ECLI:NL:RBMNE:2020:395

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 30
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing schorsing van bestuursdwang na eerdere ordemaatregel in omgevingsrechtelijke kwestie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker], eigenaar van een pand in [woonplaats]. [Verzoeker] had bezwaar gemaakt tegen een last onder bestuursdwang die hem was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Deze last hield in dat hij de mandelige keldermuur en de achtergevel van zijn pand moest herstellen. De voorzieningenrechter had eerder op 17 januari 2020 een ordemaatregel getroffen en de last onder bestuursdwang geschorst, maar moest nu beoordelen of deze schorsing opgeheven moest worden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de zaak nog steeds spoedeisend was, omdat het college niet langer wilde wachten met de uitvoering van de bestuursdwang. De rechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig was en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. De voorzieningenrechter constateerde dat er geen nieuwe feiten waren die de schorsing van de last onder bestuursdwang rechtvaardigden. [Verzoeker] had weliswaar een omgevingsvergunning verkregen voor bouwactiviteiten, maar deze ontwikkelingen waren na de oplegging van de last onder bestuursdwang gebeurd en konden niet leiden tot een andere beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit.

Uiteindelijk besloot de voorzieningenrechter de schorsing op te heffen, waardoor de last onder bestuursdwang weer van kracht werd. De rechter gaf aan dat het belang van het college om de bestuursdwang uit te voeren zwaarder woog dan de belangen van [verzoeker]. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/30

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

4 februari 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. H.P. de Keijzer).

