ECLI:NL:RBMNE:2020:3872

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
16-302270-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal bij senioren door middel van babbeltrucs met gevangenisstraf als gevolg

Op 14 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen bij senioren door middel van zogenaamde 'babbeltrucs'. De verdachte belde aan bij de woningen van de slachtoffers, onder het voorwendsel dat hij de leidingen moest controleren. Eenmaal binnen wist hij de slachtoffers af te leiden en kon hij portemonnees, horloges en sieraden stelen. De rechtbank achtte het bijzonder kwalijk dat de verdachte specifiek senioren als doelwit had gekozen, gezien hun kwetsbaarheid en afhankelijkheid. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De zaak kwam aan het licht na aangiften van verschillende slachtoffers, die gedetailleerd verklaarden over de werkwijze van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de diefstallen wettig en overtuigend had gepleegd, en dat de slachtoffers door zijn handelen niet alleen materiële schade hadden geleden, maar ook emotionele gevolgen ondervonden. De rechtbank benadrukte de impact van dergelijke misdrijven op de slachtoffers en de samenleving, en rekende het de verdachte zwaar aan dat hij misbruik had gemaakt van het vertrouwen van kwetsbare ouderen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-302270-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats] , Joegoslavië,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. Lelystad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft op tegenspraak plaatsgevonden op 24 maart 2020 (pro forma) en 31 augustus 2020 (inhoudelijk). Het onderzoek is op de terechtzitting van 31 augustus 2020 opnieuw aangevangen.
De rechtbank heeft op de zitting van 31 augustus 2020 gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte, zijn raadsman mr. J.C. Reisinger en de officier van justitie mr. C. Goedegebuure. Op de zitting waren voorts aanwezig mevrouw [A] en mevrouw [B] , dochters van de benadeelde partij [benadeelde 1] , die namens die benadeelde partij het woord hebben gevoerd en de vordering van die benadeelde partij nader hebben toegelicht.

2.TENLASTELEGGING

De verdenking tegen verdachte staat beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht. Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
1. op 18 december 2019 te Utrecht heeft gestolen:
a. een portemonnee met daarin een geldbedrag van € 150,- en een ketting met een gouden munt, toebehorende aan [benadeelde 1] (geboren in 1923);
b. een portemonnee met daarin diverse pasjes en een geldbedrag van € 150,- en twee horloges en geld, toebehorende aan [benadeelde 2] (geboren in 1931);
c. een portemonnee met daarin een geldbedrag van € 40,-, toebehorende aan [benadeelde 3] (geboren in 1948);
2. op 9 december 2019 te Utrecht heeft gestolen een oorsieraad en een trouwring, toebehorende aan [benadeelde 4] ;
3. op 12 december 2019 te Utrecht heeft gestolen een rozenkrans en een portemonnee met inhoud, toebehorende aan [benadeelde 5] .

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in deze zaak, moet zij kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen, en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde bekend. De werkwijze bij het onder 2 en 3 ten laste gelegde komt overeen met de werkwijze bij het onder 1 ten laste gelegde feit. Bovendien hebben de aangeefsters van de feiten 2 en 3 verdachte op foto’s herkend. De verklaringen van deze aangeefsters zijn volgens de officier van justitie betrouwbaar, omdat zij zeer uitvoerig en gedetailleerd hebben verklaard. Bij het ter herkenning tonen van de foto’s van verdachte, is geen sprake geweest van beïnvloeding van deze aangeefsters.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Daarbij heeft de raadsman aangevoerd dat de fotoherkenning van verdachte door de aangeefsters van de feiten 2 en 3 niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat de foto’s niet zijn gemaakt op de dag van de diefstallen en omdat de wijze waarop de fotoherkenning heeft plaatsgevonden (het tonen van een foto met daarbij de mededeling dat de persoon op de foto wordt verdacht van betrokkenheid bij eerdere babbeltrucs) te sturend is geweest. Ook trekt de raadsman de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters in twijfel, gelet op hun hoge leeftijd. De raadsman betoogt verder dat er geen gebruik gemaakt kan worden van schakelbewijs, omdat de modus operandi onvoldoende specifiek is en de opgegeven signalementen van de daders te algemeen en verschillend zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
De verklaring van verdachte ter terechtzitting [2]
Ik heb op 18 december 2019 spullen gestolen van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] . Ik liet de mensen de kraan opendraaien, zodat ze van mij wegliepen en ik spullen kon pakken. Ik vroeg om een mesje aan de mensen. Ik droeg een donker shirt waarop stond [logo] . Ik ben bewust naar het bejaardentehuis gegaan om dit te doen.
De aangifte van [benadeelde 1] , geboren in 1923, wonende aan de [adres] te [woonplaats]: [3]
“Op woensdag 18 december 2019, omstreeks 14.30 uur, kwam er een meneer langs bij mijn woning. (…) Ik hoorde hem zeggen dat hij de kraan moest controleren. Ik dacht dat hij een monteur was. (…) Ik hoorde hem zeggen dat ik naar de badkamer moest gaan. Ik hoorde hem zeggen dat hij de kraan ging controleren en dat ik daarom mijn hand onder de kraan moest doen. Ik zag dat hij de kraan aanzette. Ik hoorde hem zeggen dat ik moest roepen als het water kouder werd. Ik zag hem naar de woonkamer gaan. Even later (…) voelde ik dat deze meneer aan mijn ketting trok. Op dezelfde dag, omstreeks 16.30 uur, zag ik dat mijn portemonnee weg was. (…) Toen ik met de politie aan het praten was voelde ik aan mijn hals, ik voelde dat mijn ketting niet meer op mijn hals zat. Ik denk dat hij deze heeft meegenomen toen hij aan mijn ketting trok. Verder zag ik dat er ongeveer 150 euro aan briefgeld weg was, dit zat in mijn portemonnee. Ik zag ook een mes op het aanrecht liggen. Deze heb ik niet gepakt. Ik weet niet wat hij met dat mes heeft gedaan maar ik vind het wel opvallend.”
“Bijlage goederen
(…)
Ketting (…) gouden munt als hanger”
De aangifte van [benadeelde 2] , geboren in 1931, wonende aan de [adres] te [woonplaats]: [4]
“Op woensdag 18 december 2019, omstreeks 14.30 uur, kwam er een meneer langs bij mijn woning. Ik woon in een verzorgingshuis. (…) Ik kan de meneer als volgt omschrijven: (…)
- donkere kleding met een logo op zijn borst (…).
Ik hoorde de meneer zeggen dat hij de kraan moest controleren. Ik hoorde de man zeggen dat ik in de badkamer moest staan. Ik zag dat hij de kraan open deed. Ik hoorde hem zeggen dat ik met mijn hand onder de kraan moest blijven en moest roepen als het water koud werd. Ik zag de meneer naar de woonkamer gaan. Hij is ongeveer 5 a 10 minuutjes binnen geweest. (…) Toen ik mijn portemonnee wilde pakken zag ik dat deze weg was. De portemonnee is rood van kleur. (…) Inhoud: Diverse pasjes en 150 euro. 10 x 10 euro briefje en 1x 50 euro.”
Een proces-verbaal van verhoor aangeefster [benadeelde 2]: [5]
“Ik heb op 18 december 2019 aangifte gedaan van diefstal van mijn portemonnee. Ik heb hierop nog een aanvulling. (…) De plek waar mijn horloges liggen is in het kastje wat in mijn woonkamer staat. Dit is hetzelfde kastje waar mijn portemonnee weggenomen is. Ik kon mijn horloges niet meer vinden. (…) Dezelfde dag ontdekte ik ook dat het doosje waar ik altijd mijn briefjes van 5 euro en muntjes van 2 euro in spaar leeg was.
Ik weet zeker dat de inhoud van het doosje voor de diefstal nog aanwezig was. Ik weet niet het exacte bedrag wat is meegenomen maar ik denk ongeveer 75 a 80 euro. Ook dit doosje lag in hetzelfde kastje als waar mijn portemonnee en horloges zijn weggenomen.”
