ECLI:NL:RBMNE:2020:3844

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
11 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 551
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de verhoging van bijstand met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Utrecht, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, waarin haar bijstand met ingang van 1 maart 2019 werd verhoogd. Eiseres was van mening dat de verhoging al met terugwerkende kracht vanaf 17 augustus 2011 had moeten plaatsvinden, omdat zij hogere woonlasten had. Het primaire besluit werd genomen op 15 maart 2019, en het bestreden besluit op 23 december 2019, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 10 september 2020 uitspraak gedaan in deze zaak.

Tijdens de zitting op 13 juli 2020, die via een beeld- en geluidverbinding plaatsvond, heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres geen objectieve gegevens heeft overgelegd die haar stelling dat zij eerder hogere woonlasten had, onderbouwen. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij eerder om bijstandsverhoging heeft gevraagd. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt, omdat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstand met terugwerkende kracht verhoogd zou moeten worden.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, en is op 10 september 2020 uitgesproken. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/551

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Chahid).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstand van eiseres met ingang van 1 maart 2019 verhoogd, omdat zij vanaf die datum heeft aangetoond dat zij hogere woonlasten heeft.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de verhoging. Zij stelt zich op het standpunt dat de bijstand al met ingang van 17 augustus 2011 hoger had moeten zijn.
Bij besluit van 23 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe moeten leiden dat de bijstand van eiseres met terugwerkende kracht met ingang van 17 augustus 2011 moet worden verhoogd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2020 door middel van een beeld- en geluidverbinding (Skype). Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de uitkeringspecificaties over de maanden september tot en met december 2011 over te leggen.
Op 14 juli 2020 heeft verweerder vorenbedoelde specificaties en een aanvullend verweerschrift overgelegd. Hierop heeft eiseres bij schrijven van 21 juli 2020 gereageerd.
De rechtbank heeft partijen vervolgens gevraagd of zij een nadere zitting noodzakelijk vinden.
Verweerder heeft bij schrijven 31 juli 2020 gereageerd op het schrijven van eiseres van 21 juli 2020. Daarin heeft verweerder te kennen gegeven een nadere zitting niet nodig te vinden ingeval de rechtbank vorenbedoelde reactie bij haar beoordeling betrekt. Eiseres heeft bij schrijven van 28 augustus 2020 te kennen gegeven een nadere zitting niet nodig te vinden.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en op 31 augustus 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Bij twee aparte besluiten van 9 september 2011 heeft verweerder
op basis van de in de Wet werk en bijstand neergelegde systematiek:
  • eiseres bijstand toegekend naar de norm van een alleenstaande met een toeslag van 5% met ingang van 17 augustus 2011 omdat de woonlasten van eiseres lager zijn dan 10% van de gehuwdennorm (het toekenningbesluit 1);
  • eiseres bijstand toegekend naar de norm van een alleenstaande met een toeslag van 20% met ingang van 17 augustus 2011 (het toekenningsbesluit 2).
2. De rechtbank stelt vast dat uit de uitkeringspecificatie van 21 september 2011, welke ziet op de maanden augustus 2011 en september 2011, blijkt dat verweerder over die maanden aan eiseres heeft uitbetaald bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 5%. Dit heeft verweerder tot 1 maart 2019 voorgezet.
3. Gezien het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat eiseres sinds de toekenning van bijstand maandelijks en met ingang van september 2011 uitkeringspecificaties heeft ontvangen waaruit blijkt dat aan haar bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 5% wordt uitbetaald.
4. Zoals ter zitting met partijen is besproken en door eiseres ter zitting is bevestigd, heeft eiseres met wat onder punt 16. tot en met 19. van het aanvullend beroepschrift van 3 maart 2020 staat bedoeld aan te voeren dat het toekenningsbesluit 2 nog steeds van kracht is. Verweerder zou dan dus het verschil tussen hetgeen is uitbetaald en hetgeen haar in dit toekenningsbesluit is toegekend alsnog moeten nabetalen.
5. Gelet op deze beroepsgrond ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het primaire besluit, dat neerkomt op een toekenning van bijstand naar de norm van een alleenstaande met een toeslag van 20%, al dan niet op rechtsgevolg is gericht. In het verlengde daarvan ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verweerder al dan niet terecht het bezwaar tegen het primaire besluit ontvankelijk heeft verklaard. Immers, als het toekenningsbesluit 2 nog steeds gelding heeft, dan is het primaire besluit niet op rechtsgevolg gericht en had verweerder het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk moeten verklaren.
