8.2Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft [slachtoffer] gedurende een langere periode gestalkt, door haar veelvuldig te bellen, zich bij haar woning op te houden en dan ook langdurig aan te bellen. Eenmaal is verdachte tegen de wil van de toen 82-jarige moeder van [slachtoffer] daadwerkelijk de woning binnengedrongen door zijn voet en arm tussen de deur te houden waardoor de moeder de deur niet kon sluiten. Verdachte stalkt [slachtoffer] al vanaf 2011. Zij heeft hem meermalen duidelijk gemaakt dat zij geen contact met hem wil. Zij heeft in het verleden ook aangifte van stalking en bedreiging tegen verdachte gedaan. Verdachte is in 2015 door het gerechtshof voor huisvredebreuk en belaging van [slachtoffer] veroordeeld tot een forse, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaren en een contactverbod en meldplicht met de reclassering. Verdachte is na het einde van die proeftijd weer verder gegaan met het lastigvallen van [slachtoffer] . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij daarmee bewust had gewacht tot zijn proeftijd voorbij was, omdat er dan geen wettelijk kader meer was dat hem verbood contact te zoeken met [slachtoffer] . Verdachte heeft laten zien dat hij ondanks meerdere waarschuwingen onverminderd doorgaat met zijn gedrag. Verdachte heeft met zijn handelen een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] gemaakt. Daarnaast heeft hij de moeder van [slachtoffer] , mede gelet op de voorgeschiedenis, op 4 mei 2019 veel angst aangejaagd door haar woning binnen te dringen.
De rechtbank heeft tevens gelet op het strafblad van verdachte van 2 juli 2019, waaruit blijkt dat verdachte, naast bovengenoemde veroordeling, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de Pro Justitia rapportage van 16 december 2019 van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door J.C. Laheij, psychiater en F.H.A. Berkelbach, GZ-psycholoog.
Uit voornoemde rapportage volgt dat verdachte vanaf zijn 16e jaar toenemend maatschappelijk onacceptabel gedrag vertoont en dat hij geregeld in beeld komt bij politie en justitie met grensoverschrijdend (seksueel) gedrag en geweldsincidenten. Alles overziend is er een langdurig patroon van disfunctioneren op diverse levensgebieden, met name op het gebied van relaties. Verdachte is een identiteitszwakke man die continu bevestiging vraagt van de ander. Hij is bang voor verlating en kan tegelijk de relatie met de ander niet als gelijkwaardig benaderen. Hij hanteert daarbij verschillende (afweer)mechanismen die herhaaldelijk gezien worden bij de borderline persoonlijkheidsstoornis: weinig gedifferentieerd denken (zwart-wit), splitting, devalueren, externaliseren, bagatelliseren en projectieve identificatie. Daarnaast zijn er narcistische kenmerken (overwaardige ideeën, egocentrisch, beperkt zelfkritisch). De obsessieve gedragingen daaruit voortkomend zijn van antisociale aard, maar worden door verdachte vanuit zijn religieuze opvattingen met verregaande kritiek- en oordeelstoornissen gerechtvaardigd. Er is sprake van een beperkt empathisch vermogen. Alles overziend komt er uit het onderzoek naar voren dat er bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van de eerder genoemde borderline persoonlijkheidsstoornis.
Het handelen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde werd voor een groot deel, maar niet geheel, beïnvloed door zijn persoonlijkheidsproblematiek. Verdachte was dan ook niet geheel beroofd van zijn keuzevrijheid zoals blijkt uit de bewuste keuze die hij maakte om het slachtoffer een periode ook niet te benaderen. Het advies is om verdachte de beide ten laste gelegde feiten -indien bewezen- in een verminderde mate toe te rekenen.