Inleiding

[verzoeker] is eigenaar van het pand [adres 1] in [woonplaats] . Daarnaast staat het pand van [A] , aan de [adres 2] . Onder beide panden liggen werfkelders, die van elkaar worden gescheiden door een mandelige muur. [verzoeker] is zijn pand aan het verbouwen en heeft daarvoor onder meer de achtergevel weggebroken. Er zijn bij het college, maar ook bij [verzoeker] en bij [A] zorgen over de constructieve veiligheid van de mandelige keldermuur. [verzoeker] heeft stempels in zijn werfkelder geplaatst om de boel te stutten. Het terugbouwen van de achtergevel heeft hij uitgesteld, in afwachting van wat er in de kelders moet gebeuren.
Deze zaak gaat over het besluit van 19 augustus 2019, waarbij aan [verzoeker] een last onder bestuursdwang is opgelegd. Een soortgelijk besluit is genomen ten aanzien van [A] , maar dat besluit ligt nu niet ter beoordeling voor.
De last houdt in dat [verzoeker] de mandelige keldermuur permanent herstelt of laat herstellen en vervolgens hersteld te (laten) houden. Daarnaast houdt de last in dat [verzoeker] de achtergevel in originele staat herstelt of laat herstellen en dat hersteld te (laten) houden. Als op 1 oktober 2019 blijkt dat verzoeker de herstelwerkzaamheden niet of onvoldoende heeft uitgevoerd of heeft laten uitvoeren, zullen de keldermuur en achtergevel door de gemeente permanent hersteld worden. De begunstigingstermijn is tijdens de behandeling van een eerder verzoek om een voorlopige voorziening te treffen verlengd tot 8 november 2019.
[verzoeker] heeft tegen de last onder bestuursdwang bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter voor de tweede maal verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De zaak is summierlijk behandeld op de zitting van 17 januari 2020. Na afloop van deze zitting heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening bij wijze van ordemaatregel toegewezen, door de last onder bestuursdwang te schorsen.
De verdere behandeling van de zaak was op de zitting van 4 februari 2020. [verzoeker] was aanwezig, bijgestaan door mr. D. de Jong. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. [B] , [C] , [D] en [E] .
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter heft de met de uitspraak van 17 januari 2020 getroffen voorziening op.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of de op 17 januari 2020 als ordemaatregel getroffen voorziening moet worden opgeheven, op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Het is nog steeds een spoedeisende zaak, omdat het college niet bereid is nog langer te wachten met de uitvoering van de bestuursdwang.
3. Het is aan het college om op de bezwaren tegen de last onder dwangsom te beslissen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft dan ook een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
4. Partijen zijn het er nog steeds over eens dat de stabiliteit van de keldermuur onvoldoende is om de bovenliggende panden te kunnen dragen. Dat is de reden van de huidige, tijdelijke stempelconstructie.
5. De last onder dwangsom is eerder door een voorzieningenrechter beoordeeld, waarbij in de uitspraak van 8 november 2019 door haar al een voorlopig oordeel is gegeven over de rechtmatigheid van het besluit. Dat oordeel kwam er kort gezegd op neer dat het college terecht heeft vastgesteld dat de instabiliteit van de keldermuur een overtreding van artikel 2.6 van het Bouwbesluit 2012 oplevert en dat het opleggen van de last onder bestuursdwang aan [verzoeker] een evenredige maatregel is om die overtreding te laten beëindigen. De voorzieningenrechter onderschrijft het oordeel van zijn collega en ziet geen reden om daarvan af te wijken. Hij verwijst daarvoor naar de overwegingen uit de uitspraak van 8 november 2019. Dat leidt tot de conclusie dat het (nog steeds) de verwachting is dat de last onder bestuursdwang in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
6. Wat [verzoeker] aan het nieuwe verzoek om een voorlopige voorziening ten grondslag legt leidt er niet toe dat de last onder bestuursdwang nu alsnog moet worden geschorst.
7. [verzoeker] wijst er allereerst op dat aan hem inmiddels een omgevingsvergunning is verleend voor bouwactiviteiten, die – als ze worden uitgevoerd – tot beëindiging van de overtreding zullen leiden. Dat zijn echter ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden ná het opleggen van de last onder bestuursdwang op 19 augustus 2019, terwijl de daartegen ingediende bezwaren
ex tuncmoeten worden beoordeeld: het college moet zijn besluit in handhavingszaken heroverwegen op basis van de situatie die bestond op het moment dat de bestuurlijke herstelsanctie werd opgelegd. De vraag is dus (nog steeds) of het college op 19 augustus 2019 in redelijkheid al kon gaan handhaven, zonder af te wachten of [verzoeker] misschien toch zelf aan de slag zou gaan. Daarover heeft de voorzieningenrechter zich al uitgelaten in de uitspraak van 8 november 2019. Dat er nu een omgevingsvergunning is verleend betekent niet dat anders moet worden gekeken naar de beslissing die het college al veel eerder heeft gemaakt om te gaan handhaven.
8. [verzoeker] voert in dit kader ook aan dat nu blijkt dat de last op het moment dat deze werd opgelegd niet uitvoerbaar was, zeker niet binnen de daaraan verbonden begunstigingstermijn. Dat volgt uit de omstandigheid dat de omgevingsvergunning pas op 4 november 2019 is verleend en is volgens [verzoeker] daarom nieuwe informatie. De voorzieningenrechter ziet hierin echter geen reden om te twijfelen aan de uitvoerbaarheid van de last. Daartoe is vooral van belang dat de last algemeen is geformuleerd en er geen koppeling is tussen de last en een omgevingsvergunning: de last verplicht dus niet tot het uitvoeren ervan conform de bouwplannen waarvoor [verzoeker] aanvragen heeft ingediend. Daar komt bij dat namens het college op de zitting is toegelicht dat zij de bestuursdwang grotendeels overeenkomstig het eerdere bouwplan – waarvoor in mei 2018 een omgevingsvergunning is verleend – zullen uitvoeren. De voorzieningenrechter heeft geen reden om daaraan te twijfelen en ook daaruit volgt dus dat het aannemelijk is dat [verzoeker] binnen de begunstigingstermijn aan de last had kunnen voldoen.
9. [verzoeker] heeft verder gewezen op het nieuwe bouwplan dat het college heeft om uitvoering te geven aan de bestuursdwang. Hij vreest voor onomkeerbare schade aan zijn pand als dit bouwplan zal worden uitgevoerd, en bovendien zal zijn kelder daardoor minder bruikbaar worden. Daarover overweegt de voorzieningenrechter dat dit standpunt geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van de last onder bestuursdwang, maar op de feitelijke uitvoering ervan door de gemeente. De last onder bestuursdwang heeft alleen het rechtsgevolg dát bestuursdwang mag worden toegepast als niet aan de last wordt voldaan, maar bepaalt niets over de wijze waarop dat dan gebeurt. Als [verzoeker] vindt dat het plan dat de gemeente heeft om de bestuursdwang daadwerkelijke te gaan uitvoeren onrechtmatig is, dan kan hij dat aan de civiele rechter voorleggen. De bestuursrechter gaat daar niet over.
10. Gelet op het hiervoor gegeven rechtmatigheidsoordeel en gelet op het belang van het college om uitvoering te kunnen geven aan de last onder bestuursdwang, is er aanleiding de bij wijze van ordemaatregel getroffen voorziening op te heffen. Het belang van [verzoeker] moet daarvoor wijken. De schorsing van de last onder bestuursdwang wordt opgeheven, wat betekent dat het besluit vanaf deze uitspraak weer geldt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 februari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Dat is op de zitting aan partijen meegedeeld.