ECLI:NL:RBMNE:2020:4024

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
16/152197-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met stanleymes in Utrecht

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 17 mei 2019 in Utrecht heeft geprobeerd om een ander, [slachtoffer], van het leven te beroven. De verdachte heeft tijdens een ruzie in een café een stanleymes gepakt en daarmee in het gezicht van het slachtoffer gesneden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn handelen een aanzienlijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever, getuigen en de verdachte zelf gewogen en geconcludeerd dat de poging tot doodslag bewezen is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een contactverbod met het slachtoffer opgelegd en zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.152197.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te ( [postcode] ) [woonplaats] , [adres] .

1.1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht. Dit betekent dat dit vonnis op tegenspraak wordt gewezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.A. Nieli en van hetgeen verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ook kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en van hetgeen hij in zijn schriftelijke slachtofferverklaring naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 17 mei 2109 te Utrecht heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven;
en voor het geval het primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden
subsidiair:
op 17 mei 2019 te Utrecht aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
en voor het geval ook het subsidiair tenlastegelegde niet bewezen kan worden,
meer subsidiair:
op 17 mei 2019 te Utrecht heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.VOORVRAGEN

Aan alle in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dit moet altijd door de rechtbank worden vastgesteld. De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dit betekent dat de rechtbank een inhoudelijke beslissing mag en zal nemen in de zaak tegen verdachte.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder primair (poging tot doodslag) en subsidiair (zware mishandeling) ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De door de verdediging gevoerde standpunten en verweren worden hierna besproken. Standpunten en verweren die niet van belang zijn voor de beoordeling van de rechtbank, worden niet besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen [1]
De verklaring van aangever [slachtoffer] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 17 mei 2019 omstreeks 19.00 uur ben ik (…) naar het café [naam café] geweest. Deze is op de [straatnaam 1] te [plaatsnaam] . (…) Omstreeks 20.30 uur zag ik dat [verdachte] binnen kwam lopen. (…) Om naar het toilet te gaan moest hij langs ons lopen. Wij kregen toen oogcontact en toen stonden we kort tegenover elkaar. (…) Ik vond hem heel agressief en opgefokt. (…) Ik weet dat hij in zijn hand een glas vasthield (…). Ik zag dat hij met zijn andere hand in zijn broekzak zat. Ik weet niet precies met welke hand hij wat deed, maar aangezien ik een wond heb aan de linkerzijde van mijn gezicht neem ik aan dat hij mij sneed met zijn rechterhand. Dat hij zo met zijn hand in zijn zak zat, gaf mij een enorm onveilig gevoel. Ik wilde hem op afstand hebben dus heb ik hem een duw gegeven. Echter haalde hij kennelijk ook op dat moment mijn gezicht open. (…) ik merkte ineens dat ik bloed langs mijn wang en hals had lopen. (…) Ik voelde ook dat er een lap hing. (…) Mijn halve wang bleek eraf te liggen. (…) Ik heb 36 oppervlakkige hechtingen. De onderhuidse hechtingen in het bindweefsel zijn niet meegerekend. Ik heb ook een snee in mijn linker onderarm. [2]
De geneeskundige verklaring voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer]
Uitwendig waargenomen letsel: snijwond aangezicht links
Is er sprake van uitwendig bloedverlies: ja, ernstig.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 17 mei 2019. [3]
De eigen waarneming van de rechtbank gedaan ter terechtzitting van 5 maart 2020 voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Bij voornoemde aangifte van [slachtoffer] is een foto gevoegd. Op deze foto, pagina 13 van het proces-verbaal, is een snee waarneembaar. Deze snee begint/eindigt schuin achter de bovenkant van het linkeroor, strekt over de wang, iets boven de kaaklijn en eindigt/begint ongeveer halverwege het linkeroor en de linker mondhoek. [4]
De verklaring van [getuige] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 17 mei 2019 was ik (…) in café [naam café] . (…) Op een gegeven moment stond ik achterin het café te praten met [voornaam van slachtoffer] . (…) Dit was vlakbij de toiletten. Toen kwam [voornaam van verdachte] langs lopen. Ze raakten in gesprek. (…) Ik zag aan hun lichaamshouding dat het ruzie betrof. (…) Er werden over en weer klappen uitgedeeld. (…) toen [voornaam van slachtoffer] zich omdraaide in mijn richting zag ik dat zijn hele gezicht onder het bloed zat. [5]
De verklaring van verdachte voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 17 mei 2019 was ik in café [naam café] te [plaatsnaam] . In het café kreeg ik ruzie met [slachtoffer] . Ik heb tijdens die ruzie een stanleymes uit mijn zak gepakt. Ik heb met dat mes een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van [slachtoffer] . Met die zwaaiende beweging heb ik [slachtoffer] in het gezicht geraakt waardoor bij hem letsel is ontstaan. [6]
4.3.2
Overwegingen van de rechtbank
De raadsman heeft bepleit dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen kan worden. Hiertoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Hierbij heeft de raadsman er op gewezen dat het dossier onvoldoende duidelijkheid verschaft over de aard van de verwonding.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat verdachte (boos) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De vraag is dan of de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van die [slachtoffer] heeft gehad.
