ECLI:NL:RBMNE:2020:3892

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
8311969 UC EXPL 20-949 NK/35171
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde van een serviceovereenkomst en de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vereniging SOVON Vogelonderzoek Nederland en een besloten vennootschap, aangeduid als [gedaagde] B.V. Het geschil betreft de beëindiging van een serviceovereenkomst die tussen partijen was gesloten. SOVON vorderde primair dat de overeenkomst op grond van een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst zou eindigen op 20 juni 2020. Subsidiair vorderde SOVON te verklaren dat de overeenkomst rechtsgeldig was opgezegd en dat het vormvereiste van aangetekende verzending niet van toepassing was. De gedaagde partij betwistte deze vorderingen en stelde dat de overeenkomst stilzwijgend met zes jaar was verlengd omdat SOVON niet tijdig had opgezegd.

De kantonrechter oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst duidelijk was en dat de looptijd van de serviceovereenkomst met één jaar was verlengd tot 20 juni 2020. De rechter concludeerde dat SOVON op 29 mei 2019 een e-mail had gestuurd waarin zij aangaf de overeenkomst te willen beëindigen, en dat deze e-mail door [gedaagde] was ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat het niet voldoen aan het vormvereiste van aangetekende verzending in dit geval niet relevant was, omdat er geen discussie bestond over de opzegging zelf. De rechter wees de primaire vordering van SOVON toe en verklaarde dat de serviceovereenkomst op 20 juni 2020 was geëindigd.

Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die door SOVON waren gemaakt. De kantonrechter benadrukte dat de wettelijke rente van toepassing was op de proceskosten, maar dat de gevorderde wettelijke handelsrente werd afgewezen, omdat de proceskostenveroordeling niet voortvloeide uit een handelsovereenkomst. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8311969 UC EXPL 20-949 NK/35171
Vonnis van 16 september 2020
inzake
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid SOVON Vogelonderzoek Nederland,
gevestigd te Nijmegen,
verder ook te noemen SOVON,
eisende partij,
gemachtigde: mr. S.W. Holterman,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door mr. G.P. Polders.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenvonnissen van 8 april 2020 en 17 juni 2020,
  • de conclusie van repliek met producties,
  • de akte tot herstel kennelijke verschrijving aan de zijde van SOVON,
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SOVON is een non-profit organisatie die zich richt op onafhankelijk onderzoek naar en het registreren van de ontwikkeling van alle in het wild voorkomende Nederlandse vogelsoorten. SOVON heeft een coördinerende rol en fungeert als een verbindende schakel tussen vrijwilligers, onderzoekers en overheden. Zij legt zich niet toe op commerciële bedrijfsvoering.
2.2.
[gedaagde] is een vennootschap gericht op de verkoop van en onderhoud aan onder meer kopieerapparaten, printers en software voor documentbeheer.
2.3.
[gedaagde] heeft drie kopieerapparaten (Ineo +280 inclusief 4 laden) verkocht en geleverd aan [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ). Op grond van een op 10 juni 2013 tussen [bedrijfsnaam] en SOVON tot stand gekomen leaseovereenkomst verhuurt [bedrijfsnaam] de kopieerapparaten aan SOVON.
2.4.
Op 15 mei 2013 is tussen partijen een serviceovereenkomst (hierna: de Serviceovereenkomst) tot stand gekomen (productie 3, pagina 4). Op deze overeenkomst zijn de Algemene service- en leveringsvoorwaarden van “ [gedaagde] ” (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing.
2.5.
In de algemene voorwaarden zijn onder meer de volgende artikelen opgenomen:
“7.4 De overeenkomst wordt bij het einde van de eerste contractperiode steeds stilzwijgend verlengd met eenzelfde contractperiode, tenzij de andere partij uiterlijk twaalf (12) maanden voor het verstrijken van de overeengekomen periode dan wel voor het verstrijken van de verlengingsperiode per aangetekende brief aan [gedaagde] heeft bericht dat de overeenkomst wordt opgezegd. [gedaagde] behoudt zich het recht voor om na stilzwijgende verlenging de huur- of leasetermijn direct te factureren.”
