slot vast dat de telefoon van verdachte ten tijde van de overval aanstraalde in de directe omgeving van de kapsalon [kapsalon] .
Verdachte zat dus zowel korte tijd voor de overval als korte tijd na de overval in dezelfde auto als drie van de overvallers en ten tijde van de overval straalde zijn telefoon de zendmast aan vlakbij de overvallen kapsalon. Tijdens de overval droeg één van de daders een regenpak, terwijl verdachte een regenpak aan de medeverdachte [medeverdachte 1] had uitgeleend.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet bij de overval betrokken is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte 1] is tegengekomen, hem een regenpak heeft uitgeleend, iets later in een auto is ingestapt bij (onder andere) medeverdachte [medeverdachte 1] . Op een gegeven moment is hij door hen afgezet hebben en heeft hij hen zijn telefoon gegeven. Hij heeft zijn neef ontmoet. Een half uur à drie kwartier later werd verdachte weer met de auto opgehaald door [medeverdachte 1] en de jongens en kreeg hij ook zijn telefoon weer terug. Om ongeveer kwart over vier werd verdachte weer afgezet bij winkelcentrum [winkelcentrum] , waar hij ook te zien is op de camerabeelden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een alternatief scenario heeft geschetst. Als de verklaring van verdachte zou kloppen, zou dat betekenen dat verdachte in de auto zou zijn gestapt bij de medeverdachten, hij ergens in Utrecht zou zijn afgezet en zonder goede reden zijn telefoon aan de medeverdachten hebben gegeven. Na 30-45 minuten zou verdachte weer zijn opgepikt. In de tussentijd zouden de drie medeverdachten naar Maarssen moeten zijn gereden, ergens een vierde (onbekend gebleven) overvaller moeten hebben opgepikt, de overval moeten hebben gepleegd, zich hebben omgekleed, de vierde (onbekend gebleven) jongen weer moeten hebben afgezet om daarna verdachte vervolgens weer op te pikken en af te zetten bij winkelcentrum [winkelcentrum] . Dit scenario acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig, nog daargelaten dat zich in het dossier geen aanknopingspunten bevinden waaruit afgeleid kan worden dat een onbekend gebleven vierde overvaller bij de overval zou zijn betrokken en onderweg zou zijn opgehaald en na de overval zou zijn afgezet.
De rechtbank overweegt tot slot dat zij de verklaring van de neef van verdachte, [getuige 2] , ook ongeloofwaardig acht. Uit het dossier volgt dat de neef niet de waarheid heeft gesproken op de vraag of hij contact met verdachte heeft gehad na zijn aanhouding, en ook inhoudelijk wijkt de verklaring van de neef op meerdere punten af van de verklaring van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de getuigenverklaring van de neef van verdachte onbetrouwbaar is en deze verklaring verdachte dus ook geen geldig alibi verschaft.
Wel plaatsen daarentegen de histo-gegevens van de telefoon van verdachte hem op de locatie waar de overval heeft plaatsgevonden. Daarnaast bevond verdachte zich zowel voor als na de overval in het gezelschap van de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] , die allen voor zich hebben verklaard dat zij betrokken zijn geweest bij deze overval. Deze medeverdachten reppen met geen enkel woord over een wisseling van personen, waarbij verdachte dan zou zijn uitgestapt, een ander persoon zou zijn ingestapt waarna die andere persoon, na de overval, weer zou zijn uitgestapt en verdachte weer zou zijn ingestapt. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte dan ook ongeloofwaardig. Dit geldt eveneens voor de lezing van verdachte met betrekking tot het uitlenen van zijn regenpak aan de bestuurder van de auto en het die dag uitlenen van zijn mobiele telefoon. Blijkens de camerabeelden van de auto gedurende de overval stapten drie personen uit de auto: Eén uit het linker achterportier, één uit het rechter achterportier en één uit het rechter voorportier. De rechtbank stelt vast: de bestuurder van de auto stapte op dat moment niet uit. De overige drie personen liepen vervolgens de kapsalon binnen, waarbij één van de overvallers een regenpak droeg.