Voorop stelt de rechtbank dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer] – aanwezig is indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg door zijn handelen zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte tijdens een ruzie met [slachtoffer] een stanleymes uit zijn zak heeft gepakt. Met dit stanleymes, dat naar zijn aard zeer scherp is, heeft verdachte vervolgens met kracht een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van het gezicht van [slachtoffer] . Dat dit met kracht is gebeurd volgt uit het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel, zoals dat hiervoor in de bewijsmiddelen is weergegeven.
Verdachtes voornoemde handelen levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] op. Hierbij overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in en rond het gezicht en bij de nek/hals van een persoon vitale (slag)aders en vitale organen bevinden en dat verwondingen aan dergelijke vitale delen levensbedreigend kunnen zijn en tot de dood kunnen leiden. De verdachte moet hiervan – evenals ieder ander weldenkend mens – op de hoogte zijn geweest. Verder betrekt de rechtbank bij de beoordeling dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er sprake was van een confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] , waarbij er over en weer sprake was van geweld. Hieruit leidt de rechtbank af dat zij dicht bij elkaar stonden en in beweging waren. Tijdens deze confrontatie heeft verdachte het mes gepakt en onverwacht een zwaaiende beweging richting [slachtoffer] gemaakt. Van een gecontroleerde handeling waarbij verdachte bewust op die plek heeft gesneden waar aangever is verwond is geen sprake. Het feit dat er geen sprake was van een statische situatie maar van over en weer duwen en bewegen onderstreept dit. Het handelen van verdachte heeft geleid tot een aanzienlijke snijwond in het gelaat van [slachtoffer] . De kans dat verdachte [slachtoffer] zou verwonden op een plek waar zich vitale aders/organen bevinden was gelet op de omstandigheden en deze handelwijze aanzienlijk. Verdachte heeft dit risico voor lief genomen. Uit de aard van deze gedraging van verdachte volgt dat hij de aanmerkelijk kans dat [slachtoffer] op een dusdanige vitale plek geraakt zou worden – en daarmee zou komen te overlijden – ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank concludeert dan ook dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, zoals dit hieronder in rubriek 5 is weergegeven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair:
op 17 mei 2019 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,die [slachtoffer] met een mes in het gezicht/hoofd heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder het primaire feit meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT EN DE VERDACHTE

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie. Het verweer van de verdediging dat sprake was van noodweer(exces) dient volgens de officier van justitie dan ook verworpen te worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Ter onderbouwing hiervan heeft de verdediging – kort gezegd – gesteld dat verdachte allereerst van [slachtoffer] , waarvan verdachte stelt dat hij kickbokser is, een drietal klappen op zijn achterhoofd heeft gekregen en dat hij door deze klappen op de grond is gevallen. Hierna is [slachtoffer] volgens verdachte op hem gesprongen en heeft hem vervolgens, toen verdachte op de grond lag, nog meerdere klappen gegeven. Om deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te doen stoppen heeft verdachte een stanleymes uit zijn zak gepakt en een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van de op hem zittende en op hem inslaande [slachtoffer] . Het uithalen met het stanleymes was voor verdachte een laatste redmiddel om te ontkomen aan de fysiek sterkere [slachtoffer] .