2.6.
In 2016 is een geschil ontstaan tussen partijen over de Serviceovereenkomst. Dat heeft geleid tot een procedure, waarin partijen uiteindelijk een minnelijke regeling hebben getroffen. In de op 4 mei 2017 tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst (hierna: de Vaststellingsovereenkomst) is onder meer het volgende vastgelegd:
“SOVON en [gedaagde] (...)
NEMEN HET VOLGENDE IN AANMERKING:
(...)
E. Op 9 juni 2016 ontving Sovon een factuur van [gedaagde] met een doorbelasting van een overschrijding van de vlakvullingspercentage over de periode 30 mei 2013 tot en met 20 april 2016 ad € 34.437,49, te vermeerderen met BTW. Sovon heeft daarop bij brief van 28 juni 2016 een beroep gedaan op vernietiging van de Overeenkomst. Tussen Partijen is vervolgens een geschil ontstaan over de door Sovon verschuldigde meerprijs als gevolg van een overschrijding van de toegestane vlakvullingspercentages, en over de door Sovon aan [gedaagde] verschuldigde maandelijkse termijnen. Kort en goed vorderde [gedaagde] betaling door Sovon van een bedrag ad € 47.067,91 exclusief BTW uit hoofde van de overschrijding van de toegestane vlakvullingspercentages en resterende termijnen onder de Overeenkomst, welke vordering door Sovon wordt betwist (het “Geschil”);
(...)
VERKLAREN HET VOLGENDE TE ZIJN OVEREENGEKOMEN:
(…)

3.Vervolgafspraken

3.1
Ten behoeve van een vervolg van de samenwerking komen Partijen expliciet overeen dat de eerder gesloten Overeenkomst niet is geëindigd (op welke grondslag dan ook) en wensen Partijen deze per de datum van deze VSO voort te zetten onder de in de Overeenkomst weergegeven bepalingen en met inachtneming van het navolgende.
3.2
In afwijking van de bestaande bepalingen in de Overeenkomst komen Partijen overeen:
• Dat de looptijd van de Overeenkomst met 1 (één) jaar wordt verlengd en derhalve eindigt op 20 juni 2020;
• Dat een vlakvullingspercentage van 5% per kleur zal worden aangehouden voor de resterende looptijd van de Overeenkomst.
3.3
Ter voorkoming van toekomstige misverstanden verduidelijken Partijen daarnaast het volgende:
• De algemene voorwaarden van [gedaagde] zijn van toepassing op de (resterende looptijd van de) Overeenkomst;
• Onder ‘responstijd’ wordt verstaan de maximale termijn waarbinnen een door Sovon aan [gedaagde] gemelde klacht door [gedaagde] is verholpen. Deze responstijd bedraagt 1 (één) week.
3.4
In aanvulling op hetgeen is uiteengezet in de Overeenkomst en in aanvulling op het bovengenoemde, zijn Partijen overeengekomen dat de verplichtingen uit de Leaseovereenkomst na ommekomst ervan door [gedaagde] van [bedrijfsnaam] zullen worden overgenomen voor de duur van 1 (één) jaar. Sovon zal haar verplichtingen jegens [bedrijfsnaam] onder de Leaseovereenkomst na ommekomst daarvan voor een gelijke periode van 1 (één) jaar aan [gedaagde] voldoen, waarbij zij opgemerkt dat Sovon als tegenprestatie voor de door [gedaagde] te verrichten diensten en werkzaamheden een verlaagd maandbedrag van € 200,- (te vermeerderen met BTW) aan [gedaagde] voldoet. De door Sovon gebruikte apparaten worden voorafgaand aan deze verlenging niet vervangen. [gedaagde] staat ervoor in dat de gebruikte apparaten naar behoren zullen functioneren gedurende de aanvullende contractstermijn.”
2.7.