De aangifte van [benadeelde 3] , geboren in 1948, wonende aan de [adres] te [woonplaats]: [6]
“Op 18 december 2019, omstreeks 14.45 uur, werd er bij mij aangebeld. Ik deed open en zag een man staan. Ik hoorde dat hij zei dat hij voor de warmwaterleiding kwam. Ik vroeg vervolgens of hij zich niet moest legitimeren. Hij liet mij toen een pasje zien met zijn foto erop. Hij deed dit zo snel dat ik niet goed kon zien wat voor pasje dit was. Vervolgens zei hij dat hij de warmwaterleiding kwam controleren en dat ik daar bij moest helpen. Ik moest van hem naar de badkamer lopen om de kraan aan te doen. Ik moest vervolgens mijn hand onder de stromende kraan houden. Hij zei dat het water niet koud mocht worden. Hierom stond ik dus de hele tijd met mijn hand onder de kraan in de badkamer. Op een gegeven moment zei hij dat de kraan dicht kon. Hij vroeg aan mij of hij een mes mocht gebruiken omdat hij er niet goed bij kon. Op dat moment werd ik erg bang. Ik wist niet wat hij hiermee van plan was. Vervolgens zei hij dat hij beneden materiaal ging halen en dat hij zo terug kwam. (…) Ik zag dat mijn tas (…) weg was. (…) Later zag ik dat mijn tas in de hoek van de kamer was neergegooid maar dat mijn portemonnee, welke altijd in mijn tas zit, weg was. (…) Hierin zaten al mijn pasjes en tevens ongeveer veertig euro. (…) Ik kan de man als volgt omschrijven: (…)
- zwart werkjasje met op zijn borst twee letters.”
De aangifte van [benadeelde 4] , geboren in 1937 en wonende te [woonplaats]: [7]
“Ik ben woonachtig op het adres [adres] (…). Deze woning behoort tot het zorgcentrum de [zorgcentrum] en betreffen seniorenwoningen. (…) Op maandag 9 december of dinsdag 10 december 2019 (de exacte dag weet ik niet meer precies) werd er aan mijn voordeurbel gebeld. Toen ik open deed stond er een man voor de deur welke geheel in het donker gekleed was. (…) Deze man vertelde mij dat hij ‘dingen’ moest controleren en wees vluchtig op een embleem welke op de voorzijde ter hoogte van zijn rechterborst te zien was. (…) Met dingen bedoelde hij zoals later bleek de roosters van het ventilatiesysteem in mijn kamer. Hij vroeg mij toen hij naar het ventilatierooster liep om een klein mesje. (…) Ik moest terwijl hij het systeem controleerde de kraan open zetten. (…) In de bijlage goederen worden de goederen genoemd, die zijn weggenomen. Bijlage goederen (…) zilveren oorbelhanger met een steentje erin (…) gouden trouwring van mijn man.”
De aangifte van [benadeelde 5] , geboren in 1934 en wonende te [woonplaats]: [8]
“ Ik ben woonachtig (…). Dit betreft een seniorenwoning gevestigd in wooncomplex [wooncomplex] in [wijk] . (…) Op donderdag 12 december 2019 omstreeks 12:50 uur bevond ik mij in mijn woning. Op een gegeven moment werd er aangebeld. (…) Ik zag aan de andere kant van de deur een onbekende man staan. (…) Ik hoorde dat de man zei dat hij van Eneco was en dat hij de verwarming kwam ontluchten. (…) Eenmaal in de woonkamer vroeg de man mij om een mes. (…) De man had mij in de tussentijd verzocht om de kraan in de keuken aan te zetten. Ook had hij mij verzocht om de temperatuur van de kraan in de gaten te houden. (…) Hij verliet de woning vervolgens. (…) In eerste instantie miste ik geen goederen. Echter toen ik een dag later mijn zilveren rozenkrans zocht kwam ik er achter dat deze weggenomen was. Het kan niet anders dan dat de man die zich voordeed als iemand van Eneco deze weggenomen heeft. Vanuit de slaapkamer mis ik wat kleingeld en een portemonneetje. Het totaalbedrag zal ongeveer vijf euro aan muntgeld geweest zijn (…). Ik kan de man die bij mij aan de deur was als volgt omschrijven: (…)
-zwarte trui met opdruk ‘WE’.”
Bewijsoverweging feit 1
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 augustus 2020, de aangiften van aangevers [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en het proces-verbaal van verhoor aangeefster [benadeelde 2] , acht de rechtbank de onder feit 1 ten laste gelegde diefstallen wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging feiten 2 en 3
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters [benadeelde 4] en [benadeelde 5]
De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters [benadeelde 4] en [benadeelde 5] . Aangeefsters hebben een zeer uitvoerige, gedetailleerde en innerlijk consistente verklaringen afgelegd omtrent de werkwijze van de man die in hun respectievelijke woningen is geweest, en de ‘werkzaamheden’ die hij daar heeft uitgevoerd. Uit niets blijkt dat hun leeftijd of de omstandigheid dat zij in een seniorenwoning wonen de juistheid van hun verklaringen heeft aangetast.
