ECLI:NL:RBMNE:2020:3870

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
UTR 19/4507-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in handhavingszaak met betrekking tot bouwwerken van de Gooische Hockeyclub

Op 3 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een mondelinge tussenuitspraak gedaan in een handhavingszaak tussen [eiser] en de Gooische Hockeyclub, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum als verweerder optreedt. De zaak betreft een verzoek van [eiser] om handhavend op te treden tegen verschillende bouwwerken van de Gooische Hockeyclub. Het college had eerder, bij besluit van 10 april 2019, het verzoek van [eiser] afgewezen, maar heeft later, op 5 augustus 2020, het besluit op bezwaar gewijzigd en de Gooische Hockeyclub gelast om bepaalde bouwwerken te verwijderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in redelijkheid niet de lange begunstigingstermijnen tot 2021 en 2022 kon hanteren en heeft het college de gelegenheid gegeven om deze gebreken te herstellen. De rechtbank oordeelt dat de gekozen begunstigingstermijnen niet in verhouding staan tot de noodzakelijke termijn om de overtredingen op te heffen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en stelt een termijn van vier weken voor het college om de gebreken te herstellen. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de proceskosten en het griffierecht nog niet beslist.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4507-T

proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van

3 september 2020 in de zaken tussen

[eiser] ( [eiser] ), te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr.ing B.M. Brandenburg-Stroo),
Stichting tot Bevordering van de Hockeysporten
vereniging Gooische Hockey Club(gezamenlijk in enkelvoud: de Gooische Hockeyclub), te Bussum, eisers
(gemachtigde: mr. mr. V.J. Leijh)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum(het college), verweerder
(gemachtigde: W.J. van Heek).
Eisers hebben als derde-partij aan elkaars geding deelgenomen.

Procesverloop

[eiser] heeft aan het college verzocht om handhavend op te treden tegen de volgende bouwwerken van de Gooische Hockeyclub:
1 schuur en meerdere containers;
2 kasten voor ontluchting of koelingsinstallaties en 1 rookgasafvoer;
21 lichtmasten.
Bij besluit van 10 april 2019 (het primaire besluit) heeft het college het verzoek van [eiser] om handhavend op te treden tegen bouwwerken van de Gooische Hockeyclub afgewezen.
[eiser] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft het college het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard
Bij beschikking van 31 oktober 2019 heeft het college vastgesteld dat hij aan [eiser] een dwangsom verschuldigd is vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
Bij besluit van 5 augustus 2020 heeft het college het besluit op bezwaar gewijzigd en het primaire besluit gedeeltelijk herroepen en de Gooische Hockeyclub gelast om de onder b) genoemde kleine bouwwerken te verwijderen en verwijderd te houden en om de onder c) genoemde lichtmasten te verwijderen en verwijderd te houden. Als de andere kleine bouwwerken niet voor 1 januari 2021 verwijderd zijn, verbeurt de Gooische Hockeyclub een dwangsom van € 500,- ineens. Als de lichtmasten op 1 januari 2022 niet verwijderd zijn, verbeurt de Gooische Hockeyclub een dwangsom van € 5.000,- ineens. Het college heeft de afwijzing van het handhavingsverzoek gehandhaafd met betrekking tot de onder a) genoemde schuur en containers.
Bij beschikking van 5 augustus 2020 heeft het college het besluit van 31 oktober 2019 over de dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift gewijzigd.
De Gooische Hockeyclub heeft een zienswijze ingediend op de gewijzigde beslissing op bezwaar van 5 augustus 2020.
De zaak is behandeld op de zitting van 3 september 2020. [eiser] was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Gooische Hockeyclub heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] , bijgestaan door de gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk een tussenuitspraak gedaan.

De omvang van het geding

Het beroep van [eiser] tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift heeft mede betrekking op het besluit van 30 oktober 2019, omdat dit niet geheel aan het beroep tegemoet komt. [1]
Dit van rechtswege ontstane beroep van [eiser] tegen de beslissing op bezwaar van 30 oktober 2019 heeft mede betrekking op het besluit van 5 augustus 2020, waarmee die beslissing is gewijzigd. [2]
Van de zijde van de Gooische Hockeyclub is een beroep van rechtswege ontstaan tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar van 5 augustus 2020, voor zover daarin aan haar lasten onder dwangsom zijn opgelegd. De in de zienswijze van de Gooische Hockeyclub daartegen geformuleerde bezwaren merkt de rechtbank aan als de gronden van dit van rechtswege ontstane beroep. [3]
Het beroep van [eiser] tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift heeft mede betrekking op de beschikking van 31 oktober 2019, omdat [eiser] deze betwist. [4]
Dit van rechtswege ontstane beroep van [eiser] tegen de beschikking van 31 oktober 2019 heeft mede betrekking op de beschikking van 5 augustus 2020, waarbij die beschikking is gewijzigd.
[eiser] heeft zijn beroepen tegen de beschikkingen van 31 oktober 2019 en 5 augustus 2020 over de dwangsom wegens niet tijdig beslissen ingetrokken, met het verzoek om het college te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
Op de zitting heeft [eiser] zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift eveneens ingetrokken, met het verzoek om het college te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
Het resterende geschil gaat over de inhoudelijke afweging van het college over het al dan niet handhavend optreden tegen de onder a), b) en c) genoemde bouwwerken. Die afweging heeft plaatsgevonden in de beslissing op bezwaar van 30 oktober 2019 en de gewijzigde beslissing op bezwaar van 5 augustus 2020, die de rechtbank hierna gezamenlijk als het bestreden besluit zal aanmerken. [eiser] vindt dat ook tegen de onder a) genoemde bouwwerken handhavend moet worden opgetreden. Daarnaast richt hij zich tegen de lengte van de begunstigingstermijn en de hoogte van de dwangsommen van de tegen de onder b) en c) genoemde bouwwerken. De Gooische Hockeyclub vindt dat het college van handhavend optreden had moeten afzien.