Bij e-mail van 29 mei 2019 heeft een medewerker van SOVON het volgende aan [gedaagde] meegedeeld:
“In de vaststellingsovereenkomst getekend op 4 mei 2017 is bepaald dat de overeenkomst tussen [gedaagde] en SOVON voor wat betreft de levering en service op kopieerapparaten eindigt op 20 juni 2020. Wellicht ten overvloede laat ik u namens SOVON weten dat wij de overeenkomst op deze datum ook echt willen beëindigen en deze niet automatisch verlengd mag worden.”
2.8.
Bij e-mail van 9 augustus 2020 antwoordt [gedaagde] op de e-mail van 29 mei 2019 van SOVON. Zij beroept zich daarin op artikel 3.3 van de Vaststellingsovereenkomst en de opzegtermijn van twaalf maanden in artikel 7.4 van de algemene voorwaarden. Verder schrijft [gedaagde] onder meer:
“De verlengingsprocedure verstrijkt op 20 juni 2020. Derhalve dienen wij uiterlijk 19 juni 2019 een opzegging schriftelijk en aangetekend van u te hebben ontvangen. Wij hebben geen aangetekend schrijven met daarin een opzegging van u ontvangen. Mocht u de opzegging wel aangetekend naar ons hebben verstuurd, dan ontvangen wij graag de ontvangstbevestiging hiervan. Dit houdt in dat de looptijd van de overeenkomst is verlengd met 6 jaar. De overeenkomst eindigt dus ook niet op 20 juni 2020.”
2.9.
Bij brief van 9 oktober 2020 heeft de raadsman geprotesteerd tegen de verlenging van de looptijd met 6 jaar en aan [gedaagde] meegedeeld dat SOVON vasthoudt aan de in de Vaststellingsovereenkomst vermelde einddatum 20 juni 2020.
2.10.
Partijen zijn het vervolgens niet eens geworden over de einddatum van de verlengde Serviceovereenkomst.

3.Het geschil

3.1.
SOVON vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair, te verklaren voor recht dat de Serviceovereenkomst op grond van de Vaststellingsovereenkomst eindigt op 20 juni 2020,
subsidiair, te verklaren voor recht dat SOVON de Serviceovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 20 juni 2020, alsmede te bepalen dat het vormvereiste buiten toepassing wordt verklaard;
meer subsidiair, te verklaren voor recht dat de Serviceovereenkomst eindigt per 20 juni 2021,
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de wettelijke handelsrente daarover en de nakosten, zoals in de dagvaarding is omschreven.
3.2.
Ter onderbouwing van de primaire vordering stelt SOVON – kort samengevat – dat
in artikel 3.2 van de Vaststellingsovereenkomst expliciet is bepaald dat de Serviceovereenkomst eindigt op 20 juni 2020. Volgens SOVON was het de bedoeling van partijen bij het sluiten van de Vaststellingsovereenkomst om een einde te maken aan het ontstane geschil en om de samenwerking te beëindigen op 20 juni 2020, zonder dat een
formele opzegging nog noodzakelijk zou zijn.
3.3.