Schakelbewijs
Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit. Naar het oordeel van de rechtbank is met betrekking tot de feiten 2 en 3 van een dergelijke overeenstemming op essentiële punten met de onder feit 1 bewezen geachte diefstallen sprake.
Tijd en plaats
De diefstallen omstreeks 9 december 2019 (feit 2) en 12 december 2019 (feit 3) hebben plaatsgevonden in dezelfde periode als de diefstallen die onder 1 zijn ten laste gelegd (18 december 2019). Alle diefstallen hebben plaatsgevonden in [woonplaats] , waarbij de diefstal omstreeks 9 december 2019 (feit 2) heeft plaatsgevonden in hetzelfde gebouw (Woonzorgcentrum ‘De [zorgcentrum] ’ aan de [adres] ) als het gebouw waar de diefstallen die onder 1 zijn ten laste gelegd, hebben plaatsgevonden en de diefstal van 12 december 2019 in de nabije omgeving daarvan.
Type slachtoffer
Bij de onder 1 bewezen geachte diefstallen is sprake van slachtoffers op (ver) gevorderde leeftijd, woonachtig in een woonzorgcomplex, met een grotere kwetsbaarheid en afhankelijkheid dan een willekeurig slachtoffer. Verdachte heeft ter terechtzitting in zijn bekennende verklaring met betrekking tot feit 1 verklaard dat hij bewust heeft gekozen om die diefstallen te plegen in een bejaardentehuis, en bij dat soort slachtoffers. De slachtoffers van de onder 2 en 3 tenlastegelegde diefstallen zijn eveneens senioren en woonachtig in een woonzorgcentrum of seniorenwoning in een wooncomplex.
Modus operandi
De slachtoffers van de onder 1 bewezen geachte diefstallen verklaren in overeenkomstige zin dat de man die in hun woningen is geweest, heeft aangegeven dat hij de kraan/waterleiding kwam controleren, en dat zij de kraan moesten openzetten en de temperatuur van het water in de gaten moesten houden. Ondertussen ging de man elders in hun woning ‘werkzaamheden verrichten’. Aangeefster [benadeelde 1] heeft verklaard dat zij na afloop een mesje zag liggen op het aanrecht, dat zij daar zelf niet had neergelegd, en aangeefster [benadeelde 3] heeft verklaard dat zij door de man om een mesje is gevraagd. Nadat de man was vertrokken bemerkten de aangeefsters dat zij bestolen waren.
De wijze waarop bij de diefstallen op 9 december 2019 (feit 2) en 12 december 2019 (feit 3) te werk is gegaan, vertoont grote overeenkomsten met de werkwijze bij de onder 1 bewezen geachte diefstallen. Zo heeft aangeefster [benadeelde 4] (feit 2) verklaard dat de man die in haar woning is geweest, aangaf dingen in de woning te moeten controleren, om een mesje vroeg, en aan aangeefster vroeg om de kraan te laten lopen terwijl hij elders in de woning was. En aangeefster [benadeelde 5] (feit 3) heeft verklaard dat de man die in haar woning is geweest, heeft gevraagd om een mes, en heeft gezegd dat zij de kraan in de keuken moest aanzetten en de temperatuur in de gaten moest houden terwijl hij in een andere ruimte was. Beide aangeefsters bemerken als de man al is vertrokken dat zij zijn bestolen.
Kleding
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 18 december 2019 donkere kleding droeg met op de borst een logo van [logo] .
