ECLI:NL:RBMNE:2020:3990
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, de eigenaar van de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] vastgestelde waarde van € 449.000,- voor het belastingjaar 2019, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2018. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en had een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd aan eiser.
Na een uitspraak op bezwaar van 10 september 2019, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een skype-zitting op 10 juni 2020, waarbij eiser en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat verweerder de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die een lagere waarde van € 374.000,- bepleitte, niet gevolgd. Eiser heeft verschillende vergelijkingsobjecten aangevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.