ECLI:NL:RBMNE:2020:3955

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
18 september 2020
Zaaknummer
UTR 19/5019
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens niet gericht tegen besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2020 uitspraak gedaan over een geschil tussen eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst dat zijn ingebrekestelling over de definitieve berekening van zijn huurtoeslag over het jaar 2015 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 3 juni 2019, waartegen het bezwaar was ingediend, geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, maar een mededeling die niet gericht was op rechtsgevolg. Hierdoor was het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Tijdens de zitting op 18 september 2020 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak ter zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden. De rechtbank overwoog dat, hoewel er een schending van het motiveringsbeginsel was, eiser hierdoor niet benadeeld was, en daarom het bestreden besluit niet vernietigd werd. De rechtbank concludeerde dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten waren, omdat de gemachtigde van eiser niet als professionele rechtsbijstandverlener kon worden aangemerkt, gezien haar eerdere relatie met eiser als toeslagpartner.

De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter R.J. Praamstra in aanwezigheid van griffier M.L. Bressers. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5019
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Moek),
en

Belastingdienst/Toeslagen , verweerder

(gemachtigde: mr. O. de Knijff).

Procesverloop

Bij brief van 3 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser bericht dat zijn ingebrekestelling van 23 mei 2019 over de definitieve berekening van zijn huurtoeslag over het jaar 2015 ten onrechte is gedaan, omdat er op 4 juli 2017 al is beslist op zijn aanvraag.
Bij besluit van 14 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het langs elektronische weg is ingediend en niet ook per post.
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard, maar om de reden dat het niet is gericht tegen een besluit. De brief van 3 juni 2019 is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is een mededeling die niet is gericht op rechtsgevolg. Het bezwaar is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank is dit met verweerder eens. De brief van 3 juni 2019 is een mededeling aan eiser dat zijn aanvraag al was afgewezen. Deze mededeling is niet gericht op rechtsgevolg. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem had moeten horen in de bezwaarfase. De rechtbank is hierover van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was en dat om die reden afgezien kon worden van het horen van eiser in de bezwaarfase [1] .
6. Omdat verweerder aan het bestreden besluit een andere motivering aan de niet-ontvankelijkheid ten grondslag heeft gelegd, ziet de rechtbank aanleiding voor toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit niet vernietigt, ondanks schending van het motiveringsbeginsel, omdat eiser hierdoor niet is benadeeld.
7. Het beroep is ongegrond. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, omdat de gemachtigde van eiser niet als professionele rechtsbijstandverlener kan worden aangemerkt in deze zaak, omdat zij in het verleden toeslagpartner was van eiser. Verweerder moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2020 door mr. R.J. Praamstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 7:3, sub a, van de Awb