Op basis van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 7 maart 2020 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met bedreiging met geweld.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 7 maart 2020 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, uit kapsalon [kapsalon] , tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van € 1250 euro, dat aan [slachtoffer 1] en/of voornoemde kapsalon toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door voornoemde kapsalon te betreden en een groot mes en een schroevendraaier en een metalen staaf zichtbaar bij zich te dragen en met een mes achter [slachtoffer 2] aan te rennen en een metaalachtig voorwerp te richten op een persoon in de kapsalon en te zeggen "geld geld geld, we hebben messen, we hebben wapens" en te blijven schreeuwen dat ze geld wilden hebben en voornoemd geldbedrag van de balie te pakken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld, tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 9 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de (bijzondere) voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de eis van de officier van justitie niet te volgen. Als verdachte weer komt vast te zitten zal hij in ieder geval zijn school kwijtraken. Verdachte heeft een blanco strafblad, maar zou dan terechtkomen tussen de zware jongens die voor echt heftige feiten zitten. Dit zou alleen maar verliezers opleveren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval op een kapsalon. De rechtbank acht het bewezenverklaarde een zeer ernstig feit. Dit feit heeft, blijkens de ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaringen, een grote impact gehad op de levens en het welzijn van de direct betrokkenen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Ook de toen in de kapsalon aanwezige klanten zijn erg geschrokken van het agressieve en intimiderende optreden van verdachte en zijn mededaders. Verdachte heeft niet stilgestaan bij de (psychische) gevolgen voor de slachtoffers en de onrust en gevoelens van onveiligheid die dit soort feiten in de maatschappij veroorzaakt. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 29 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. De rechtbank weegt dit in het voordeel noch in het nadeel van verdachte mee.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een rapportage Pro Justitia (psychologisch onderzoek) van 21 juni 2020, opgesteld door J. Hardoar, GZ-psycholoog;
- een uitgebreid advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 28 augustus 2020, opgesteld F.J. Lantain, raadsonderzoeker.
Uit de hiervoor genoemde rapportage Pro Justitia is gebleken dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling. Op de verschillende leefgebieden worden geen noemenswaardige problemen gezien.
Opgemerkt wordt dat, wanneer verdachte wel betrokken is geweest bij het tenlastegelegde, hij hoog scoort op “gebrek aan empathie/berouw” omdat hij hier dan glashard over liegt, wat getuigt van weinig berouw. Wanneer het tenlastegelegde bewezen wordt geacht wordt geadviseerd ITB Harde Kern en het elektronisch toezicht voort te zetten, zodat de jeugdreclassering met hem kan onderzoeken wat zijn onderliggende motieven zijn geweest bij het tenlastegelegde, zodat de risicofactoren goed in beeld komen. Tevens is het van belang aandacht te hebben voor zijn vriendenkeuze en vrijetijdsbesteding. Hiermee kan voorkomen worden dat verdachte opnieuw met justitie in aanraking komt.
Ook uit de Raadsrapportage komt naar voren dat verdachte op vrijwel alle leefgebieden goed functioneert. Wanneer verdachte wel een aandeel heeft gehad in het tenlastegelegde roept dit vragen op over de veroorzakende en instandhoudende factoren van dit delictgedrag.
Gezien de ernst van het feit acht de Raad een jeugdreclasseringsmaatregel, waarvan 12 maanden ITB Harde Kern, de meest passende straf bij een veroordeling. Dit omdat de begeleiding pas een paar maanden loopt en zodat er nog een goede delictbespreking kan plaatsvinden. In dat geval komt er meer zicht op de aanleiding, vaardigheden en context waarbinnen een jeugdreclasseringsmaatregel kan worden ingezet zodat de kans op herhaling wordt verkleind. De Raad adviseert voorts op te nemen dat verdachte moet meewerken aan het hernieuwd aansluiten van een enkelband, mocht zijn gedrag daar aanleiding toe geven.