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat sprake is geweest van noodweerexces. Het handelen van verdachte, waaronder de eventuele overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, is het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de aanranding.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat objectieve bewijsmiddelen, zoals camerabeelden, geen deel uitmaken van het dossier. In een dergelijk geval moet de rechtbank een oordeel vellen op grond van getuigenverklaringen.
De door de verdediging geschetste situatie, waarin verdachte zich moet verdedigen tegen de op hem zittende verdachte die hem klappen geeft, wordt niet ondersteund door andere verklaringen. Geen van de aanwezige getuigen heeft over een dergelijke situatie verklaard. Ook de getuigen die verklaren dat verdachte eerst door aangever op zijn hoofd is geslagen en dat daarna op de grond een worsteling plaatsvond, verklaren niet dat aangever op verdachte zat en hem toen meerdere klappen heeft gegeven. Het door de verdediging gevoerde verweer tot noodweer wordt dan ook verworpen omdat de rechtbank op grond van de in het dossier opgenomen verklaringen en ook overigens een noodweersituatie niet aannemelijk acht, nu er sprake was van over en weer geweld tussen verdachte en [slachtoffer] .
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook al zou worden aangenomen dat sprake was van een noodweersituatie het toegepaste verdedigingsmiddel van verdachte in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de ten opzichte van hem gepleegde aanranding. Verdachte heeft in dat geval te snel opgeschaald in de mate van geweld, door na het ontvangen van enkele klappen een stanleymes uit zijn zak te pakken, deze uit te schuiven en hiermee een zwaaiende beweging te maken in de richting van het gezicht van [slachtoffer] .
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het
onder het primaire feitbewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.
Er is ook geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van een noodweersituatie zodat het door de verdediging subsidiair gedane beroep op noodweerexces wordt verworpen.

7.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden met een proeftijd van 3 jaren, met – kort gezegd – de volgende bijzondere voorwaarden:
 een meldplicht bij de reclassering;
 een ambulante behandeling bij [organisatie 1] of een soortgelijke zorgverlener;
 een contactverbod met [slachtoffer] ;
- een taakstraf van 240 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis;
- het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 2 jaren, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden, het uit te oefenen
toezicht en de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat de ernst van het feit op zich een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, maar dat zij rekening houdt met het feit dat
verdachte een baan heeft, die hij mogelijk verliest als hij vast komt te zitten. De officier vindt
het van belang dat verdachte de mogelijkheid krijgt om te werken zodat hij de schade die [slachtoffer]
heeft geleden, kan vergoeden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, in geval van bewezenverklaring, aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 150 dagen waarvan 147 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel kunnen de door de officier van justitie gevorderde voorwaarden verbonden worden. Daarnaast kan aan verdachte nog een taakstraf worden opgelegd, waarbij de raadsman zich met betrekking tot de duur van die taakstraf heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] . Verdachte heeft hem tijdens een ruzie in een café met een stanleymes in het hoofd en in het gezicht gesneden. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Dit terwijl de aanleiding van de ruzie om helemaal niets ging, te weten dat verdachte boos was op [slachtoffer] omdat die een aantal keer niet mee was gaan drinken.
Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring namens [slachtoffer] is gebleken dat het voorval een hevige indruk heeft gemaakt op het slachtoffer en dat hij daar nog steeds last van ondervindt. Daarbij komt dat hij dagelijks aan het voorval wordt herinnerd door een blijvend litteken in zijn gezicht. Door aldus te handelen in een openbare uitgaansgelegenheid heeft verdachte ook bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders en de maatschappij in het algemeen.
