ECLI:NL:RBMNE:2020:3853

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
11 september 2020
Zaaknummer
AWB 17_2069
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring van uitspraak op verzet in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een verzoek om rectificatie van een eerdere uitspraak van de rechtbank van 14 mei 2018, waarin het verzet van verzoeker ongegrond werd verklaard. Verzoeker had in 2016 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen, maar zijn bezwaar tegen een besluit van 3 april 2017 werd ongegrond verklaard. Verzoeker had geen beroepsgronden ingediend, wat leidde tot een niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep op 24 augustus 2017.

Na een eerdere uitspraak van 12 december 2018, waarin het herzieningsverzoek van verzoeker werd afgewezen, heeft verzoeker op 20 maart 2020 de rechtbank verzocht om rectificatie van de uitspraak van 14 mei 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn beroepsgronden op tijd had ingediend, maar oordeelde dat de onjuistheid in de eerdere uitspraak niet voor rectificatie in aanmerking kwam, omdat het ging om een onjuiste overweging en niet om een kennelijke verschrijving.

Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de uitspraak van 14 mei 2018 ambtshalve vervallen kon worden verklaard, omdat de rechtbank een fout had gemaakt in het vaststellen van de termijn voor het indienen van beroepsgronden. De rechtbank verklaarde het verzet tegen de uitspraak van 24 augustus 2017 gegrond, waardoor deze uitspraak verviel en het onderzoek in de beroepsprocedure werd hervat. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 262,50.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/2069 – verzoek rectificatie

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Inleiding

1. Bij besluit van 15 november 2016 heeft verweerder beslist dat de uitkering die verzoeker ontvangt op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt.
2. Bij besluit van 3 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft geen beroepsgronden vermeld in het beroepschrift. Daarom heeft de rechtbank verzoeker op
18 mei 2017 een aangetekende brief gestuurd en hem verzocht om binnen vier weken na verzending van de brief alsnog de gronden van het beroep in te dienen.
4. Op 24 augustus 2017 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting en verzoekers beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker geen beroepsgronden heeft ingediend [1] .
5. Verzoeker is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. Op 14 mei 2018 heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard [2] . De rechtbank heeft overwogen dat verzoeker wel beroepsgronden heeft ingediend, maar dat dit buiten de gestelde termijn van vier weken was. Volgens de rechtbank eindigde die termijn op 14 juni 2017 en heeft verzoeker zijn gronden pas op 15 juni 2017 per fax verzonden.
6. Op 22 mei 2018 heeft verzoeker de rechtbank verzocht om de uitspraak van 14 mei 2018 te herzien. Volgens verzoeker is die uitspraak onjuist, omdat de termijn voor het indienen van gronden op 15 juni 2017 eindigde. Hij was dus op tijd met het indienen van de gronden.
7. Bij uitspraak van 12 december 2018 heeft de rechtbank het herzieningsverzoek van verzoeker afgewezen, omdat het verzoek niet van feitelijke aard is en er dus geen sprake is van één van de situaties uit artikel 8:119, eerste lid, van de Awb [3] .
8. Tegen de uitspraak van 12 december 2018 heeft verzoeker hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft zich in de uitspaak van
26 februari 2020 onbevoegd verklaard [4] .
9. Op 20 maart 2020 heeft verzoeker de rechtbank verzocht om rectificatie/een hersteluitspraak van de uitspraak van 14 mei 2018, omdat het vast staat dat hij zijn beroepsgronden op 15 juni 2017 op tijd heeft ingediend.

Het oordeel van de rechtbank

10. De rechtbank is het met verzoeker eens dat hij de beroepsgronden op tijd heeft ingediend. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld in de uitspraak van 14 mei 2018, eindigde de termijn voor het indienen van beroepsgronden niet op 14 juni 2017, maar op
15 juni 2017. Uit het dossier blijkt dat verzoeker de beroepsgronden op 15 juni 2017, en dus op tijd, aan de rechtbank heeft gefaxt.
11. De rechtbank is het niet met verzoeker eens dat deze onjuistheid zich leent voor rectificatie/een hersteluitspraak. Het is vaste rechtspraak dat rectificatie of een hersteluitspraak aan de orde is als sprake is van een kennelijke, voor partijen kenbare en voor eenvoudig herstel vatbare verschrijving. Het gaat hier echter om een onjuiste overweging van de rechtbank en niet om een kennelijke, voor partijen kenbare en voor eenvoudig herstel vatbare verschrijving. De rechtbank wijst het verzoek om rectificatie/een hersteluitspraak daarom af.
12. Dat neemt niet weg dat de rechtbank een uitspraak die zij heeft gedaan ambtshalve vervallen kan verklaren. Als de rechtbank, al dan niet naar aanleiding van een klacht, een aperte, aan een partij niet toe te rekenen misslag ontdekt in haar uitspraak, kan zij uit eigen beweging haar uitspraak ongedaan maken. Vervallenverklaring kan alleen in zeer bijzondere gevallen en als er geen binnenwettelijke oplossing is.
13. De rechtbank vindt dat deze situatie hier aan de orde is. De rechtbank heeft in de uitspraak op verzet van 14 mei 2018 het einde van de termijn voor het indienen van beroepsgronden onjuist vastgesteld en is daarom ten onrechte tot de conclusie gekomen dat verzoeker te laat was met het indienen van zijn beroepsgronden. Dit is een fout die niet aan verzoeker kan worden toegerekend. Er zijn op grond van de wet geen rechtsmiddelen waarmee deze fout ongedaan kan worden gemaakt.
14. De rechtbank verklaart daarom de uitspraak van 14 mei 2018 ambtshalve vervallen en doet opnieuw uitspraak op het verzet.
15. Omdat verzoeker zijn beroepsgronden wel op tijd heeft ingediend, verklaart de rechtbank het verzet tegen de uitspraak van 24 augustus 2017 gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 24 augustus 2017 vervalt en de rechtbank het onderzoek in de beroepsprocedure hervat in de stand waarin het zich bevond, voordat die uitspraak werd gedaan [5] . Verzoeker krijgt over de verdere behandeling nog bericht.
16. Omdat het verzet gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten in verzet. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 262,50 voor de door een derde verleende rechtsbijstand (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek om rectificatie/een hersteluitspraak af;
- verklaart de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 mei 2018 met zaaknummer UTR 17/2069-V vervallen;
- verklaart het verzet tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
24 augustus 2017 met zaaknummer UTR 17/2069 gegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan op 11 september 2020 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van M.H.L. Debets, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummer UTR 17/2069.
2.Zaaknummer UTR 17/2069-V.
3.Zaaknummer UTR 18/2155.
4.Zaaknummer 19/552 WIA.
5.Artikel 8:55, negende lid, van de Awb.