ECLI:NL:RBMNE:2020:3990

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
UTR 19/4557
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, de eigenaar van de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] vastgestelde waarde van € 449.000,- voor het belastingjaar 2019, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2018. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en had een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd aan eiser.

Na een uitspraak op bezwaar van 10 september 2019, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een skype-zitting op 10 juni 2020, waarbij eiser en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat verweerder de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die een lagere waarde van € 374.000,- bepleitte, niet gevolgd. Eiser heeft verschillende vergelijkingsobjecten aangevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4557

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: dhr. S. Hansen)
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] , verweerder
(gemachtigde: dhr. B.A. Schras).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 449.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 10 september 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de skype-zitting van 10 juni 2020. Eiser was hierbij aanwezig Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door dhr. [A] , taxateur.

Overwegingen

1.De woning is een in 1922 gebouwde twee-onder-één kapwoning met een inpandige garage en een berging. De woning heeft een inhoud van ongeveer 292 m3 en ligt op een kavel van 256 m2.
2.De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3.Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 374.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd.
4.Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5.Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, heeft verweerder in het verweerschrift een matrix opgenomen met verkoopinformatie van de gehanteerde referentiewoningen. In deze matrix zijn de afzonderlijke waardes van de referentiewoningen met deelobjecten genoemd. Ook de waarde van de woning van eiser met deelobjecten is genoemd.
6.De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix, en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
7.Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank legt dat hierna uit.
8.Eiser voert aan dat zijn woning onterecht een hogere waarde heeft dan de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] .
9.De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van de Wet WOZ gehouden is om de waarde van de woning vast te stellen aan de hand van verkoopgegevens van vergelijkbare woningen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze woning tijdens de verkoop erg gedateerd was en er van alles mankeerde aan de woning. De woning was voorzien van allerlei aanpassingen die speciaal gemaakt waren voor een bewoner met een lichamelijke beperking.
De woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] kon niet als een goede referentiewoning worden aangemerkt en is daarom in beroep niet in de taxatiematrix opgenomen. Deze woning is niet bruikbaar om de waarde van de woning van eiser uit af te leiden. Verweerder heeft voor de huidige waardering van eisers woning een vergelijking gemaakt met de woningen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 3] , [nummeraanduiding 4] , [nummeraanduiding 5] , [nummeraanduiding 6] en [nummeraanduiding 7] . Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 6 heeft geoordeeld, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat met de verschillen bij de waardebepaling voldoende rekening is gehouden. De beroepsgrond slaagt niet.
10.Eiser voert daarnaast aan dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de slechte staat van de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 6] , maar aan deze woning toch een lagere waarde heeft toegekend dan de woning van eiser.
11.De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 6] en de woning van eiser. Daarbij is voldoende rekening gehouden met de vergelijkingsobjecten. De woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 6] was ten tijde van de verkoop gedateerd. Verweerder heeft voldoende toegelicht waarom aan de woning [straatnaam] [nummeraanduiding 6] een lagere waarde is toegekend dan aan de woning van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
12.Eiseres voert ook aan dat de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 8] is voorzien van 101 m² meer grond en 186 m³ meer inhoud, een groot bijgebouw met kelder en een kas in de tuin. Het waardeverschil met de woning van eiser valt daarom niet te verklaren.
13.Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 8] geen goede referentie is, omdat deze woning zeer gedateerd is. De rechtbank kan deze toelichting volgen, met het oog op de door eiser overgelegde makelaarsinformatie van deze woning. Deze woning is niet bruikbaar om de waarde van de woning van eiser uit af te leiden. De beroepsgrond slaagt niet.
14.Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 juli 2020 door mr. R.J.A. Schaaf rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat