ECLI:NL:RBMNE:2020:4008

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
UTR 20/1709
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagen en de status van de echtgenoot als toeslagpartner in het belastingrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over het kindgebonden budget voor het jaar 2017. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst waarin het kindgebonden budget definitief was vastgesteld op € 256,-. De Belastingdienst had in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarop eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 18 september 2020 was eiseres aanwezig, terwijl de Belastingdienst werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de echtgenoot van eiseres, die in het buitenland verbleef, terecht als toeslagpartner werd aangemerkt. Dit was gebaseerd op het feit dat het huwelijk van eiseres pas in 2018 was ingeschreven in de Basisregistratie Personen (Brp), maar dat de Belastingdienst bij de berekening van het kindgebonden budget rekening moest houden met de feiten zoals deze op dat moment lagen. Eiseres had geen bewijs geleverd dat de Belastingdienst eerder op de hoogte was van het huwelijk, en het feit dat zij in voorgaande jaren een tegemoetkoming voor alleenstaande ouders had ontvangen, gaf geen recht op eenzelfde behandeling voor 2017.

De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de Belastingdienst het kindgebonden budget voor 2017 ten onrechte op een lager bedrag had vastgesteld. Eiseres had ook geen aanleiding aangetoond voor een terugvordering of matiging van de terugvordering. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1709
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. O. de Knijff).

Procesverloop

In het besluit van 31 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het kindgebonden budget van eiseres voor 2017 definitief berekend en vastgesteld op € 256,-.
In het besluit van 2 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2020. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de echtgenoot van eiseres, [echtgenoot] , voor het jaar 2017 terecht als haar toeslagpartner heeft aangemerkt. Uit de Brp blijkt dat eiseres en [echtgenoot] op [2015] met elkaar zijn getrouwd. Dit wordt door eiseres ook niet betwist. Uit de wet volgt dat de echtgenoot de toeslagpartner is [1] . Dat [echtgenoot] tot oktober 2018 in het buitenland verbleef, is geen omstandigheid die dat anders maakt. Alleen bij een scheiding van tafel en bed of als er een verzoek tot scheiding is ingediend, is het anders, maar daarvan was in 2017 geen sprake.
3. Uit de stukken in het dossier blijkt dat het huwelijk pas in 2018 is ingeschreven in de Brp. Dat verweerder eerder op de hoogte was van het huwelijk heeft eiseres niet met stukken onderbouwd, maar is ook niet relevant, omdat verweerder bij het berekenen van het definitieve recht op kindgebonden budget rekening moet houden met de feiten zoals ze dan liggen. Aan het feit dat voorschotten zijn verstrekt, waarbij geen rekening is gehouden met het feit dat eiseres gehuwd was, kan niet het vertrouwen worden ontleend dat dat ook voor de definitieve vaststelling zou gelden.
4. Ook aan de omstandigheid dat eiseres in 2015 en 2016 kindgebonden budget met een tegemoetkoming voor alleenstaande ouders heeft gekregen, kan eiseres geen vertrouwen ontlenen dat dat ook voor 2017 zou gelden. Verweerder heeft hier eigenlijk een fout gemaakt, die niet meer in het nadeel van eiseres mocht worden hersteld. Maar verweerder was niet gehouden om deze fout voor het jaar 2017 te herhalen. Tot slot is nergens uit gebleken dat verweerder de toezegging heeft gedaan dat [echtgenoot] niet als toeslagpartner zou worden aangemerkt.
5. Tot slot heeft verweerder in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om af te zien van de terugvordering of om deze te matigen. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering onevenredig is met de daarmee te dienen doelen, ook al voelt het voor haar niet eerlijk.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder [echtgenoot] terecht voor het jaar 2017 aangemerkt als toeslagpartner van eiseres. Eiseres komt daarom niet in aanmerking voor de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder het kindgebonden budget voor 2017 ten onrechte op een lager bedrag heeft vastgesteld.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie hiervoor artikel 3, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regeling in samenhang met artikel 5a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen.