ECLI:NL:RBMNE:2020:3960

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
8436734 MC EXPL 20-2415
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onredelijk bezwarend opzeggingsbeding in overeenkomst van opdracht voor bruidsfotografie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, gespecialiseerd in bruidsfotografie, en haar opdrachtgever. De opdrachtgever had een overeenkomst van opdracht gesloten voor het leveren van fotografiediensten voor zijn bruiloft, maar annuleerde deze overeenkomst enkele maanden voor de geplande datum. De overeenkomst bevatte een opzeggingsbeding dat bepaalde dat bij annulering binnen een bepaalde termijn een substantieel deel van de prijs verschuldigd bleef, ongeacht of er kosten waren gemaakt door de opdrachtnemer. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 2.437,50 op basis van dit opzeggingsbeding, maar de gedaagde verweerde zich door te stellen dat het beding onredelijk bezwarend was en daarom vernietigbaar op grond van artikel 6:233 BW en de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

De kantonrechter oordeelde dat het opzeggingsbeding inderdaad onredelijk bezwarend was. De rechter stelde vast dat de bepalingen in het beding in strijd waren met dwingendrechtelijke bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, die consumenten beschermen tegen onredelijke voorwaarden. De kantonrechter wees de vordering van de eiseres af, omdat het beding niet kon worden ingeroepen. Daarnaast werd ook de vordering op basis van artikel 7:411 BW afgewezen, omdat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd van reeds verrichte werkzaamheden die een hogere vergoeding rechtvaardigden. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 8436734 MC EXPL 20-2415
Vonnis van 9 september 2020
inzake
1. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 1]
3.
[eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder E.S.A. Wiggers,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
gemachtigde: M. Zieltjens.
Partijen worden hierna [eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd.
[eiseres sub 1] c.s. wordt afzonderlijk aangeduid als [eiseres sub 1] , [eiser sub 2] en [eiseres sub 3] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek tevens vermeerdering grondslag;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 1] is een vennootschap onder firma die zich richt op bruidsfotografie.
De vennoten van [eiseres sub 1] zijn [eiser sub 2] en [eiseres sub 3] .
2.2.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft ten behoeve van zijn bruiloft op [trouwdatum] 2018 een overeenkomst van opdracht gesloten met [eiseres sub 1] (hierna: de Overeenkomst). In de Overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

Met de wederpartij is het volgende pakket overeenkomen:
- Onbeperkt foto’s
- Luxe houten album met pocket albums en koffer / Panorama album / Standaard album vrienden.
- Onbeperkt film
- Luxe box met Usb film bruiloft
- Montage
- Park / van uit huis beginnen
- Drone
Prijs en overige financiële bepalingen
Opdrachtnemer verricht de diensten tegen een vaste totaalprijs. Deze vaste totaalprijs bedraagt € 3500 inclusief reiskosten.
De overeengekomen tarieven zijn vast en onveranderlijk gedurende de duur van deze overeenkomst.
Betaling vindt plaats als volgt
Een aanbetaling van € 250 na ondertekening van deze overeenkomst. Het restant van € 3250 wordt voldaan op [trouwdatum] -2018 voor de taart ceremonie. Bij annulering door opdrachtgever wordt de aanbetaling van € 250 niet geretourneerd.”
2.3.
Op de Overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard.
Hierin is onder meer een opzeggingsbeding opgenomen (hierna: het opzeggingsbeding):
“ Bij opzegging door de opdrachtgever van een bepaalde tijd dient de opdrachtgever een percentage te voldoen.
- Opzegging 1 maand of korter voorafgaand aan het optreden: 100%
- Opzegging tussen 1 en 3 maanden: 75%
- Opzegging tussen 3 en 5 maanden: 50%
- Opzegging langer dan 5 maanden voorafgaand aan het optreden: 25%”
2.4.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft een aanbetaling gedaan van € 250,00.
2.5.
Op 14 mei 2018 heeft [gedaagde sub 1] c.s. de opdracht geannuleerd.
2.6.
[eiseres sub 1] heeft [gedaagde sub 1] c.s. een factuur gestuurd voor een bedrag van € 2.437,50.