Voor zijn handelen heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen en hij heeft ter zitting de rechtbank er niet van overtuigt dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet. Verdachte blijft erbij dat hij niet anders kon dan zich te verdedigen met een stanleymes.
De persoon van verdachte
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 10 februari 2020 is gebleken dat verdachte op 12 september 2019, aldus na het hier gepleegde feit, is veroordeeld tot een aanzienlijke taakstraf in verband met openlijk geweld gepleegd op 26 mei 2018. Dit vonnis is niet onherroepelijk. Deze omstandigheid zal de rechtbank niet in strafverzwarende of strafmatigende zin meewegen. Wel is bij de strafoplegging het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht betrokken.
Over verdachte heeft de reclassering van het [organisatie 2] een rapport uitgebracht. In dit rapport van mw. [A] , reclasseringswerker, van 3 februari 2020 wordt beschreven dat de reclassering aanwijzingen ziet voor agressieregulatie problematiek. Tevens worden aanwijzingen gezien voor een verband tussen het delict gedrag en middelen (alcohol)gebruik. Ook sluit de reclassering niet uit dat de door [organisatie 3] vastgestelde AD(H)D verband houdt met het delict gedrag. Stabiele en beschermende factoren zijn de dagbesteding, de financiële situatie en de woonsituatie. Daarnaast werkt het beschermend dat verdachte afstand heeft gedaan van bepaalde contacten waarvan hij vermoedt dat deze van negatieve invloed kunnen zijn. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. Op basis van het ingeschatte risico en de verdenking heeft de reclassering geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Een gevangenisstraf acht de reclassering niet wenselijk. Een taakstraf is mogelijk. De reclassering adviseert de volgende bijzondere voorwaarden:
 een meldplicht bij de reclassering;
 een ambulante behandeling bij [organisatie 1] of een soortgelijke zorgverlener;
 een contactverbod met [slachtoffer] .
Strafoplegging
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Hierbij heeft de rechtbank doorslaggevend gewicht toegekend aan de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die door rechtbanken en hoven voor min of meer soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zinloos en nodeloos geweld heeft toegepast nota bene met een vlijmscherp mes, waarbij hij [slachtoffer] voor de rest van zijn leven in zijn aangezicht heeft verminkt. Dergelijk gedrag is onacceptabel en valt buiten elk normbesef. Het feit dat verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, een baan heeft en bereid is mee te werken aan bijzondere voorwaarden, vindt de rechtbank onvoldoende om tot een andere strafoplegging te komen. De rechtbank zal wel rekening houden met deze omstandigheden, reden waarom de rechtbank een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk zal opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Om de kans op herhaling te verminderen en met het oog op verdachtes problematiek zullen aan het voorwaardelijk deel de door de reclassering geadviseerde en de door de officier van justitie gevorderde voorwaarden verbonden worden.
Daarnaast zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] , opleggen.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden, het toezicht en de 38v-maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu er gelet op het gepleegde feit, de andere veroordeling voor openlijk geweld en het reclasseringsadvies waarbij aanwijzingen zijn voor agressie regulatie problematiek bij verdachte, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Voorlopige hechtenis
Met ingang van 27 juni 2019 is de voorlopige hechtenis van verdachte door de rechter-commissaris van verdachte geschorst. Hierbij heeft de rechter-commissaris uitdrukkelijk benadrukt dat deze schorsing geen voorschot is op een eventuele straf en dat bij een eventuele bewezenverklaring een langere gevangenisstraf kan worden opgelegd dan de tijd die verdachte op dat moment in voorlopige hechtenis had doorgebracht.
Gelet op de hiervoor genoemde ernst van het bewezen verklaarde en de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf, die voor tenuitvoerlegging vatbaar is, is de rechtbank van oordeel dat de schorsing van de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven. Geen van de gronden als genoemd in artikel 72 van het Wetboek van Strafvordering, die zouden moeten leiden tot opheffing van de voorlopige hechtenis, zijn aan de orde.

8.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 13.837,45. Dit bedrag bestaat uit € 3.837,45 aan materiële schade (kledingschade en schoenen: € 861,94, reiniging auto: € 50,-, medische kosten: € 2.905,15 en reiskosten: € 19,76) en € 10.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde.
