ECLI:NL:RBMNE:2020:3993

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
20/1596
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens onttrekken woonruimte aan de woningvoorraad

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een bestuurlijke boete die aan eiser was opgelegd wegens het onttrekken van woonruimte aan de woningvoorraad. Eiser had een boete van € 7.500,- ontvangen van verweerder, omdat in zijn woning een seksinrichting zou zijn geëxploiteerd. Eiser heeft tegen deze boete bezwaar gemaakt, maar verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 15 september 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de controle die had geleid tot de boete en voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de activiteiten in zijn woning, aangezien hij in het buitenland verbleef tijdens de periode waarin de overtredingen zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de controleurs zich correct hebben gedragen en dat er voldoende reden was om de woning binnen te treden. De rechtbank oordeelde dat de machtiging tot binnentreding rechtmatig was en dat er een serieus vermoeden bestond van illegale activiteiten in de woning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet op de hoogte was van de exploitatie van de seksinrichting. De rechtbank oordeelde dat eiser, als huurder, zich op de hoogte had moeten stellen van het gebruik van zijn woning. De rechtbank heeft de boete in stand gelaten en het beroep van eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1596

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

15 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W.H. Peters),
en

[verweerder] , verweerder

(gemachtigde: mr. A. Braxhoven).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete van € 7.500,- opgelegd vanwege het onttrekken van woonruimte [adres] aan de zelfstandige woonvoorraad.
Bij besluit van 20 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank meteen uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Aanleiding opleggen bestuurlijke boete
2. Op 14 mei 2019 hebben inspecteurs van Vergunningen, Toezicht en Handhaving met een machtiging tot binnentreding van de burgemeester een controle uitgevoerd in de woning aan de [adres] (de woning) te [plaats] . Op dat moment huurde eiser de woning. Van deze controle is op 27 mei 2019 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Daaruit blijkt dat tijdens de controle is geconstateerd dat vanuit de woning een seksinrichting wordt geëxploiteerd. Daarmee is de woning onttrokken aan de zelfstandige woningvoorraad. Dat is in strijd met artikel 21 van de Huisvestingswet 2014, aanhef en onder a en met artikel 3.1.2 sub a van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019.
Beroepsgronden eiser
3. Eiser is het niet eens met de bestuurlijke boete en voert daarover aan dat er onvoldoende reden was om de woning binnen te treden. Dat is een uiterst middel, dat alleen kan worden ingezet als het vermoeden van een illegale situatie voldoende serieus is en het voor de bevestiging van het vermoeden redelijkerwijs noodzakelijk is dat toegang wordt verkregen tot de woning. Het algemene vermoeden dat er mogelijk prostituees in de buurt waren is onvoldoende om binnen te treden. Verder blijkt niet dat de toezichthouders mededeling hebben gedaan van het doel van het binnentreden. Verder voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte verantwoordelijk houdt voor de kortstondige seksinrichting in zijn woning tijdens zijn verblijf in het buitenland in de periode van 19 april t/m 1 juni 2019. Eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij niets wist van de aanwezigheid van een seksinrichting in de woning en verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser daarvan wél op de hoogte was. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt niet dat vóór eisers vakantie al sprake was van een seksinrichting in de woning.
Oordeel rechtbank
4. Eiser heeft gronden aangevoerd tegen de machtiging tot binnentreding die op 14 mei 2019 door de burgemeester is afgegeven. Ter zitting is door verweerder bevestigd dat de machtiging pas op 30 januari 2020 (tijdens de bezwaarprocedure) aan de gemachtigde van eiser is toegestuurd. Gemachtigde heeft daar op 9 februari 2020 schriftelijk op gereageerd en daarbij argumenten aangevoerd die zien op de rechtmatigheid van de afgifte van de machtiging tot binnentreding. Tijdens de zitting heeft verweerder verklaard ermee in te stemmen dat de machtiging tot binnentreding in het kader van deze beroepsprocedure wordt beoordeeld. De rechtbank is bekend met de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat rechtsmiddelen openstaan tegen het besluit tot afgifte van de machtiging tot binnentreding, maar ziet in de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding om het besluit bij zijn beoordeling te betrekken: de machtiging is niet eerder dan op 30 januari 2020 aan eiser kenbaar gemaakt en in het al aanhangige bezwaar zijn tegen de machtiging reeds bedenkingen geuit.
