ECLI:NL:RBMNE:2020:3907

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
UTR 18/4822
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig overheidshandelen en verzoek om schadevergoeding zonder besluit

In deze zaak heeft eiser, drs. [eiser], op 27 september 2017 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht om schadevergoeding wegens onrechtmatig overheidshandelen. Dit verzoek werd op 8 mei 2018 door verweerder afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar verweerder verklaarde het bezwaar op 8 november 2018 niet-ontvankelijk. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De zitting was oorspronkelijk gepland op 3 april 2020, maar werd uitgesteld vanwege coronamaatregelen en vond uiteindelijk plaats op 15 juli 2020 via een Skype-beeldverbinding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade die eiser heeft geleden, voortkwam uit een feitelijke handeling van toezichthouders van de gemeente, die hem hadden aangesproken over een hoogwerker die zonder ontheffing was geparkeerd. De rechtbank oordeelde dat er geen besluit ten grondslag lag aan het verzoek om schadevergoeding, waardoor zij onbevoegd was om van het verzoek kennis te nemen. Eiser had de hoogwerker zelf verwijderd na de waarschuwing van de toezichthouders, wat werd beschouwd als een feitelijke handeling en niet als een besluit.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor zover dit gericht was tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar en oordeelde dat eiser zich voor zijn schadevergoeding moest wenden tot de burgerlijke rechter. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. Catsburg op 21 augustus 2020, in aanwezigheid van griffier mr. M.M. van Luijk-Salomons. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4822

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2020 in de zaak tussen

drs. [eiser] te [woonplaats] eiser

(gemachtigde: mr. M.J.W. van Osch),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: H.P. de Keijzer).

Procesverloop

Op 27 september 2017 heeft eiser aan verweerder verzocht de door hem geleden schade wegens onrechtmatig overheidshandelen te vergoeden.
Bij besluit van 8 mei 2018 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 8 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting was gepland op 3 april 2020. Naar aanleiding van de sluiting van
de rechtbank vanwege de maatregelen die zijn getroffen in verband met het coronavirus is
deze zitting komen te vervallen.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens op 15 juli 2020 via een Skype-beeldverbinding plaatsgevonden. Eiser heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat is de aanleiding van deze uitspraak?
1. Op 11 september 2017 stond een hoogwerker geparkeerd naast het pand van eiser aan het [adres] in [woonplaats] om onderhoudswerkzaamheden te verrichten. Toezichthouders van de gemeente hebben eiser erop gewezen dat de hoogwerker daar niet mocht staan omdat hij geen ontheffing had, waarna de hoogwerker door de aannemer is verwijderd. Bij e-mail van
12 september 2017 heeft eiser gesteld schade te hebben geleden omdat de uitvoering van de opdracht is afgebroken. Op 27 september 2017 heeft eiser een verzoek om schadevergoeding ingediend bij verweerder wegens onrechtmatig overheidshandelen, welk verzoek op
8 mei 2018 door verweerder is afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 8 mei 2018. Volgens verweerder was dit besluit geen besluit waartegen bezwaar kon worden ingesteld. Verweerder heeft het bezwaar daarom niet-ontvankelijk verklaard, waartegen eiser op 20 december 2018 beroep heeft ingesteld.
2. Bij uitspraak van 13 juni 2019 heeft deze rechtbank het beroep van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard, omdat verweerder terecht heeft gezegd dat er geen sprake is van een besluit waartegen eiser bezwaar kon maken. Tegen deze uitspraak heeft eiser verzet gedaan. De rechtbank heeft bij uitspraak van 23 januari 2020 het verzet gegrond verklaard, omdat de rechtbank bij de behandeling van het beroep het beroepschrift van 20 december 2018 mede had moeten aanmerken als verzoek om schadevergoeding gelet op artikel 8:90, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit heeft de rechtbank in haar uitspraak van 13 juni 2019 niet onderkend en daarom heeft zij niet beslist op het verzoek om schadevergoeding.
3. Het verzet is gegrond verklaard. Dat betekent dat de uitspraak van 13 juni 2019 is vervallen en de rechtbank het onderzoek voortzet in de stand waarin het zich bevond.
Over het beroep van 20 december 2018
4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en eiser is het hier niet mee eens.
5. De rechtbank overweegt dat uit artikel 7:1 van de Awb, in samenhang met artikel 8:4, eerste lid, onder f, van de Awb volgt dat tegen een besluit over de vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen geen bezwaar of beroep openstaat. In het geval van eiser gaat het dan om het besluit van verweerder van 8 mei 2018, waarbij zijn verzoek om schadevergoeding is afgewezen (een zelfstandig schadebesluit). Op grond van de wet kan eiser dus geen bezwaar maken tegen het besluit van verweerder van 8 mei 2018. Verweerder heeft het bezwaar van eiser daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het beroep, voor zover het is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar, ongegrond is.
Over eisers verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:90, eerste lid, van de Awb
6. Eiser heeft aan zijn verzoek om schadevergoeding ten grondslag gelegd dat er sprake is van onrechtmatig overheidshandelen. Eiser heeft schade geleden omdat de aannemer de hoogwerker moest verwijderen. Eiser heeft vooraf op de website van de gemeente gekeken en was tot de conclusie gekomen dat hij, op grond van de regelgeving ‘inname openbare grond’, geen vergunning nodig had voor het plaatsen van een hoogwerker voor één dag naast zijn pand.
7. In artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van onder andere: (a.) een onrechtmatig besluit of (b.) een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
8. De rechtbank dient dus eerst vast te stellen of zij bevoegd is kennis te nemen van het schadevergoedingsverzoek. De rechtbank stelt vast dat uit de gedingstukken en de verklaringen van partijen op de zitting is gebleken dat er aan het schadevergoedingsverzoek van eiser geen besluit ten grondslag ligt. Eiser heeft de hoogwerker verwijderd nadat hij door toezichthouders was aangesproken. Dat aanspreken is een feitelijke handeling en geen besluit. Dat betekent dat de rechtbank onbevoegd is om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen.
9. Ter voorlichting aan partijen merkt de rechtbank op dat hij zich kan verenigen met verweerders toelichting op de zitting dat de toezichthouders aan eiser een aanwijzing hebben gegeven omdat hij niet beschikte over een ontheffing voor het inrijden in het voetgangersgebied met een voertuig. Die ontheffing was nodig op basis van artikel 16 van de Beleidsregels ten behoeve van de beoordeling van aanvragen voor ontheffingen op grond van artikel 87 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (Reglement Ontheffingen 2015). Dit blijkt ook uit het waarnemingsdocument van de toezichthouders. De aanwijzing was dus niet, zoals eiser veronderstelde, gebaseerd op de regeling over inname van openbare grond.
10. De bestuursrechter is onbevoegd om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen. Omdat het gaat om een gestelde schade als gevolg van feitelijk handelen van verweerders toezichthouders, kan eiser zich wenden tot de burgerlijke rechter.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover dat is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar;
- verklaart zich onbevoegd om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen.
Deze uitspraak is op 21 augustus 2020 gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderdrechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.