In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over het recht op kinderopvangtoeslag. Eiseres had in 2017 een voorschot ontvangen van € 5.852, maar de Belastingdienst heeft bij besluit van 19 juli 2019 de definitieve kinderopvangtoeslag vastgesteld op € 2.597 en een bedrag van € 3.391 aan teveel uitgekeerd voorschot teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de Belastingdienst in een besluit van 26 februari 2020. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 18 september 2020 heeft eiseres aangevoerd dat zij in 2017 wel degelijk bezig was met een re-integratietraject, onder andere door inschrijving bij het UWV en gesprekken met haar psychiater. De rechtbank oordeelde echter dat de Belastingdienst terecht had vastgesteld dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van kinderopvangtoeslag, zoals vastgelegd in artikel 30a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op de toeslag, omdat zij geen arbeid verrichtte, maar enkel bezig was met medische herstelactiviteiten.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dit besluit in stand. Dit betekent dat eiseres het teruggevorderde bedrag van € 3.391 aan de Belastingdienst moet terugbetalen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Belastingdienst het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- moet vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.