Gebleken is dat, rekening houdend met de onderbouwing bij de vordering, abusievelijk bij de schadepost ‘kledingschade en schoenen’ een verkeerde optelsom is gemaakt. Het juiste bedrag is, gelet op de daarbij horende onderbouwing, € 618,95. Dit betekent dat de materiële schade € 3.593,86 bedraagt.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich allereerst, gelet op het gevoerde pleidooi strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging, op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde medische kosten moet worden afgewezen omdat niet duidelijk is geworden of deze kosten al door de verzekeraar zijn vergoed. Voor het overige heeft de raadsman, met uitzondering van de optelsom voor wat betreft de kleding en schoenen, de materiële schade niet betwist.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman verzocht een bedrag van
€ 2.000,- toe te wijzen. Hierbij heeft de raadsman gewezen op uitspraken in min of meer vergelijkbare zaken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank begroot de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid en vergelijkbare zaken in acht nemend op € 2.500,-. De rechtbank zal de vordering ter zake de immateriële schade tot dat bedrag toewijzen.
Met betrekking tot de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schadeposten voor wat betreft kleding en schoenen, reiniging auto en reiskosten voldoende zijn onderbouwd. De verdediging heeft deze schadeposten, met uitzondering van de optelsom ten aanzien van de kleding en schoenen, ook niet betwist. De rechtbank acht die schadeposten dan ook toewijsbaar.
Met betrekking tot de gevorderde medische kosten acht de rechtbank de kosten ten aanzien van de psychosociale therapie toewijsbaar. Deze kosten zijn onderbouwd met een viertal facturen van telkens € 90,-. Deze schade is geleden en is een rechtstreeks gevolg van het handelen van verdachte. Of deze schade al dan niet vergoed is door een verzekeraar doet daar niet aan af. De overige medische kosten zien op toekomstige behandelingen en komen op dit moment niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt.
De rechtbank zal derhalve aan materiële schade een bedrag van € 1.048,71 toewijzen (schade kleding en schoenen € 618,95, reiniging auto € 50,-, medische kosten € 360,- en reiskosten
€ 19,76).
De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 3.548,71 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 mei 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De benadeelde partij zal in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dat deel van de vordering kan desgewenst worden aangebracht bij de bij de burgerlijke rechter.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.548,71, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 mei 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 45 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 45, 63, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen vijf werkdagen na de start van de proeftijd zal melden bij de reclassering [organisatie 2] op het adres [straatnaam 2] [nummeraanduiding] te [plaatsnaam] ;
* zich zal laten behandelen door [organisatie 1] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem geeft voor de behandeling.;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] . De politie ziet toe op de handhaving op dit verbod;
- waarbij de reclassering [organisatie 2] opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- verklaart de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar;
Oplegging vrijheidsbeperkende maatregel
- legt op de maatregel dat de verdachte:
voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval door verdachte niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden (180 dagen). Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
- beveelt dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 3.548,71;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2019 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 3.548,71 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 45 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.L.M. van Opstal, voorzitter, mrs. E.W.A. Vonk en
H.F. Koenis, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 maart 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 mei 2019 te Utrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in het
gezicht/hoofd heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 mei 2019 te Utrecht, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee (blijvende) littekens
en/of zenuwschade aan het oor, heeft toegebracht door die [slachtoffer]
één of meerdere malen in het gezicht/hoofd met een mes, althans een
scherp voorwerp, te snijden;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 mei 2019 te Utrecht, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een mes, althans een
scherp voorwerp, in het gezicht/hoofd heeft gesneden, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-20191877539 Z, opgemaakt door politie Midden-Nederland, District Stad Utrecht, Basisteam Utrecht-Noord, doorgenummerd 1 tot en met 70. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , pag. 8.
3.Geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] , pag. 14.
4.Eigen waarneming van de rechtbank gedaan ter terechtzitting van 5 maart 2020.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pag. 18.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2020.