5. Het binnentreden van een woning tegen de wil van de bewoners is een zeer ingrijpend middel dat alleen kan worden ingezet als het vermoeden van een illegale situatie voldoende serieus is en het voor de bevestiging van dit vermoeden redelijkerwijs noodzakelijk is dat toegang wordt verkregen tot die woning omdat geen minder ingrijpende middelen aanwezig zijn. De rechtbank is van oordeel dat aan deze eis is voldaan en dat de afgegeven machtiging rechtmatig is. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 mei 2019 blijkt dat er een voldoende serieus vermoeden van een illegale situatie is, ook juist over de woning, huisnummer [nummer] . Zo heeft de rapporteur op 4 juli 2018 een vrouw die hij herkende van een advertentie op [website] de woning zien binnengaan. Op diezelfde dag heeft de rapporteur een afspraak gemaakt naar aanleiding van de advertentie, waarop de vrouw het adres [adres] noemde. Ook eerdere ( 31 mei 2017) en latere (mei 2019) observaties hebben (mede) betrekking op de woning op de negende verdieping, op nummer [nummer] zelf en op de inrichting van de woning. Het vermoeden kon slechts worden bevestigd door binnen te kijken in de woning. Zeker nu eiser er niet was en gezien de aard van de vermoedelijke overtreding, was daarvoor een machtiging vereist. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 mei 2019 valt op te maken dat de controleurs zich hebben gelegitimeerd en het doel van het bezoek bekend hebben gemaakt. Daarmee is aan de formele eisen voldaan. Dat (alleen) sprake was van een algemeen buurtonderzoek blijkt niet uit de onderzoeksgegevens. Het proces-verbaal van bevindingen van 27 mei 2019 is op ambtsbelofte opgemaakt. Nu er geen aanwijzingen zijn dat het proces-verbaal niet kan worden gevolgd heeft verweerder zich op het proces-verbaal van bevindingen mogen baseren.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de bevindingen uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 mei 2019 niet betwist en dat niet in geschil is dat de woning is gebruikt als seksinrichting en dat de woning is onttrokken aan de woningvoorraad.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hem niet kan worden verweten dat de woning is onttrokken aan de woningvoorraad omdat hij het niet wist. In dit geval kan van eiser, als huurder van de woning, worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over de manier waarop zijn kennissen de woning gebruiken. Gelet op de feiten en omstandigheden, waaronder het tijdsverloop, die uit het onderzoek blijken, was het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij er toch niet van wist. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 mei 2019 blijkt onder meer dat er al langere tijd prostitutie plaatsvond vanuit de woning. Zoals hiervoor omschreven heeft de contoleur op 4 juli 2018 een vrouw met dezelfde uiterlijke kenmerken als de vrouw in een advertentie op [website] de woning zien binnengaan, waarna hij een afspraak heeft gemaakt waarbij het adres [adres] werd aangegeven. Dit en de observatie uit 2017 dateren van voordat eiser stelt zijn sleutel te hebben afgegeven om op zijn huis te passen. Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen dat de controleur op 9 mei 2019 advertenties op [website] heeft gezien met foto’s vanuit een appartement met donkerbruine vloerbedekking en een groen leren bank. Bij het binnentreden op 14 mei 2019 heeft de controleur in de woning de donkerbruine vloerbedekking en groen leren bank die op de foto’s bij de advertentie te zien waren herkend. Toen de controleurs in de woning aanwezig waren hebben zij telefonisch contact opgenomen naar aanleiding van advertenties op [website] , waarna zij twee telefoons in de woning hoorden afgaan. Gelet op deze aanwijzingen is niet aannemelijk dat eiser van niets wist en dus niet verwijtbaar zou hebben gehandeld omdat de overtreding louter tijdens zijn afwezigheid zou hebben plaatsgevonden. De enkele stelling dat eiser van niets wist is daarvoor onvoldoende.
8. Voor zover eiser meent dat de verwijtbaarheid wegens zijn afwezigheid verminderd is, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om de boete te matigen. De hoogte van de boete past naar het oordeel van de rechtbank bij de feiten en omstandigheden, waaronder de mate van verwijtbaarheid van deze kwestie. Daarbij is ook van belang, zoals verweerder heeft overwogen, dat de woning zich bevindt in een woonwijk, waar (illegale) prostitutie buitengewoon ongewenst is.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2020.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.