Ter onderbouwing van de subsidiaire vordering stelt SOVON dat de Serviceovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd door middel van de e-mail van 29 mei 2019 en voorts, indien en voor zover de kantonrechter van oordeel is dat SOVON - anders dan primair gesteld - wél was gehouden tot opzegging, dat het vormvereiste zoals neergelegd in artikel 7.4 van de algemene voorwaarden niet van toepassing is, nu de toepasselijkheid daarvan onder de in deze zaak gegeven omstandigheden op grond van artikel 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dit verband stelt SOVON de volgende omstandigheden:
dat [gedaagde] wist dat SOVON de samenwerking met [gedaagde] zo snel als mogelijk wenste te beëindigen, niet in de laatste plaats vanwege de ontstane problemen en de verstoorde verhoudingen nadien;
dat hetgeen onder hiervoor onder a) uiteengezet ook voortvloeit uit de Vaststellingsovereenkomst;
dat SOVON de Serviceovereenkomst - voor zover vereist - (ruimschoots) op tijd heeft opgezegd door reeds op 29 mei 2019 te e-mailen, terwijl opzegging uiterlijk op 19 juni 2019 diende te geschieden;
at [gedaagde] de e-mail van SOVON ruimschoots vóór de uiterste datum van opzegging heeft ontvangen;
dat [gedaagde] SOVON er desalniettemin niet eerder op heeft gewezen dat zij de opzegging per aangetekend schrijven wenste te ontvangen. [gedaagde] heeft immers eerst na verloop van meer dan 2 maanden gereageerd op de opzegging. [gedaagde] had ruim voldoende tijd om SOVON erop te wijzen dat niet aan de voorwaarde van artikel 7.4 algemene voorwaarden was voldaan. Door SOVON eerst na verstrijken van de uiterste datum van opzegging te wijzen op deze onjuiste wijze van opzegging, heeft zij SOVON de mogelijkheid ontnomen om alsnog - tijdig - over te gaan tot correcte opzegging. [gedaagde] heeft derhalve bewerkstelligd dat SOVON in de positie kwam te verkeren dat zij nog 6 jaren gebonden zou zijn aan [gedaagde] ;
dat handhaving van het vormvereiste voor [gedaagde] geen enkel belang dient, terwijl de belangen van SOVON daardoor ernstig zouden worden geschaad, temeer nu [gedaagde] stelt dat de samenwerking met 6 jaar dient te worden verlengd
dat een verlenging van de samenwerking, gelet op de verstoorde verhouding tussen partijen, niet van SOVON kan worden gevergd.
3.4.
Ter onderbouwing van de meer subsidiaire vordering stelt SOVON dat de overeenkomst in ieder geval op 20 juni 2021 dient te eindigen. SOVON onderbouwt haar standpunt als volgt: op grond van de algemene voorwaarden geldt dat de Serviceovereenkomst bij het eindigen van de eerste contractperiode steeds stilzwijgend wordt verlengd met eenzelfde contractperiode (tenzij tijdig opgezegd). In de Vaststellingsovereenkomst is overeengekomen dat de Serviceovereenkomst wordt verlengd met één jaar. Indien en voor zover van een verlenging op grond van deze bepaling derhalve sprake is, kan slechts worden verlengd voor de duur van één jaar, aldus SOVON.
3.5.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van SOVON in de proceskosten. Zij voert met betrekking tot de primaire vordering het verweer – kort samengevat – dat de looptijd van de Serviceovereenkomst stilzwijgend met 6 jaar is verlengd, omdat SOVON deze niet tijdig (dat wil zeggen uiterlijk 12 maanden vóór 20 juni 2020) per aangetekende brief heeft opgezegd, zoals in artikel 7.4 van de algemene voorwaarden is voorgeschreven. Zij stelt dat in de Vaststellingsovereenkomst ten aanzien van deze bepaling geen afwijkende afspraak is opgenomen. [gedaagde] betwist dat zij de bedoeling had om de Serviceovereenkomst te beëindigen. Zij benadrukt dat zij de Serviceovereenkomst juist wilde voortzetten.
Met betrekking tot de subsidiaire vordering voert [gedaagde] het verweer dat de Vaststellingsovereenkomst na uitvoerige onderhandelingen tussen partijen tot stand is gekomen. Daarom kan SOVON zich volgens [gedaagde] niet meer beroepen op de stelling dat de opzeggingsvereisten in artikel 7.4 van de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. [gedaagde] vindt dat SOVON het beding dan had moeten laten uitsluiten.
[gedaagde] voert als verweer tegen het meer subsidiair gevorderde dat de Serviceovereenkomst met 6 jaar is verlengd. Voor het geval dit niet zo is, stelt [gedaagde] dat de Serviceovereenkomst met 1 jaar is verlengd en dat deze eindigt per 20 juni 2021.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat de Vaststellingsovereenkomst moet worden uitgelegd overeenkomstig de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij moeten ook de aard en strekking van de overeenkomst in aanmerking worden genomen.
4.2.
In artikel 3.2 van de Vaststellingsovereenkomst is vastgelegd dat de looptijd van de overeenkomst, die volgens de bestaande bepalingen 6 jaar was, met één jaar zou worden verlengd, tot 20 juni 2020. Verder zijn partijen overeengekomen dat de algemene voorwaarden van [gedaagde] van toepassing bleven. In artikel 7.4 van de algemene voorwaarden is bepaald dat de overeenkomst bij het einde van de
eerstecontractperiode stilzwijgend zou worden verlengd met eenzelfde contractperiode, tenzij de overeenkomst tijdig per aangetekende brief wordt opgezegd. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de overeengekomen eerste contractperiode de initiële periode van zes jaar was. Partijen hebben dus in hun Vaststellingsovereenkomst een afspraak gemaakt over een aanvullende, tweede contractperiode van één jaar die zou lopen tot 20 juni 2020. Omdat uit de tekst van artikel 7.4 onvoldoende volgt dat het artikel daar ook op van toepassing zou zijn, mocht SOVON er op vertrouwen dat de overeenkomst zou eindigen per 20 juni 2020. De kantonrechter zal om die reden her primair gevorderde toewijzen.
4.3.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat SOVON – ook als de overeenkomst wel door haar had moeten worden opgezegd – dit ook heeft gedaan in haar e-mail van 29 mei 2019. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij deze e-mail, die meer dan 12 maanden voor 20 juni 2020 door SOVON aan [gedaagde] verstuurd, heeft ontvangen. Dat het bericht niet aangetekend is verstuurd, vindt de kantonrechter in dit geval van onvoldoende gewicht om te kunnen concluderen dat geen opzegging heeft plaatsgevonden. Het vormvoorschrift om de opzegging aangetekend te versturen heeft in het algemeen namelijk de bedoeling dat er geen discussie over kan ontstaan of wel of niet is opgezegd. Daarover bestaat in dit geval echter ook geen discussie. [gedaagde] heeft hierover nog aangevoerd dat zij er belang bij heeft dat dit voorschrift in acht wordt genomen: aangetekende brieven orden bij haar door iemand anders ontvangen dan e-mails. Daardoor ontstaat het risico dat opzeggingen niet bij de juiste persoon terecht komen. Of dat risico reëel is kan in het midden blijven. [gedaagde] heeft namelijk hoe dan ook niet gesteld dat dat risico zich heeft verwezenlijkt, en dat zij daardoor in dit geval op wat voor manier dan ook nadeel heeft ondervonden. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat het [gedaagde] ruim op tijd duidelijk moet zijn geweest dat SOVON de overeenkomst na 20 juni 2020 niet wilde voortzetten. Voor zover er al van uit zou moeten worden gegaan dat artikel 7.4 van toepassing is, is het naar het oordeel van de kantonrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [gedaagde] zich er onder deze omstandigheden op beroept dat de opzegging niet aangetekend is verstuurd.
4.4.
Gelet op het voorgaande zal de primaire vordering worden toegewezen.
4.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Bij de toepassing van het liquidatietarief gaat de kantonrechter uit van de opgave door SOVON, bij akte na tussenvonnis, dat haar vorderingen te waarderen zijn op € 5.977,00. De kosten aan de zijde van SOVON worden begroot op:
- dagvaarding € 83,38
- griffierecht € 124,00
- salaris gemachtigde €
600,00(2 punten x tarief € 300,00)
Totaal € 807,38
4.6.
De door SOVON gevorderde wettelijke handelsrente over de proceskosten zal worden afgewezen, omdat de proceskostenveroordeling niet voortvloeit uit een handelsovereenkomst, maar rechtstreeks uit de wet. In plaats van de wettelijke handelsrente zal de wettelijke rente worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn
.
4.7.
De toe te wijzen nakosten zullen hierna worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de Serviceovereenkomst op grond van de Vaststellingsovereenkomst is geëindigd op 20 juni 2020;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van SOVON, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 807,38, waarin begrepen € 600,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door SOVON volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 september 2020.