ECLI:NL:RBMNE:2020:4009

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
UTR 20/1238
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagen en recht op kinderopvangtoeslag in verband met re-integratietraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over het recht op kinderopvangtoeslag. Eiseres had in 2017 een voorschot ontvangen van € 5.852, maar de Belastingdienst heeft bij besluit van 19 juli 2019 de definitieve kinderopvangtoeslag vastgesteld op € 2.597 en een bedrag van € 3.391 aan teveel uitgekeerd voorschot teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de Belastingdienst in een besluit van 26 februari 2020. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 18 september 2020 heeft eiseres aangevoerd dat zij in 2017 wel degelijk bezig was met een re-integratietraject, onder andere door inschrijving bij het UWV en gesprekken met haar psychiater. De rechtbank oordeelde echter dat de Belastingdienst terecht had vastgesteld dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van kinderopvangtoeslag, zoals vastgelegd in artikel 30a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op de toeslag, omdat zij geen arbeid verrichtte, maar enkel bezig was met medische herstelactiviteiten.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dit besluit in stand. Dit betekent dat eiseres het teruggevorderde bedrag van € 3.391 aan de Belastingdienst moet terugbetalen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Belastingdienst het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- moet vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1238
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: A.H. de Vogel),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. O. de Knijff).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve kinderopvangtoeslag voor 2017 vastgesteld op € 2.597 en een bedrag van € 3.391 aan teveel uitgekeerd voorschot van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 26 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Eiseres heeft in 2017 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 5.852 ontvangen.
Op 19 juli 2019 heeft verweerder het recht op kinderopvangtoeslag definitief berekend en vastgesteld op een lager bedrag, namelijk € 2.597. Dat heeft verweerder zo gedaan, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde dat de aanvrager en zijn/haar eventuele partner arbeid verrichten, een opleiding volgen, deelnemen aan een re-integratietraject of een inburgeringscursus volgen [1] . Dit besluit heeft tot gevolg dat eiseres een bedrag van € 3.391 moet terugbetalen.
3. Eiseres voert aan dat zij in 2017 wel bezig was met re-integratie naar werk. Zij stond ingeschreven bij het UWV-Werkbedrijf en voerde regelmatig gesprekken met de case-manager van het UWV. Verder werkte zij aan haar herstel door middel van wekelijkse gesprekken met haar psychiater en een ondersteunende psycholoog.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres geen werkzaamheden verrichtte als bedoeld in artikel 30a, achtste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Verweerder vraagt bij het UWV na of daarvan sprake is en in dit geval heeft het UWV aangegeven dat daarvan geen sprake is. Het moet echt gaan om het verrichten van arbeid, en niet om medische herstelactiviteiten, ook al zijn die uiteraard ook belangrijk. De omstandigheid dat eiseres hiermee niet bekend was en haar best heeft gedaan om op de website van de Belastingdienst naar informatie te zoeken, kan niet tot een ander oordeel leiden. Eiseres heeft niet de juiste wegen bewandeld om de benodigde informatie boven water te krijgen en hoe begrijpelijk ook is dat zij hiertoe niet in staat was, komt dit toch voor haar risico.
5. Eiseres had dus vanaf zes maanden na beëindiging van haar dienstverband op 20 september 2016 geen recht meer op kinderopvangtoeslag. Bij de definitieve vaststelling is verweerder daarvan uitgegaan. Eiseres heeft niet bestreden dat de aan de hand daarvan gemaakte berekening juist is.
6. Eiseres heeft een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid en gewezen op de veranderde visie van Staatssecretaris van Ark op de kinderopvangtoeslag voor langdurig zieken en de aanstaande wetswijziging hierover. Verweerder heeft zich hierover terecht op het standpunt gesteld dat het vooralsnog een voornemen is om de wet te wijzigen met ingang van 1 januari 2021 en dat deze wetswijziging geen terugwerkende kracht zal krijgen. Deze wetswijziging heeft dus geen invloed op de wet zoals die gold in 2017. Bovendien is het maar de vraag of eiseres tot de beoogde doelgroep van de voorgenomen wetswijziging behoort, omdat de wetswijziging alleen ziet op ouderparen waarvan één van de ouders een indicatie heeft voor de Wet langdurige zorg.
7. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep gegrond is, omdat in het bestreden besluit niet de benodigde belangenafweging met betrekking tot de terugvordering is gemaakt. In het verweerschrift heeft verweerder deze belangenafweging alsnog gemaakt, waarbij getoetst is aan het Verzamelbesluit Toeslagen (Stcrt. 2020, nr. 22720). Verweerder is tot de conclusie gekomen dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om af te zien van de terugvordering dan wel het terug te vorderen bedrag te matigen.
8. De rechtbank is dit met verweerder eens. Verweerder had deze belangenafweging moeten maken en omdat hij dat niet gedaan heeft, is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat verweerder de belangenafweging alsnog heeft gemaakt en de rechtbank het eens is met de uitkomst daarvan. In het Verzamelbesluit Toeslagen staan voorbeelden genoemd van bijzondere gevallen, zoals wanneer iemand de dupe is geworden van een frauderend gastouderbureau of door een kleine formele tekortkoming, zoals bijvoorbeeld het ontbreken van een handtekening in een contract, met een grote terugvordering wordt geconfronteerd, terwijl wel aan alle materiële eisen voor de toeslag is voldaan. De omstandigheden van eiseres zijn daarmee niet vergelijkbaar en daarom niet bijzonder te noemen. Dit betekent dat er voor eiseres dus niets verandert en dat zij het teruggevorderde bedrag aan verweerder moet terugbetalen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2020.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 1.6 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen