ECLI:NL:RBMNE:2020:4056

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
UTR 19/3609
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft eiseres, die voorheen als opticien werkte, een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door medische klachten na een ongeval. De aanvraag werd afgewezen door het Uwv, omdat de verzekeringsarts concludeerde dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres maakte bezwaar, waarna een herbeoordeling plaatsvond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelde vast dat eiseres meer beperkingen had dan eerder vastgesteld, maar concludeerde alsnog dat zij met de nieuwe beperkingen niet meer dan 29,90% arbeidsongeschikt was. Eiseres ging in beroep bij de rechtbank, die oordeelde dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldeden en dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres correct was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de afwijzing van de WIA-aanvraag terecht was. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3609

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Rhodes)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1.1
Eiseres werkte voorheen voor gemiddeld 39,77 uur per week als opticien. Op 2 januari 2017 is zij voor dit werk uitgevallen vanwege medische klachten na een ongeval. Na het verstrijken van de wachttijd van 104 weken, per 31 december 2018, heeft eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Om in aanmerking te kunnen komen voor een WIA‑uitkering moet vastgesteld worden dat eiseres door ziekte en/of gebrek méér dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2
Een verzekeringsarts van verweerder heeft eiseres onderzocht en arbeidsbeperkingen voor haar vastgesteld per 31 december 2018. De beperkingen zijn opgenomen in een functionelemogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige van verweerder heeft vervolgens drie functies geselecteerd die eiseres volgens hem, ondanks haar beperkingen uit de FML, nog kan doen. Hij heeft berekend dat eiseres met de middelste functie € 13,57 bruto per uur kan verdienen. Dit is 76,76% van het uurloon dat eiseres had voordat zij ziek werd. Voor de overige 23,24% moet eiseres arbeidsongeschikt worden beschouwd. Omdat dit minder is dan 35% heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3
In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van verweerder heronderzoek verricht en geconcludeerd dat eiseres per 31 december 2018 méér beperkt is dan de eerste verzekeringsarts had vastgesteld. Hij heeft de arbeidsbeperkingen van eiseres daarom opnieuw vastgesteld en opgenomen in een nieuwe FML van 4 juli 2019. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat eiseres met de aanvullende beperkingen uit deze FML, twee van de drie functies die de eerste arbeidsdeskundige had geselecteerd niet meer kan doen. In plaats hiervan heeft hij twee nieuwe, volgens hem wél geschikte, functies geselecteerd. Hij heeft berekend dat eiseres met de dan middelste functie € 12,47 bruto per uur kan verdienen. Dit is 70,10% van het uurloon dat eiseres had voordat zij ziek werd, zodat eiseres voor de overige 29,90% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Omdat dit nog steeds minder is dan 35% heeft verweerder bij besluit van 1 augustus 2019 (
het bestreden besluit) de afwijzing van eiseres’ aanvraag in stand gelaten.
1.4
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 mei 2020 ingediend. Met toestemming van partijen doet de rechtbank uitspraak in de zaak zonder de zaak te behandelen op een zitting. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 juni 2020 gesloten.

Het geschil

2. Eiseres is het niet eens met de vaststelling van haar mate van arbeidsongeschiktheid door verweerder. Verweerder blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht heeft vastgesteld op 29,90%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiseres op 31 december 2018.

Beoordeling van het geschil

Beoordelingskader
3. Bij haar beoordeling van de zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiseres aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan.
Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiseres zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
4. De rechtbank oordeelt van wel. Uit het rapport van 4 juli 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij eiseres heeft gezien en zich daarbij een indruk van de lichamelijke en psychische toestand van eiseres heeft gevormd. Ook heeft hij de klachten van eiseres met haar besproken en de informatie uit het dossier, waaronder het intakeverslag ‘Indicatiestelling Poliklinische Revalidatie’ van Medinello van 23 oktober 2018, kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. Hij heeft vervolgens begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet zijn medische beoordeling daarmee aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat verweerder zich bij het bestreden besluit mocht baseren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Is de medische beoordeling juist?
5. Eiseres betoogt van niet. De beperkingen die zijn opgenomen in de FML van 4 juli 2019, weerspiegelen afzonderlijk niet de totale misère die eiseres overdag ervaart. Zij heeft namelijk ook last van verminderde energie en heeft daarom haar rustmomenten overdag nodig. Er is dan ook ten onrechte geen urenbeperking aangenomen op energetische gronden.
6.1
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank ziet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij eiseres is uitgegaan van whiplashklachten: pijnklachten in onderrug, nek, schouders en hoofd en van concentratie- en geheugenklachten als gevolg daarvan. Hiervoor zijn diverse lichamelijke en psychische klachten opgenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast geen urenbeperking voor eiseres aangenomen. In zijn aanvullende rapport van 26 mei 2020 schrijft hij dat daartoe geen aanleiding bestaat, omdat eiseres weliswaar inactief is overdag, maar daar geen medische reden voor is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep komt die inactiviteit vooral door de inadequate coping van eiseres met (de behandeling van) haar klachten. Eiseres heeft voor haar psychische klachten uitsluitend de praktijkondersteuner GGZ (van de huisartsenpraktijk) geraadpleegd, en de geplande multidisciplinaire behandeling bij Medinello was ten tijde van het onderzoek in juli 2019, nog niet ingezet. Er bestaat daarom geen medische noodzaak voor een urenbeperking op energetische gronden, dan wel op preventieve gronden of vanwege een beperkte beschikbaarheid.
6.2
De rechtbank kan de redeneringen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. De gemachtigde van eiseres heeft aanvankelijk aangekondigd dat een verzekeringsgeneeskundig rapport zou worden ingebracht tegenover dat van verweerders verzekeringsartsen, maar daarvan is uiteindelijk afgezien. Eiseres heeft haar betoog in beroep dan ook niet onderbouwd met nieuwe medische informatie van een arts of medisch behandelaar. Ook heeft eiseres niet specifiek gemaakt waarom uit de medische informatie die in het dossier zit, blijkt dat zij per 31 december 2018 zodanig energetisch beperkt is dat naast de beperkingen die al in de FML zijn opgenomen, een urenbeperking is aangewezen. Dat eiseres zelf ervaart dat zij meer beperkt is, is tegenover het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende (zie overweging 3). Dit moet ook blijken uit medische informatie van een arts of medisch behandelaar. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
7. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de beperkingen die in de FML van 4 juli 2019 zijn opgenomen voor eiseres, juist zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de werkzaamheden die horen bij de functies die voor haar zijn geselecteerd op grond van deze FML, niet zou kunnen doen. Daarbij vindt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 27 juli 2019 per functie toereikend heeft gemotiveerd waarom daarin de belastbaarheid van eiseres uit de FML, niet wordt overschreden.

Conclusie

8. Omdat uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiseres per 31 december 2018 minder dan 35%, namelijk 29,90% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd, heeft verweerder haar aanvraag om een WIA‑uitkering per die datum, terecht afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 22 september 2020 gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra dat weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.