Aangeefster [benadeelde 4] (feit 2) heeft verklaard dat de man die in haar woning is geweest donkere kleding droeg en wees op een embleem op zijn kleding ter hoogte van zijn rechterborst, en aangeefster [benadeelde 5] (feit 3) heeft verklaard dat de man die in haar woning is geweest een zwarte trui droeg met opdruk ‘WE’.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de dader is van de onder 2 en 3 ten laste gelegde diefstallen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. hij op 18 december 2019 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening telkens heeft weggenomen:
a) een portemonnee met daarin een geldbedrag van € 150,- en een ketting met gouden munt als hanger en
b) een portemonnee met daarin diverse pasjes en een geldbedrag van € 150,- en twee horloges en geld en
c) een portemonnee met daarin een geldbedrag van € 40,-
dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan:
a) [benadeelde 1] (geboren in 1923) en
b) [benadeelde 2] (geboren in 1931) en
c) [benadeelde 3] (geboren in 1948)
in elk geval aan anderen dan aan verdachte;
2. hij op 9 december 2019 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een oorsieraad en een trouwring, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. hij op 12 december 2019 te Utrecht een rozenkrans en een portemonnee met inhoud, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor verdachte.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

De door verdachte gepleegde feiten zijn strafbaar.
De wet noemt de door verdachte gepleegde feiten:
diefstal, meermalen gepleegd;
diefstal;
diefstal.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat verdachte een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de door verdachte gepleegde feiten heel ernstig. Uit het gedrag van verdachte blijkt dat hij geen enkel respect heeft voor eigendommen van anderen. Hij steelt omdat hij geld nodig heeft en steelt dat van de oudste en kwetsbaarste mensen in onze samenleving. Zonder scrupules of medelijden betreedt hij de woning van zijn slachtoffers. De plek waar men zich veilig moet voelen. Zijn handelen kan worden omschreven als geraffineerd, georganiseerd en listig. De officier van justitie acht het zeer laakbaar om met een smoes welbewust oudere mensen te overtuigen dat hij binnen mag komen en dan van alles weg roven. De officier van justitie heeft er ook op gewezen dat verdachte na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in de onderhavige zaak wederom in aanraking is gekomen met politie en justitie voor eenzelfde feit.
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als (bijzondere) voorwaarden meewerken aan dagbesteding, begeleid wonen en meewerken aan schuldhulpverlening.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat enkel een veroordeling kan volgen voor de onder 1 ten laste gelegde feiten. Volgens de richtlijnen geldt hiervoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Het gaat in dit geval om meerdere feiten, maar er is sprake van samenloop en het gaat om een en hetzelfde feitencomplex. Voor het geval dat verdachte door de rechtbank voor meerdere feiten wordt veroordeeld, verzoekt de raadsman om een forse matiging ten opzichte van de vordering van de officier van justitie. Verdachte heeft de intentie om te veranderen, en heeft zelf hulp gezocht bij IrisZorg.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zogeheten ‘babbeltrucs’, bij senioren (geboren in respectievelijk 1923, 1931, 1948, 1937 en 1934). Verdachte belde aan bij de woningen van zijn slachtoffers en slaagde er op slinkse wijze in hun vertrouwen te winnen en zich met een verzonnen verhaal over het controleren van de zich in die woning bevindende kranen, warmwaterleidingen, ventilatiesystemen of verwarmingen toegang tot die woningen te verschaffen. Eenmaal in de woningen werden de slachtoffers gedurende enige tijd afgeleid, waardoor verdachte in de gelegenheid was die woningen te doorzoeken en goederen weg te nemen, te weten portemonnees met inhoud, horloges en sierraden. Daarbij heeft verdachte bij een van zijn slachtoffers zelfs een ketting van haar nek getrokken. Bij een ander slachtoffer heeft verdachte onder meer een zilveren rozenkrans weggenomen, welke voor dat slachtoffer een grote emotionele waarde heeft, omdat zij die van haar ouders heeft ontvangen ter gelegenheid van haar eerste communie.
Babbeltrucs zijn zeer kwalijke feiten, die grote gevolgen hebben voor de slachtoffers daarvan. Niet alleen is vaak sprake van diefstal van goederen van emotionele waarde, maar ook raken de slachtoffers hun gevoel van veiligheid kwijt en wordt hun vertrouwen in anderen ernstig geschaad. Het is extra kwalijk dat juist senioren door verdachte tot slachtoffer zijn gemaakt, vanwege hun grotere kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Met zijn handelen heeft verdachte daarvan doelbewust misbruik gemaakt, met uitsluitend eigenbelang en winstbejag als drijfveer. De door hem gemaakte inbreuk op het eigendomsrecht en de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers getuigt van een verregaand gebrek aan respect en moreel besef. De rechtbank rekent verdachte dit alles zeer aan.