Verder is in het rapport een inschatting gemaakt van het recidiverisico. Ondanks allerlei interventies in de afgelopen jaren, strafrechtelijk, door zijn eigen familie of geloofsgemeenschap ingezet, blijft verdachte zich toch genoodzaakt voelen om het contact met het slachtoffer aan te blijven gaan. Gezien de duidelijke uitspraken die verdachte doet, ook tijdens de klinische opname in het Pieter Baan Centrum, zal hij naar verwachting, indien hij niet wordt tegengehouden door derden, het slachtoffer weer gaan opzoeken. Zorgelijk is dat de frustratie bij verdachte lijkt op te lopen en de boosheid toeneemt wat zich uit in een toename van dreigende uitspraken en agressie incidenten. Verdachte is daarbij niet in staat om afstand te nemen en te relativeren. Het gevaar op escalatie kan daarbij niet worden uitgesloten gezien de vasthoudendheid van verdachte en de eerdere veroordelingen voor geweld. Op basis van gestructureerde klinische risicotaxatie wordt het recidiverisico voor belaging hoog geschat met een verhoogde kans op geweldsescalatie.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan ter beschikking worden gesteld indien:
- er sprake is van een misdrijf genoemd in artikel 37a, lid 1, onder 2 van het Wetboek van Strafrecht en
- de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Verdachte heeft zich ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is vermeld in artikel 37a, lid 1, onder 2 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk belaging. Bij verdachte was tijdens het begaan van dit feit sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Hoewel dit bewezenverklaarde feit niet gepaard is gegaan met fysieke agressie, volgt uit de bevindingen van voornoemde deskundigen dat het recidiverisico voor belaging hoog wordt ingeschat met een verhoogde kans op geweldsescalatie.
Ten aanzien van het opleggen van een TBS-maatregel hebben voornoemde deskundigen onder meer het volgende gerapporteerd en geadviseerd.
Op basis van de ernst van de persoonlijkheidspathologie, het advies het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen en de risicoprognose waaruit een hoog recidiverisico volgt, adviseren de deskundigen om verdachte in een beveiligde setting klinisch te behandelen. Gezien de complexe persoonlijkheidsdynamiek met de forse kritiek- en oordeelstoornissen en de hiermee samengaande kwetsbare realiteitstoetsing zal een langdurig intensief traject nodig zijn om een behandelcontact met verdachte te kunnen bewerkstelligen. Een eerdere opgelegde (jarenlange) ambulante behandeling heeft als interventie tot weinig resultaat geleid en het risico niet doen afnemen. Verdachte heeft geen ziektebesef en laat zich, zoals blijkt uit de jarenlange voorgeschiedenis met politie en justitie-contacten, niet of nauwelijks begrenzen wat een gedwongen kader onvermijdelijk maakt. De inschatting dat er toename is van verharding en de kans op geweldsescalatie maakt dat de behandeling alleen in een afdoende beveiligde klinische setting verantwoord is. Het advies is om verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen.
Concluderend stelt de rechtbank dat ten aanzien van feit 1 voldaan is aan de gestelde vereisten van artikel 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank ziet gelet op de forse persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, het feit dat hij ter zitting heeft aangegeven dat hij de noodzaak en het nut van een behandeling niet inziet en het hoge recidiverisico voor belaging met een verhoogde kans op geweldsescalatie, geen andere mogelijkheid dan een behandeling van verdachte met dwangverpleging.
Het onder 1 bewezenverklaarde feit is, zoals feitelijk door verdachte gepleegd, niet aan te merken als een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De aan de verdachte op te leggen TBS-maatregel is daarom in het onderhavige geval krachtens artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht beperkt tot de maximale periode van vier jaren. De rechtbank zal deze maatregel daarom opleggen voor de duur van maximaal vier jaren.
De rechtbank acht het opleggen van een (gevangenis)straf, naast het opleggen van de TBS-maatregel voor feit 1, niet opportuun, gelet op wat omtrent de persoon van verdachte is komen vast te staan. De rechtbank acht het van belang dat zo snel mogelijk dient te worden gestart met de behandeling in de TBS-kliniek. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde feit geen straf opleggen.
Wel zal de rechtbank ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten, bevelen dat verdachte op geen enkele wijze, direct noch indirect, contact zal zoeken met [slachtoffer] , geboren op [1969] en dat verdachte zich niet zal begeven en/of bevinden in [woonplaats] , gemeente [woonplaats] .
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 5 jaar. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal per overtreding vervangende hechtenis voor de duur van 7 dagen worden opgelegd, met een maximum van zes maanden. De rechtbank wijkt hier af van de door de officier van justitie gevorderde periode, om te voorkomen dat de behandeling van verdachte voor een langere duur wordt onderbroken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, waaronder met name hetgeen de deskundigen van het Pieter Baan Centrum over verdachte hebben gerapporteerd, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen tegenover [slachtoffer] en/of [moeder slachtoffer] . Om die reden zal de rechtbank de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.