ECLI:NL:RBMNE:2020:3992

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
20/1292
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor het schrijven van een essaybundel door het Nederlands Letterenfonds

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een auteur, en het Nederlands Letterenfonds, dat als verweerder optreedt. Eiser had een aanvraag ingediend voor een projectsubsidie voor het schrijven van een non-fictieboek met de werktitel '[boektitel 1]'. Het Nederlands Letterenfonds heeft deze aanvraag afgewezen op 14 oktober 2019, en na een bezwaarprocedure is deze afwijzing in stand gehouden in het bestreden besluit van 20 februari 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 september 2020 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Nederlands Letterenfonds de Regeling projectsubsidies voor publicatie correct had toegepast. Eiser voldeed niet aan de eisen van de Regeling, omdat hij geen relevant literair werk had gepubliceerd dat aan de kwaliteitscriteria voldeed. De rechtbank benadrukte dat de afwijzing van een eerdere aanvraag op basis van literaire kwaliteit niet opnieuw beoordeeld kon worden zonder dat er nieuw werk was dat aan de criteria voldeed.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet aan de voorwaarden van de Regeling voldeed en dat de hardheidsclausule niet van toepassing was, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn werk op een manier was beoordeeld die vergelijkbaar is met de beoordeling door een literaire uitgever. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1292
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

Nederlands Letterenfonds , verweerder

(gemachtigde: mr. W.T. Tideman).

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een subsidie voor het schrijven van een essaybundel afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft bij verweerder een projectsubsidie aangevraagd voor het schrijven van het non-fictieboek met de werktitel ‘ [boektitel 1] ’. Verweerder heeft deze aanvraag beoordeeld aan de hand van de Regeling projectsubsidies voor publicatie (de Regeling).
3. In het primaire besluit is de subsidieaanvraag afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder deze afwijzing in stand gelaten. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet is voldaan aan de eisen van de Regeling nu er geen relevant werk was om de literaire kwaliteit te beoordelen. In de Regeling (artikel 3, derde en vierde lid) is bepaald dat een aanvrager op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal één literair werk moet hebben gepubliceerd op grond van een uitgave-overeenkomst, dat is uitgegeven in een oplage van ten minste 500 exemplaren.
4. De rechtbank oordeelt niet over de literaire kwaliteit van het werk van eiser, maar kijkt of verweerder de Regeling op de juiste manier heeft toegepast en zorgvuldig heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hand van de Regeling terecht vastgesteld dat eiser niet aan die eisen voldoet. Het werk waar het hier om gaat, ‘De Surinaamse literatuur’, is al een keer beoordeeld bij een werkbeursaanvraag in 2001. Het oordeel over de literaire kwaliteit daarvan was toen negatief, waardoor de aanvraag destijds is afgewezen. Er is geen rechtsgrond aan te wijzen op grond waarvan dit werk opnieuw beoordeeld zou moeten worden.
5. In artikel 3, achtste lid van de Regeling is bepaald dat, als een eerdere aanvraag is afgewezen op grond van het criterium literaire kwaliteit, pas een nieuwe aanvraag kan worden ingediend als een nieuw werk op dat criterium kan worden beoordeeld. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat ook met een nieuw werk een literair werk is bedoeld dat conform artikel 3, derde lid is gepubliceerd op grond van een uitgave-overeenkomst, die weer nader is beschreven in artikel 1, zesde lid van de Regeling. Dit blijkt niet alleen uit het systeem van de Regeling: Verweerder oordeelt pas over subsidie-aanvragen nadat de eerste selectie wordt gemaakt door literaire uitgeverijen. Deze bedoeling is ook duidelijk gemaakt in het aanvraagformulier en de toelichting van de Regeling. Verweerder stelt terecht dat als hier anders over wordt gedacht, het systeem van voorselectie door literaire uitgevers niet meer toepasbaar zou zijn als auteurs eenmaal zo hebben gepubliceerd. Dit is overduidelijk niet de bedoeling van de Regeling, ook al is de definitie uit artikel 3, derde lid in verbinding met artikel 1, zesde lid niet overal letterlijk herhaald.
6. Eiser heeft dus niet een dergelijk nieuw werk. De non-fictiewerken uit 2018 die eiser bij zijn aanvraag heeft ingediend, ‘ [boektitel 2] ’ en ‘ [boektitel 3] ’ zijn niet op grond van een uitgave overeenkomst maar op basis van printing-on-demand uitgegeven. Losse essays vallen ook niet onder die definitie. De dichtbundel ‘ [boektitel 4] ’ uit 2011 voldoet ook niet aan de eisen van de Regeling, omdat de overeenkomst met name op het punt van het honorarium niet vergelijkbaar is met het Modelcontract voor de uitgave van oorspronkelijk Nederlandstalig literair werk, dit er nog van afgezien dat verweerder mocht opmerken dat de literaire kwaliteit van een dichtbundel niet veel houvast biedt voor de beoordeling van de literaire kwaliteit van een ander genre. Verweerder is daarom op goede gronden tot de conclusie gekomen dat met toepassing van de Regeling er geen relevant werk was om de literaire kwaliteit te beoordelen.
7. Ter zitting heeft eiser benadrukt dat hij een beroep doet op de hardheidsclausule zoals vastgelegd in artikel 16 van de Regeling. Hoewel hij niet aan de (formele) voorwaarden voldoet, stelt eiser dat hij genoeg informatie heeft aangedragen waarmee de literaire kwaliteit van zijn werk kan worden beoordeeld. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet met toepassing van de hardheidsclausule van de Regeling hoeven afwijken. De hardheidsclausule maakt het mogelijk om, gelet op het belang dat de Regeling beoogt te beschermen, een artikel buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De hardheidsclausule is niet bedoeld om de Regeling buiten toepassing te laten in gevallen waarin niet aan de Regeling kan worden voldaan. Afgezien daarvan heeft eiser van de publicaties die hij in de beoordeling van de literaire kwaliteit betrokken wil zien op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat die zijn beoordeeld zoals een uitgever dat doet, die (onder meer) als hoofdtaak de uitgave van literaire werken heeft met een onafhankelijke redactie die schrijvers begeleidt. De bijlagen waarop eiser doelt zijn daarvoor alleen al te summier en te vrijblijvend van aard. Van een onbillijkheid van overwegende aard is dan ook geen sprake.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2020.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.