Het handelen van verdachte heeft een grote impact op zijn slachtoffers. Uit de aangiften van de slachtoffers blijkt dat deze zijn geschrokken en dat zij bang zijn geweest. Een van die slachtoffers is zelfs schreeuwend en in paniek de gang op gerend. Uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] – slechtziend en slechthorend en het slachtoffer bij wie verdachte een ketting van haar nek heeft getrokken – blijkt dat zij lijdt aan angstaanvallen, waardoor zij zeer onrustig is, en slecht slaapt, en waarvoor zij ook psychologische hulp ontvangt. Ook blijkt uit die toelichting dat zij meerdere malen per dag belt met de verzorging en met haar kinderen. Twee dochters van slachtoffer [benadeelde 1] hebben ter terechtzitting toegelicht dat het nog steeds niet goed gaat met hun moeder. Zij maakt zichzelf verwijten dat zij verdachte in haar woning binnen heeft gelaten, en zij heeft nog steeds last van paniekaanvallen.
Niet alleen bij de slachtoffers, maar ook in de maatschappij leidt het kennisnemen van (de gevolgen van) het gedrag van verdachte tot grote verontwaardiging en gevoelens van onrust. Uiteindelijk hoopt eenieder in goede gezondheid een hoge leeftijd te bereiken, zonder zich daarbij te moeten voorbereiden op de mogelijkheid in handen te vallen van mensen zoals de verdachte, die kennelijk niet worden gehinderd door een gewetensfunctie die dat zou behoren te voorkomen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank verder rekening gehouden met een de verdachte betreffend, negentien pagina’s tellend, uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 augustus 2020. Daaruit volgt dat de verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. Kijkend naar deze oriëntatiepunten is een vrijheidsbenemende straf van langere duur in beginsel passend.
Gelet op de ernst van de feiten en de impact daarvan op de slachtoffers en de samenleving in zijn geheel, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden. Om te voorkomen dat verdachte daags na zijn vrijlating opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal plegen, zal de rechtbank van die 24 maanden een deel van 8 maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaar. Aan dit voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank naast de uit artikel 14c, eerste en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht voortvloeiende algemene voorwaarden, op de voet van artikel 14c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht ook de bijzondere voorwaarden opleggen, zoals geadviseerd door de Reclassering in haar advies van 27 februari 2020. Weliswaar heeft de reclassering in dat advies geadviseerd omtrent het al dan niet schorsen van de voorlopige hechtenis van verdachte, maar naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze voorwaarden evenzeer worden gehanteerd in het kader van een voorwaardelijk op te leggen strafdeel.
Nu de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst is, maar de opgelegde straf hoger is dan de tijd die verdachte tot zijn schorsing in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

9.BESLAG

Na de aanhouding van verdachte op 18 december 2019, is bij verdachte een bedrag van € 221,60 aan geld (biljetten: 2x50, 4x20 en 5x5, en muntgeld) in beslag genomen. [9] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit in beslag genomen geld afkomstig is van de onder 1 ten laste gelegde diefstallen.
De rechtbank dient te beslissen wat er met dit beslag dient te gebeuren.
Nu het bij de aanhouding van verdachte aangetroffen bedrag van € 221,60 niet correspondeert met het totaal van de bedragen die verdachte volgens de bewezenverklaring op 18 december 2019 heeft weggenomen bij de aangeefsters [benadeelde 1] (€ 150,-), [benadeelde 2] (€ 150,-) en [benadeelde 3] (€ 40,-), kan de rechtbank niet vaststellen wie als rechthebbende kan worden aangemerkt op het bij verdachte in beslag genomen bedrag. De rechtbank zal daarom het bedrag onder aangeefsters verdelen naar rato van het bij hen weggenomen bedrag en bepalen dat dit gedeelte aan hen dient te worden geretourneerd. Dat betekent dat aan aangeefsters [benadeelde 1] en [benadeelde 2] dient te worden geretourneerd een bedrag van ((€ 221,60 : € 340) x € 150 =) € 97,76 en aan aangeefster [benadeelde 3] een bedrag van ((€ 221,60 : € 340) x € 40 =) € 26,08.

