7.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] . Verdachte heeft hem tijdens een ruzie in een café met een stanleymes in het hoofd en in het gezicht gesneden. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Dit terwijl de aanleiding van de ruzie om helemaal niets ging, te weten dat verdachte boos was op [slachtoffer] omdat die een aantal keer niet mee was gaan drinken.
Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring namens [slachtoffer] is gebleken dat het voorval een hevige indruk heeft gemaakt op het slachtoffer en dat hij daar nog steeds last van ondervindt. Daarbij komt dat hij dagelijks aan het voorval wordt herinnerd door een blijvend litteken in zijn gezicht. Door aldus te handelen in een openbare uitgaansgelegenheid heeft verdachte ook bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders en de maatschappij in het algemeen.
Voor zijn handelen heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen en hij heeft ter zitting de rechtbank er niet van overtuigt dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet. Verdachte blijft erbij dat hij niet anders kon dan zich te verdedigen met een stanleymes.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 10 februari 2020 is gebleken dat verdachte op 12 september 2019, aldus na het hier gepleegde feit, is veroordeeld tot een aanzienlijke taakstraf in verband met openlijk geweld gepleegd op 26 mei 2018. Dit vonnis is niet onherroepelijk. Deze omstandigheid zal de rechtbank niet in strafverzwarende of strafmatigende zin meewegen. Wel is bij de strafoplegging het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht betrokken.
Over verdachte heeft de reclassering van het [organisatie 2] een rapport uitgebracht. In dit rapport van mw. [A] , reclasseringswerker, van 3 februari 2020 wordt beschreven dat de reclassering aanwijzingen ziet voor agressieregulatie problematiek. Tevens worden aanwijzingen gezien voor een verband tussen het delict gedrag en middelen (alcohol)gebruik. Ook sluit de reclassering niet uit dat de door [organisatie 3] vastgestelde AD(H)D verband houdt met het delict gedrag. Stabiele en beschermende factoren zijn de dagbesteding, de financiële situatie en de woonsituatie. Daarnaast werkt het beschermend dat verdachte afstand heeft gedaan van bepaalde contacten waarvan hij vermoedt dat deze van negatieve invloed kunnen zijn. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. Op basis van het ingeschatte risico en de verdenking heeft de reclassering geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Een gevangenisstraf acht de reclassering niet wenselijk. Een taakstraf is mogelijk. De reclassering adviseert de volgende bijzondere voorwaarden:
een meldplicht bij de reclassering;
een ambulante behandeling bij [organisatie 1] of een soortgelijke zorgverlener;
een contactverbod met [slachtoffer] .
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Hierbij heeft de rechtbank doorslaggevend gewicht toegekend aan de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die door rechtbanken en hoven voor min of meer soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zinloos en nodeloos geweld heeft toegepast nota bene met een vlijmscherp mes, waarbij hij [slachtoffer] voor de rest van zijn leven in zijn aangezicht heeft verminkt. Dergelijk gedrag is onacceptabel en valt buiten elk normbesef. Het feit dat verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, een baan heeft en bereid is mee te werken aan bijzondere voorwaarden, vindt de rechtbank onvoldoende om tot een andere strafoplegging te komen. De rechtbank zal wel rekening houden met deze omstandigheden, reden waarom de rechtbank een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk zal opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Om de kans op herhaling te verminderen en met het oog op verdachtes problematiek zullen aan het voorwaardelijk deel de door de reclassering geadviseerde en de door de officier van justitie gevorderde voorwaarden verbonden worden.
Daarnaast zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] , opleggen.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden, het toezicht en de 38v-maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu er gelet op het gepleegde feit, de andere veroordeling voor openlijk geweld en het reclasseringsadvies waarbij aanwijzingen zijn voor agressie regulatie problematiek bij verdachte, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Met ingang van 27 juni 2019 is de voorlopige hechtenis van verdachte door de rechter-commissaris van verdachte geschorst. Hierbij heeft de rechter-commissaris uitdrukkelijk benadrukt dat deze schorsing geen voorschot is op een eventuele straf en dat bij een eventuele bewezenverklaring een langere gevangenisstraf kan worden opgelegd dan de tijd die verdachte op dat moment in voorlopige hechtenis had doorgebracht.
Gelet op de hiervoor genoemde ernst van het bewezen verklaarde en de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf, die voor tenuitvoerlegging vatbaar is, is de rechtbank van oordeel dat de schorsing van de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven. Geen van de gronden als genoemd in artikel 72 van het Wetboek van Strafvordering, die zouden moeten leiden tot opheffing van de voorlopige hechtenis, zijn aan de orde.