De Raad acht een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet passend. Dit gezien het feit dat verdachte een first offender is, al heeft vastgezeten, elektronische controle heeft gehad en over het algemeen positief functioneert. Op dit moment ziet de Raad daarom geen pedagogische meerwaarde meer in jeugddetentie. In het kader van continuïteit van het jeugdreclasseringstoezicht is het van belang dat het vonnis dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
Ter terechtzitting heeft de A. Oksuz, jeugdreclasseringswerker, als getuige-deskundige aanvullend verklaard dat verdachte terechtstaat voor een heel ernstig feit en dat hij zich wel ernstig zorgen maakt. Verdachte heeft maandenlang contact gehad met twee minderjarige medeverdachten waarvan hij dacht dat het goede vrienden van hem waren. De vraag is hoe te voorkomen dat een dergelijke situatie zich weer kan voordoen. Verdachte zit nu in de tweede fase van de ITB Harde kern. Hij heeft nu meer vrijheden. Het punt is nu dat verdachte leert om met deze vrijheden om te gaan.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
De rechtbank stelt vast dat door de procesopstelling van verdachte weinig tot geen inzicht is verkregen in de persoon van verdachte en zijn houding en motieven ten aanzien van het door de rechtbank bewezenverklaarde misdrijf. Verdachte is een nog minderjarige jongen met een blanco strafblad die verder ogenschijnlijk goed functioneert. Dat verdachte zijn aandeel en iedere betrokkenheid bij dit bewezenverklaarde geweldsdelict blijft ontkennen, is zorgelijk.
De ernst van het feit rechtvaardigt een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. Met een deels voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd de ernst van het gepleegde feit te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt dit verder toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering mogelijk, wat de rechtbank noodzakelijk acht, inclusief de hierna te noemen bijzondere voorwaarden.
Omdat verdachte ook moet voelen dat zijn gedrag consequenties heeft, zal de rechtbank
verdachte daarnaast een werkstraf opleggen.
Alles overwegende is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat een
jeugddetentie voor de duur van 210 dagen, met aftrek van voorarrest, en waarvan een
gedeelte van 162 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf voor de duur van 100 uren, passend
en geboden is.
De rechtbank realiseert zich dat deze opgelegde straf afwijkt van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en door slachtoffers en velen in de maatschappij kan worden ervaren als een lichte straf. In het jeugdstrafrecht wordt echter veel belang gehecht aan de ontwikkeling van de jeugdige en wordt geprobeerd om te voorkomen dat de jeugdige nogmaals strafbare feiten pleegt. Een jeugddetentie zal de al ingezette begeleiding vanuit de jeugdreclassering negatief doorkruisen. Om die reden legt de rechtbank in dit geval niet jeugddetentie van langere duur op, maar kiest ervoor dat verdachte gedurende langere tijd onder toezicht en begeleiding blijft van de jeugdreclassering. Hierbij speelt ook een rol dat verdachte zich, sinds de schorsing, goed aan de hem opgelegde voorwaarden heeft gehouden. Wanneer verdachte zich niet of onvoldoende aan deze voorwaarden houdt, dan wel opnieuw een strafbaar feit pleegt, kan alsnog de voorwaardelijke jeugddetentie ten uitvoer worden gelegd.