Samenvatting beslissing

1. Naar het oordeel van de rechtbank kleven aan het bestreden besluit twee gebreken. Zij stelt het college in de gelegenheid om deze gebreken te herstellen en houdt alle verdere beslissingen aan.

Overwegingen

Het eerste gebrek
2. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit in mandaat is genomen door F.G.J. Voorink, wethouder, portefeuillehouder vergunningverlening en handhaving. Dit is in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb. Mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift mag niet worden verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. Aan het bestreden besluit kleeft dus een bevoegdheidsgebrek, dat zowel het beroep van [eiser] als dat van de Gooische Hockeyclub raakt.
Het tweede gebrek
3. [eiser] voert aan, dat de aan de Gooische Hockeyclub gegeven begunstigingstermijnen onevenredig lang zijn. Volgens hem zijn de gegeven termijnen tot 1 januari 2021 en tot 1 januari 2022 niet nodig en kunnen de overtredingen waartegen de lasten onder dwangsom zich richten al veel eerder beëindigd worden.
4.Het college heeft op de zitting toegelicht dat de gekozen begunstigingstermijnen zijn gekozen, om de Gooische Hockeyclub de kans te geven volgens haar planning de herinrichting van het terrein uit te voeren en daarbij de overtredingen te beëindigen, zonder dat dwangsommen worden verbeurd.
5. Volgens vaste rechtspraak geldt bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Uit de toelichting van het college op de zitting blijkt dat hij de begunstigingstermijnen niet heeft bepaald in het licht van deze toetsingsmaatstaf. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de kleinere bouwwerken en de lichtmasten veel sneller worden verwijderd dan voor 1 januari 2021, respectievelijk 1 januari 2022. Het gaat immers om beperkte werkzaamheden die daarvoor nodig zijn. De conclusie is dat het college de gekozen begunstigingstermijnen niet in redelijkheid aan de opgelegde lasten onder dwangsom heeft kunnen verbinden. De beroepsgrond slaagt.
Herstelmogelijkheid
6. Het college kan het tweede gebrek op twee manieren herstellen. Enerzijds door begunstigingstermijnen aan de last onder dwangsom te verbinden die zich verhouden tot de termijn die noodzakelijk is om de overtredingen te kunnen opheffen. Anderzijds, zoals het college volgens de toelichting op de zitting eigenlijk heeft bedoeld, door een afweging te maken over de vraag of handhaving vóór 1 januari 2021 dan wel vóór 1 januari 2022 evenredig is, en aan de hand daarvan opnieuw te besluiten over het al dan niet handhavend optreden.
7. De rechtbank is het met de Gooische Hockeyclub eens dat de invulling van deze herstelmogelijkheden een bestuurlijke afweging vergt die bij het college ligt en dat de rechtbank op dit punt dus niet zelf in de zaak kan voorzien. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen om dit gebrek te herstellen. Daarbij kan het college ook meteen het bevoegdheidsgebrek herstellen, door zelf een nader besluit te nemen over de evenredigheid van handhavend optreden en over de begunstigingstermijnen en door het bestreden besluit zo nodig en indien gewenst voor het overige te bekrachtigen.
8. Het geding tussen partijen loopt al lang, daarom is naar het oordeel van de rechtbank snelheid in de procedure geboden. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college de gebreken kan herstellen op vier weken na het uitspreken van deze tussenuitspraak.
9. Als het college gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen, zal de rechtbank [eiser] en de Gooische Hockeyclub in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op deze herstelpoging. Eisers moeten zich daarbij in beginsel beperken tot de beroepsgronden die zij tot nu toe hebben ingediend. Het inbrengen van nieuwe geschilpunten bij de reactie op de herstelpoging wordt over het algemeen in strijd met de goede procesorde geacht.
Overige beroepsgronden
10. Gelet op een efficiënte geschilbeslechting behandelt in deze tussenuitspraak nog niet de beroepsgronden van de Gooische Hockeyclub en evenmin de andere beroepsgronden van [eiser] . Het is immers mogelijk dat de zaken in een ander daglicht komen te staan na nadere besluitvorming door het college.
11. Ook andere beslissingen houdt de rechtbank aan tot de einduitspraak. Dat betekent dat de rechtbank nu nog geen beslissing neemt over de proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het college op binnen één week na de datum van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen vier weken na de datum van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3508.
4.Artikel 4:19, eerste lid, van de Awb.