Bij de omschrijving van die factuur staat vermeld:
“ Afzegging bruiloft [trouwdatum] .2018 binnen 2 maanden, zie contract algemene voorwaarden.
75% te voldoen van het resterende bedrag.”
2.7.
Op 16 augustus 2018 schrijft [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiseres sub 1] c.s. het volgende:
“ Hierbij delen wij je mede dat we niet tot betaling van het door jou gevorderde bedrag ad € 2.437,50 over zullen gaan. Reeds in onze mail van 12 juni jl. hebben we je medegedeeld dat we menen met de betaling van € 250,00 je voldoende te hebben betaald voor niet uitgevoerde werkzaamheden.
Je baseert het nu gevorderde factuurbedrag op een bepaling in je algemene voorwaarden. Op grond van artikel 6:233 sub a BW en 6:237 sub i BW roepen wij de vernietiging in van die bepaling van jouw voorwaarden. Die bepaling is immers onredelijk bezwarend en daarom niet van toepassing.”
2.8.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft het gefactureerde bedrag van € 2.437,50 niet aan [eiseres sub 1] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] c.s. heeft – na wijziging van eis – gevorderd [gedaagde sub 1] c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 2.861,01 (bestaande uit € 2.437,50 aan hoofdsom, € 365,55 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 57,96 aan wettelijke rente) te vermeerderen met de wettelijke rente over de resterende hoofdsom, te berekenen vanaf 2 april 2020 tot de dag der algehele voldoening met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan deze vordering heeft [eiseres sub 1] c.s. het volgende ten grondslag gelegd.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft de Overeenkomst op 14 mei 2018 opgezegd. Daarop heeft [eiseres sub 1] c.s., overeenkomstig het opzeggingsbeding, een bedrag van 75% van de overeengekomen prijs in rekening gebracht, zijnde een bedrag van € 2.437,50. Het opzeggingsbeding is niet oneerlijk in de zin van de Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn 93/13/EEG). [eiseres sub 1] c.s. vordert betaling van deze kosten als redelijke vergoeding en als gederfde winst wegens het annuleren van de opdracht. Subsidiair vordert [eiseres sub 1] c.s. op grond van artikel 7:411 BW een bedrag van € 2.437,50, dan wel een door de kantonrechter te bepalen redelijk bedrag aan loon. [eiseres sub 1] c.s. heeft tevens aanspraak gemaakt op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, nu [gedaagde sub 1] c.s. in verzuim is geraakt.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Opzeggingsbeding onredelijk bezwarend?
4.1.
[eiseres sub 1] c.s. heeft de vordering van € 2.437,50 primair gebaseerd op het opzeggingsbeding, waarin staat dat bij een opzegging tussen 1 en 3 maanden vóór de bruiloft door de opdrachtgever ( [gedaagde sub 1] c.s.) een percentage van 75% moet worden betaald.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het opzeggingsbeding valt binnen de werkingssfeer van de EG-richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn 93/13/EEG). Beoordeeld moet worden of het opzeggingsbeding vernietigbaar is, zoals [gedaagde sub 1] c.s. aanvoert en [eiseres sub 1] c.s. betwist.
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag of het opzeggingsbeding onredelijk bezwarend of oneerlijk is, is van belang dat de Overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW, zodat de bepalingen van Boek 7, Titel 7, Afdeling 1 van het BW van toepassing zijn.
4.4.
Artikel 7:408 lid 1 BW bepaalt dat de opdrachtgever (hier [gedaagde sub 1] c.s.) de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen. Van deze bepaling kan niet worden afgeweken ten nadele van de consument (art. 7:413 lid 2 BW). Reeds hierom kan het standpunt van [eiseres sub 1] c.s. dat [gedaagde sub 1] c.s. met de opzegging “
misbruik maakt van haar positie als consument,” niet worden gevolgd.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel – anders dan [eiseres sub 1] c.s. meent – dat het opzeggingsbeding strijdig is met (dwingendrechtelijke) bepalingen uit voornoemde Afdeling.
