ECLI:NL:RBMNE:2020:3957

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
18 september 2020
Zaaknummer
20-2949
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens niet betalen griffierecht en ontbreken van besluit

Op 18 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening vroeg. Verzoekster had op 24 augustus 2020 een verzoekschrift ingediend, maar dit voldeed niet aan de wettelijke eisen. De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat het verzoekschrift niet inhoudelijk kon worden behandeld. Verzoekster had geen griffierecht betaald, ondanks dat zij daartoe was uitgenodigd. In haar correspondentie stelde zij betalingsonmacht en betwistte de hoogte van het griffierecht, maar dit werd niet onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van betalingsonmacht en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom niet-ontvankelijk was.

Daarnaast ontbrak het verzoekster aan een besluit en een connex bezwaar- of beroepschrift, wat ook een voorwaarde is voor het in behandeling nemen van een verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter had verzoekster eerder in de gelegenheid gesteld om deze stukken te overleggen, maar dit was niet gebeurd. De overgelegde stukken waren niet aan te merken als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor was er geen connexiteit met een lopende procedure. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook kennelijk niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. S.G.M. van Veen, in aanwezigheid van griffier mr. A.G.C. Bulten, en werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2949

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 september 2020 in de zaak van

[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster,

en

Onbekende verweerder

Procesverloop

Verzoekster heeft bij brief van 24 augustus 2020 de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Het verzoekschrift voldoet niet aan de wettelijke eisen, waardoor de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kan behandelen. Hieronder legt de voorzieningenrechter dat verder uit.
2. Verzoekster vermeld in haar aanvullende gronden verzoek om een spoedvoorziening van 24 augustus 2020 “post per adres [adres] te [plaats] ”.
3. De voorzieningenrechter acht zich daarom bevoegd voor het doen van uitspraak in deze zaak.
4. Iemand die beroep instelt of verzoekt om een voorlopige voorziening, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht betalen. De griffier heeft verzoekster bij aangetekend verzonden brief van 27 augustus 2020 in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Verzoekster schrijft in haar e-mail van 27 augustus 2020 dat er sprake is van betalingsonmacht en in de e-mail van 1 september 2020 dat het bedrag van het griffierecht niet klopt. In de brief van 31 augustus 2020 heeft de rechtbank verzocht om uit te leggen waarom er volgens verzoekster sprake is van betalingsonmacht.
5. Verzoekster heeft het griffierecht niet op tijd betaald en ook niet onderbouwd dat er sprake is van betalingsonmacht. Zij heeft ook geen reden gegeven voor dit verzuim. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat er geen verontschuldiging is voor dit verzuim. De stelling van verzoekster dat de hoogte van het verschuldigde bedrag aan griffierecht niet klopt, volgt de voorzieningenrechter niet. In de brief van 27 augustus 2020 is gevraagd om het standaardbedrag van € 178,- te betalen omdat niet gebleken is dat het verzoek een zaak betreft waarvoor het verlaagde griffierecht geldt. Verzoekster heeft geen griffierecht betaald en ook heeft zij niet onderbouwd waarom er volgens haar sprake is van betalingsonmacht. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is.
6. Bovendien merkt de voorzieningenrechter op dat verzoekster ook in verzuim is omdat zij geen besluit en een daaraan connex bezwaar- of beroepschrift heeft overgelegd. De rechtbank heeft verzoekster op 28 augustus 2020 een brief gestuurd, waarin aan verzoekster is uitgelegd dat voor het in behandeling nemen van een verzoek om een voorlopige voorziening verschillende stukken nodig zijn, waaronder in ieder geval het (inleidend) bezwaarschrift waaraan het verzoek connex is en het besluit waartegen bezwaar is gemaakt. Daarbij is verzoekster in de gelegenheid gesteld binnen een week deze stukken te overleggen. Ook in deze brief is meegedeeld dat wanneer de verzochte stukken niet binnen de gestelde termijn worden overgelegd de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk kan verklaren.
7. Verzoekster heeft in haar brieven van 1 september en 2 september 2020 gereageerd en verschillende stukken opgestuurd. Zij heeft een brief van het ABP overgelegd van 11 februari 2010. Deze brief is niet aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Daarvoor is vereist dat sprake is van een beslissing, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld een handeling die naar haar aard op rechtsgevolg is gericht. De brief van 11 februari 2010 beoogt niet een wijziging te brengen in de rechtspositie van verzoekster. Deze brief kan daarom niet worden aangemerkt als besluit.
8. Verzoekster heeft verder twee besluiten overgelegd uit 1991 waarin staat dat haar eervol ontslag is verleend. Uit het dossier is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekster tegen deze besluiten onlangs bezwaar heeft gemaakt. Als verzoekster terzake van deze besluiten een voorlopige voorziening wenst in te dienen moet zij zich eerst tot verweerder wenden en een bezwaarschrift indienen. Overigens is het de voorzieningenrechter niet duidelijk of dit de besluiten zijn waartegen verzoekster een rechtsmiddel wil aanwenden. Het ligt op de weg van verzoekster om hierover duidelijkheid te verschaffen en zij heeft dat niet gedaan.
9. Er bestaat dan ook geen verband (connexiteit) met een lopende procedure als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 18 september 2020 door mr. S.G.M. van Veen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.G.C. Bulten, griffier
.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.