Uitspraak
MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 september 2020 in de zaak van
[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster,
Onbekende verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 18 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening vroeg. Verzoekster had op 24 augustus 2020 een verzoekschrift ingediend, maar dit voldeed niet aan de wettelijke eisen. De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat het verzoekschrift niet inhoudelijk kon worden behandeld. Verzoekster had geen griffierecht betaald, ondanks dat zij daartoe was uitgenodigd. In haar correspondentie stelde zij betalingsonmacht en betwistte de hoogte van het griffierecht, maar dit werd niet onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van betalingsonmacht en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom niet-ontvankelijk was.
Daarnaast ontbrak het verzoekster aan een besluit en een connex bezwaar- of beroepschrift, wat ook een voorwaarde is voor het in behandeling nemen van een verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter had verzoekster eerder in de gelegenheid gesteld om deze stukken te overleggen, maar dit was niet gebeurd. De overgelegde stukken waren niet aan te merken als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor was er geen connexiteit met een lopende procedure. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook kennelijk niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier mr. A.G.C. Bulten, en werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.