ECLI:NL:RBMNE:2020:3927

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
17 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor schutting in achtertuin

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J.W. Lamme, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, dat op 21 maart 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend aan vergunninghouder voor het plaatsen van een schutting in de achtertuin van zijn woning. Eiser was van mening dat deze vergunning onterecht was verleend, omdat het bouwplan in strijd zou zijn met het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder zijn bouwplan geheel op het kadastrale perceel heeft voorzien, maar dat dit perceel onder de bestemming Water valt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat op de voor Water aangewezen gronden, met uitzondering van aanlegsteigers, geen bouwwerken mogen worden gebouwd. Dit betekent dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met de bestemmingsplanregels. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 174,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.575,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5040
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J.W. Lamme),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder
(gemachtigde: H. Schuit).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. E. Erkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een schutting tegen de perceelgrens in de achtertuin van de woning op het perceel [adres] te [woonplaats] .
Bij besluit van 17 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2020, digitaal via Skype. Vanwege technische problemen heeft de rechtbank het onderzoek geschorst. Het onderzoek is hervat op een fysieke zitting op 26 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank heeft via ruimtelijkeplannen.nl het geldende bestemmingsplan Naardereiland geraadpleegd en heeft gekeken naar de situatie aan de achterzijde van de percelen van vergunninghouder en eiser, diens buurman. Zij stelt vast dat de grens tussen de bestemming Water en de bestemming Wonen samenvalt met de kadastrale grens. Aan de zijde van vergunninghouder geldt de bestemming Water. Het standpunt van vergunninghouder dat de bestemmingsgrens iets doorloopt over de kadastrale grens en dat ook aan zijn zijde van de grens nog de bestemming Wonen geldt wordt dus niet gevolgd. Verweerder wordt, voor zover hij ook vindt dat de bestemmingsgrens iets doorloopt op de kadastrale grens, ook niet gevolgd. De rechtbank stelt verder vast dat partijen het erover eens zijn dat het bouwplan geheel voorzien is op het kadastrale perceel van vergunninghouder. Gelet op het voorgaande kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het bouwplan aan de achterzijde van het perceel, over een afstand van ruim 5 meter, geheel binnen de bestemming Water valt. Wat hierover door verweerder en de derde partij is gezegd kan niet tot andere conclusies leiden.
3. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 6.2.2 van de bestemmingsplanregels op de voor ‘Water’ aangewezen gronden, uitgezonderd van aanlegsteigers, geen bouwwerken mogen worden gebouwd. De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een schutting tegen de perceelgrens in de achtertuin van de woning op het perceel [adres] te [woonplaats] is dus in strijd met artikel 2.10, eerste lid, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang met artikel 6.2.2 van de bestemmingsplanregels. Verweerder heeft dit niet onderkend.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eiser moeten beslissen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De verleende omgevingsvergunning kan dan alleen in stand worden gehouden als er kan worden afgeweken van het bestemmingsplan.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de aanwezigheid tijdens de skype-zitting op 8 juni 2020, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 26 augustus 2020, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
7. Op de zitting heeft de rechtbank partijen gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep als zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.