Dadelijk uitvoerbaar
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder passende hulp en begeleiding – opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zal de rechtbank de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering, dadelijk uitvoerbaar verklaren.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 5.753,-. Dit bedrag bestaat uit € 4.503,- materiële schade en € 1.250,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 3.902,31,-. Dit bedrag bestaat uit € 402,31,- materiële schade en € 3.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Standpunten partijen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële gedeelte van de vordering van [slachtoffer 1] voor toewijzing in aanmerking komt. Ten aanzien van het immateriële gedeelte van de vordering heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een toewijzing van € 3.500 redelijk en billijk is. De officier van justitie vordert dan ook om de vordering tot een bedrag van € 8.003 - hoofdelijk - toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] - hoofdelijk - voor toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft ten aanzien van beide vorderingen geen opmerkingen gemaakt, behalve dat het niet mogelijk is om een hoger bedrag toe te kennen dan door de benadeelde partij is gevorderd, terwijl de officier van justitie dat wel heeft geëist.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[slachtoffer 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade is voldoende onderbouwd met stukken waaruit het omzetverlies blijkt en de (hoogte van de) schade is niet door de verdediging betwist. Het materiële deel van de vordering wijst de rechtbank dan ook toe (€ 4502,-). Ook de gevorderde immateriële schade (€ 1.250,-) heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106: lid 1 sub b BW, in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. De benadeelde partij is door een drietal gewapende overvallers bedreigd in haar eigen kapsalon en uit haar onderbouwing blijkt dat zij hier nog steeds de psychische gevolgen van ondervindt. De rechtbank wijst dan ook de volledige vordering toe van € 5.753,- (zegge: vijfduizend zevenhonderddrieënvijftig euro, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 maart 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.753,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 maart 2020 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal deze maatregel niet aanvullen met gijzeling, gelet op de minderjarigheid van verdachte ten tijde van het plegen van dit strafbare feit.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vordering [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[slachtoffer 2] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade (€ 402,31) acht de rechtbank voldoende onderbouwd en deze vordering is niet door de verdediging betwist. Ook de immateriële schade acht de rechtbank voldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106: lid 1 sub b BW. Uit de bijlagen bij de vordering benadeelde partij volgt dat [slachtoffer 2] lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (PTSS) en daarvoor wordt behandeld door middel van EMDR-therapie. De nadelige gevolgen voor haar dagelijks leven heeft zij uitgebreid beschreven. [slachtoffer 2] vordert een hoger bedrag dan haar zus (de andere benadeelde partij), maar gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank dat ook redelijk en billijk. Gelet op soortgelijke uitspraken, waardeert de rechtbank de immateriële schade op € 2.000,- (zegge: tweeduizend euro ). De vordering wordt dus toegewezen tot € 2.402,31, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 maart 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.402,31,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 maart 2020 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal deze maatregel niet aanvullen met gijzeling, gelet op de minderjarigheid van verdachte ten tijde van het plegen van dit strafbare feit.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd aan immateriële schadevergoeding dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank acht dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd en nadere onderbouwing levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
verklaart het onder 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 210 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 162 dagen, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van Samen Veilig afdeling jeugdreclassering in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding waarvan hij de eerste 12 maanden van de proeftijd zal meewerken aan ITB Harde Kern;
* dat de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [1999] , [medeverdachte 3] , geboren op [2004 ] , [medeverdachte 4] , geboren op [2002] en [medeverdachte 2] , geboren op [2002] ;
* dat de verdachte zich niet zal bevinden binnen een straal van 500 meter van de Kapsalon [kapsalon] , gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] ;
* dat de verdachte zijn medewerking verleent aan het toezicht op de (bijzondere) voorwaarden middels Elektronische Controle (enkelband), indien en voor zolang de jeugdreclasseringswerker dit nodig acht, voor de duur van maximaal 6 maanden.
- waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Samen Veilig Midden-Nederland, locatie Utrecht, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn. Geeft aan genoemde instelling opdracht verdachte bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt verdachte voorts tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van een werkstraf, van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 50 dagen.
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 5.753,-;
veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 5.753,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2020 tot de dag van volledige betaling, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling.
  • Bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
[slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.402,31;
veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 2.402,31,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2020 tot de dag van volledige betaling, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling.
  • Bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Voorlopige hechtenis
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.B. Snijders Blok, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. H.A. Gerritse en P.M. Leijten, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Gardenier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 september 2020.
Mr. Snijders Blok is buiten staat mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 maart 2020 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland (uit kapsalon [kapsalon] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van in totaal ongeveer 1250 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of voornoemde
kapsalon, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of kappers en/of klanten die in de kapsalon aanwezig waren, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- voornoemde kapsalon te betreden en een (groot) mes en/of een schroevendraaier en/of een metalen staaf zichtbaar bij zich te dragen en/of
- met een mes achter [slachtoffer 2] aan te rennen en/of
- een metaalachtig voorwerp te richten op een persoon in de kapsalon en/of
- ( daarbij) te zeggen "geld geld geld, we hebben messen, we hebben wapens" en/of woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( daarbij) te blijven schreeuwen dat ze geld wilden hebben en/of
- voornoemd geldbedrag van de balie te pakken;
en/of
hij op of omstreeks 7 maart 2020 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of kapsalon [kapsalon] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal ongeveer 1250 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of voornoemde kapsalon toebehoorde, door
- voornoemde kapsalon te betreden en een (groot) mes en/of een schroevendraaier en/of een metalen staaf zichtbaar bij zich te dragen en/of
- met een mes achter [slachtoffer 2] aan te rennen en/of
- een metaalachtig voorwerp te richten op een persoon in de kapsalon en/of
- ( daarbij) te zeggen "geld geld geld, we hebben messen, we hebben wapens" en/of woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( daarbij) te blijven schreeuwen dat ze geld wilden hebben en/of
- die [slachtoffer 2] te bewegen tot afifte van geld;

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende eindproces-verbaal van 26 mei 2020, geregistreerd onder nummer 2020070441F (09PRES20) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pag. 952 (proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] )
3.Pag. 953 (proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] )
4.Pag. 956 (proces-verbaal van bevindingen)
5.Pag. 1054 (proces-verbaal van bevindingen)
6.Pag. 1055 (proces-verbaal van bevindingen)
7.Pag. 1060 (proces-verbaal van bevindingen)
8.Pag. 1061 (proces-verbaal van bevindingen)
9.Pag. 1062 (proces-verbaal van bevindingen)
10.Pag. 1066 (proces-verbaal van bevindingen)
11.Pag. 1073 (proces-verbaal van bevindingen)
12.Pag. 1071 (proces-verbaal van bevindingen)
13.Pag. 1073 (proces-verbaal van bevindingen)
14.Pag. 1074 (proces-verbaal van bevindingen)
15.Pag. 999 (proces-verbaal van verhoor getuige)
16.Pag. 1000 (proces-verbaal van verhoor getuige)
17.Pag. 1094 (proces-verbaal van bevindingen)
18.Pag. 1095 (proces-verbaal van bevindingen)
19.Pag. 1096 (proces-verbaal van bevindingen)
20.Pag. 1097 (proces-verbaal van bevindingen)
21.Pag. 1098 (proces-verbaal van bevindingen)
22.Pag. 1115 (proces-verbaal van bevindingen)
23.Pag. 1116 (proces-verbaal van bevindingen)
24.Pag. 1014 (proces-verbaal van bevindingen)
25.De verklaring van [medeverdachte 1] , zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris van deze rechtbank op 11 maart 2020.
26.Pag. 1204 (proces-verbaal van bevindingen)
27.Pag. 1151 (proces-verbaal van bevindingen)
28.Pag. 747 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] )
29.Pag. 748 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] )
30.Pag. 751 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] )
31.Pag. 1024 (proces-verbaal van bevindingen)
32.De verklaring van [medeverdachte 4] , zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris van deze rechtbank op 27 maart 2020.
33.Pag. 813 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] )
34.Pag. 870 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] )
35.Pag. 875 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] )
36.Pag. 880 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] )
37.Proces-verbaal van de terechtzitting van 11 september 2020.