Het opzeggingsbeding bepaalt namelijk dat bij opzegging een substantieel deel (in dit geval 75%) van de (overeengekomen dan wel resterende) prijs verschuldigd blijft. Dit is derhalve onafhankelijk van de vraag of er daadwerkelijk door [eiseres sub 1] (on)kosten zijn gemaakt. Bij een opzegging binnen één maand voor de bruiloft zou [gedaagde sub 1] c.s. zelfs 100% van de prijs verschuldigd zijn, zonder dat [eiseres sub 1] daar enige tegenprestatie voor hoeft te leveren. Dit terwijl [gedaagde sub 1] c.s. op grond van artikel 7:406 lid 1 BW bij een opzegging slechts gehouden is tot vergoeding van de onkosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht, voor zover deze niet in het loon zijn inbegrepen. Ingevolge artikel 7:411 BW mag aan [gedaagde sub 1] c.s., bij een voortijdig einde van de opdracht, slechts een redelijk loon in rekening worden gebracht, onder meer rekening houdend met de door [eiseres sub 1] reeds verrichte werkzaamheden.
Bovendien is van belang dat [gedaagde sub 1] c.s. ter zake van de opzegging géén schadevergoeding is verschuldigd, omdat hij een consument is (art. 7:408 lid 3 BW). Ook van deze dwingendrechtelijke bepaling mag niet worden afgeweken (art. 7:413 lid 1 BW).
4.6.
Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat het opzeggingsbeding in de verhouding tussen partijen onredelijk bezwarend is als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW en daarmee oneerlijk is in de zin van de Richtlijn 93/13/EEG. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. bij brief van 16 augustus 2018 (r.o. 2.7) tot buitengerechtelijke vernietiging van het opzeggingsbeding mocht overgaan, zodat [eiseres sub 1] c.s. daarop in deze procedure geen beroep kan doen. Dit betekent dat de vordering van € 2.437,50 – op grond van het opzeggingsbeding – niet kan worden toegewezen.
Redelijk loon
4.7.
[eiseres sub 1] c.s. heeft subsidiair ook artikel 7:411 BW aan haar vordering ten grondslag gelegd. Ingevolge artikel 7:411 BW kan [eiseres sub 1] c.s. aanspraak maken op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Bij de bepaling hiervan wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door [eiseres sub 1] c.s. verrichte werkzaamheden, het voordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. daarvan heeft genoten en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd.
4.8.
Als onweersproken staat vast dat [gedaagde sub 1] c.s. geen voordeel heeft genoten van de Overeenkomst. Verder zijn de stellingen van [eiseres sub 1] c.s. dat zij ten behoeve van [gedaagde sub 1] c.s. reeds werkzaamheden heeft verricht, reeds goederen heeft ingekocht, reeds kosten heeft moeten maken en andere opdrachtgevers heeft moeten weigeren, door [gedaagde sub 1] c.s. betwist.
Gelet op die betwisting lag het op de weg van [eiseres sub 1] c.s. om haar stellingen voldoende (met stukken) te specificeren en te onderbouwen. Aangezien [eiseres sub 1] c.s. dit (zowel bij dagvaarding als bij conclusie van repliek) heeft nagelaten en tevens geen voldoende concreet en specifiek bewijsaanbod heeft gedaan, moeten haar stellingen als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd. Dit brengt met zich dat niet kan worden geoordeeld dat 75% van de prijs een redelijk loon betreft. Er is ook geen grond om een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen redelijk bedrag aan loon toe te wijzen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft reeds een bedrag van
€ 250,-- als aanbetaling voldaan en heeft aangegeven dat [eiseres sub 1] c.s. dit bedrag mag houden als compensatie. Niet is gesteld of gebleken dat [eiseres sub 1] c.s. (voorbereidende) werkzaamheden heeft verricht die een hoger bedrag dan € 250,-- rechtvaardigen.
4.9.
Het voorgaande betekent dat de gevorderde hoofdsom van € 2.437,50, bij gebreke van voldoende onderbouwing, ook niet op grond van artikel 7:411 BW kan worden toegewezen en dat er evenmin een grond is om een lager bedrag als redelijk loon toe te wijzen.
Nevenvorderingen
4.10.
Aangezien de hoofdsom zal worden afgewezen, zullen eveneens de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
[eiseres sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op € 420,00 (2 punten x tarief € 210,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. af;
5.2.
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s.,
tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 420,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 september 2020.