10.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd, en vordert een bedrag van € 655,-. Dit bedrag bestaat uit € 155,- materiële schade en € 500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1, sub a, ten laste gelegde.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven de vordering van de benadeelde partij te begrijpen en deze prima te vinden. Hij heeft daarop geen inhoudelijk verweer gevoerd. De raadsman heeft zich met betrekking tot die vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit onder 1, sub a, rechtstreeks schade heeft geleden. Zij heeft het bedrag van € 155,- (de bewezenverklaarde € 150 + € 5) dat zich bevond in de door verdachte weggenomen portemonnee immers (nog) niet terug ontvangen. Zoals hiervoor is overwogen zal een deel ter grootte van € 97,76 van het onder verdachte in beslaggenomen bedrag aan de benadeelde partij worden geretourneerd. Het restant van (€ 155 - € 97,76 =) € 57,24 is als rechtstreekse materiële schade toewijsbaar. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat in het schade-onderbouwingsformulier van de benadeelde partij is uiteengezet welke (psychische) gevolgen de babbeltruc en diefstal door verdachte voor hun moeder hebben gehad, te weten angstaanvallen, onrustig zijn, slecht slapen en zichzelf verwijten maken. De benadeelde partij ontvangt hiervoor psychische hulp. Deze schade komt naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 6:106 lid 1 BW voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht het ter zake gevorderde bedrag van € 500,- toewijsbaar. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van (€ 57,24 + € 500 =) € 557,24 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 december 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 557,24, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 december 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 11 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 8 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- waarbij als algemene voorwaarden gelden daarbij dat verdachte:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt daarbij als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
 meldplicht bij reclassering:
zich meldt bij Inforsa Reclassering op het adres Wittevrouwenkade 6, 3512 CR Utrecht (tel: 088 161 7500), en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
 ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname):
zich laat behandelen door de forensische polikliniek van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor de indicatie verantwoordelijke instelling een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
 begeleid wonen of maatschappelijke opvang:
verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
 drugsverbod:
geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod, zolang de reclassering dit nodig acht. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
 schadeherstel:
de schade herstelt die hij door de strafbare feiten heeft veroorzaakt;
 meewerken aan schuldhulpverlening:
werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Betrokkene geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
 meewerken aan middelencontrole:
werkt mee aan controle van het gebruik van cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
-heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis;
Beslag (ten aanzien van goednummer: PL0900-2019378646-2547201)
  • gelast de teruggave aan [benadeelde 1] van: € 97,76;
  • gelast de teruggave aan [benadeelde 2] van € 97,76;
  • gelast de teruggave aan [benadeelde 3] van € 26,08;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 557,24, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2019 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] wat betreft het meer gevorderde af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 557,24 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 11 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Spruit, voorzitter, mrs. M.E. Falkmann en M. den Besten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 september 2020.
De voorzitter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 18 december 2019 te
Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (telkens)
heeft weggenomen:
a) een portemonnee (met daarin een geldbedrag van € 150,-) en/of een
ketting (met gouden munt als hanger) en/of
b) een (rode) portemonnee (met daarin diverse pasjes en een
geldbedrag van € 150,-) en/of twee horloges en/of geld en/of
c) een (slangenleren) portemonnee (met daarin een geldbedrag van € 40,-)
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan:
a) [benadeelde 1] (geboren in 1923) en/of
b) [benadeelde 2] (geboren in 1931) en/of
c) [benadeelde 3] (geboren in 1948)
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
2. hij op of omstreeks 9 december 2019 te Utrecht met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening een oorsieraad en/of een trouwring, in elk
geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te
weten aan [benadeelde 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
3. hij op of omstreeks 12 december 2019 te Utrecht een rozenkrans en/of
een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 5] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0900-2019379386 van 19 december 2019, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 50, en de aanvulling daarop in het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0900-2019379386 van 9 maart 2020, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 51 tot en met 124 (waarbij zich tussen de doorgenummerde pagina’s 57 en 58 ook nog drie ongenummerde pagina’s bevinden). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van de terechtzitting van 31 augustus 2020.
3.Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] , pagina 20 + bijlage goederen, pagina 22.
4.Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , pagina 14-15.
5.Een proces-verbaal van verhoor aangeefster [benadeelde 2] , pagina 105.
6.Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 3] , pagina 17-18.
7.Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 4] , pagina 64-65.
8.Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 5] , pagina 60-61.
9.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 11.