Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
Procesverloop
De rechtbank heeft partijen vervolgens gevraagd of zij een nadere zitting noodzakelijk vinden.
Verweerder heeft bij schrijven 31 juli 2020 gereageerd op het schrijven van eiseres van 21 juli 2020. Daarin heeft verweerder te kennen gegeven een nadere zitting niet nodig te vinden ingeval de rechtbank vorenbedoelde reactie bij haar beoordeling betrekt. Eiseres heeft bij schrijven van 28 augustus 2020 te kennen gegeven een nadere zitting niet nodig te vinden.
Overwegingen
op basis van de in de Wet werk en bijstand neergelegde systematiek:
- eiseres bijstand toegekend naar de norm van een alleenstaande met een toeslag van 5% met ingang van 17 augustus 2011 omdat de woonlasten van eiseres lager zijn dan 10% van de gehuwdennorm (het toekenningbesluit 1);
- eiseres bijstand toegekend naar de norm van een alleenstaande met een toeslag van 20% met ingang van 17 augustus 2011 (het toekenningsbesluit 2).
Vaststaat dat er twee besluiten zijn genomen op 9 september 2011 en dat conform de uitkeringspecificatie van 21 september 2011 en de daarna volgende uitkeringspecificaties, tot 1 maart 2019 aan eiseres is uitbetaald bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 5%. Gelet op de uitkeringspecificatie van 21 september 2019 heeft verweerder het toekenningsbesluit 2 herzien. Gezien het voormelde, is het primaire besluit waarbij de bijstand is verhoogd, wel op rechtsgevolg gericht en dus geen “herhaald besluit”. Verweerder heeft het bezwaar tegen het primair besluit dan ook terecht ontvankelijk verklaard.
- zij al in eerder stadium hogere woonlasten had;
- zij eerder een verzoek heeft gedaan om verhoging van haar bijstand;
- het toekenningsbesluit 1 een fout besluit is. Ten eerste omdat de hoogte van de korting in de vorm van de toekenning van een toeslag van 5% onevenredig hoog is. Voorts is van belang dat zij door wanprestatie van de verhuurder een tijdlang een verlaging van de huur heeft gekregen en verweerder op basis van die huurverlaging de hoogte van haar bijstand heeft verlaagd. Eiseres wordt in feite gestraft voor het feit dat zij de huurcommissie heeft ingeschakeld, wat tot gevolg heeft gehad dat haar huur is verlaagd.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gemeld en ter zitting verklaard dat hij naar aanleiding van het bezwaar en het beroep onderzoek heeft gedaan in zijn systemen en geen aanknopingspunten heeft aangetroffen voor de juistheid van eiseres’ stelling dat zij eerder dan in maart 2019 om een hogere bijstand heeft gevraagd.
Eiseres’ stelling dat, wat betreft het gestelde contact met de heer [A] en de gestelde onrechtmatigheid van het toekenningsbesluit 1, sprake is van een motiveringsgebrek, kan niet worden onderschreven reeds vanwege het feit dat eiseres deze feiten niet eerder dan in beroep heeft aangevoerd. Daarom is verklaarbaar dat verweerder in het bestreden besluit niet op die aspecten is ingegaan.
Beslissing
mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 september 2020.