6. De rechtbank is van oordeel dat het primaire besluit op rechtsgevolg is gericht en dus geen “herhaald besluit” is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Vaststaat dat er twee besluiten zijn genomen op 9 september 2011 en dat conform de uitkeringspecificatie van 21 september 2011 en de daarna volgende uitkeringspecificaties, tot 1 maart 2019 aan eiseres is uitbetaald bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 5%. Gelet op de uitkeringspecificatie van 21 september 2019 heeft verweerder het toekenningsbesluit 2 herzien. Gezien het voormelde, is het primaire besluit waarbij de bijstand is verhoogd, wel op rechtsgevolg gericht en dus geen “herhaald besluit”. Verweerder heeft het bezwaar tegen het primair besluit dan ook terecht ontvankelijk verklaard.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres heeft aangekondigd bezwaar te maken tegen de uitkeringsspecificaties van 21 september 2011 en tegen de uitkeringspecificaties van daarna. Partijen hebben schriftelijk discussie gevoerd over de vraag of dat bezwaar al dan ontvankelijk zou kunnen zijn, of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en of aan eiseres alsnog een nabetaling dient te worden verricht.
8. De rechtbank laat voormelde stellingen van partijen onbesproken, omdat dit buiten de omgang van het geding valt gezien de bestreden besluitvorming. De rechtbank zal wel het aanvullend beroepschrift van 3 maart 2020 als een verzoek van eiseres aan verweerder om nabetaling doorsturen naar verweerder ter verdere behandeling.
9. Eiseres heeft gesteld dat sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtsvaardigen dat haar bijstand met ingang van 17 augustus 2011 wordt verhoogd. Deze bijzondere feiten en omstandigheden zijn volgens haar dat:
  • zij al in eerder stadium hogere woonlasten had;
  • zij eerder een verzoek heeft gedaan om verhoging van haar bijstand;
  • het toekenningsbesluit 1 een fout besluit is. Ten eerste omdat de hoogte van de korting in de vorm van de toekenning van een toeslag van 5% onevenredig hoog is. Voorts is van belang dat zij door wanprestatie van de verhuurder een tijdlang een verlaging van de huur heeft gekregen en verweerder op basis van die huurverlaging de hoogte van haar bijstand heeft verlaagd. Eiseres wordt in feite gestraft voor het feit dat zij de huurcommissie heeft ingeschakeld, wat tot gevolg heeft gehad dat haar huur is verlaagd.
10. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
10.1.
Eiseres’ stelling dat zij ook in de periode vóór maart 2019 hogere woonlasten heeft gehad, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft immers geen objectieve verifieerbare gegevens overgelegd waaruit deze gestelde hogere woonlasten blijken. Reeds daarom kunnen de gestelde hogere woonlasten in de periode vóór maart 2019 niet als een feit of omstandigheid worden vastgesteld. Gelet hierop behoeft de vraag of deze woonlasten een bijzonder feit of omstandigheid zijn die bijstandsverhoging met terugwerkende kracht rechtvaardigen, geen beantwoording.
10.2.
Dat eiseres eerder dan in maart 2019 een verzoek om verhoging van de bijstand heeft gedaan heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt. Weliswaar heeft eiseres gesteld dat zij meerdere keren heeft gebeld met de DMO (Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling), dat zij met de heer [A] van de [.] afdeling van DMO heeft gesproken en dat zij heeft gesproken met mevrouw [B] , en kan niet worden uitgesloten dat eiseres indertijd inderdaad contacten heeft gehad met deze afdeling en deze personen. Echter, eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in deze contacten heeft gemeld dat zij een hogere bijstand wil. Evenmin is gebleken dat zij zich daadwerkelijk eerder heeft gemeld om hogere bijstand aan te vragen. Objectieve verifieerbare gegevens die de stelling van eiseres dat zij eerder dan in maart 2019 een verzoek om bijstandsverhoging heeft gedaan, heeft eiseres noch in de bestuurlijke fase noch in de beroepsfase overgelegd.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gemeld en ter zitting verklaard dat hij naar aanleiding van het bezwaar en het beroep onderzoek heeft gedaan in zijn systemen en geen aanknopingspunten heeft aangetroffen voor de juistheid van eiseres’ stelling dat zij eerder dan in maart 2019 om een hogere bijstand heeft gevraagd.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat ook als eiseres erin zou slagen aannemelijk te maken dat zij eerder om bijstandsverhoging heeft gevraagd, dit haar niet zou kunnen baten zolang zij niet heeft aangetoond dat haar woon-/huurlasten vóór maart 2019 zijn verhoogd.
10.4.
De rechtbank is van oordeel dat, nog los van de vraag of het toekenningsbesluit 1 onrechtmatig is, een in rechte vaststaand onrechtmatig besluit op zichzelf niet als een bijzonder feit of omstandigheid kan worden aangemerkt die bijstandsverhoging met terugwerkende kracht rechtvaardigt. Eiseres had destijds door het maken van bezwaar tegen het toekenningsbesluit 1 de gestelde onrechtmatigheid daarvan aan de orde kunnen stellen.
10.5.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat de bijstand van eiseres met ingang van 17 augustus 2011 had moeten worden verhoogd.
11. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat het besluit onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig is genomen, omdat verweerder een actievere houding had moeten aannemen in de bezwaarprocedure met betrekking tot de rollen van mevrouw [B] en in het bijzonder de heer [A] en omdat verweerder niet met de in het aanvullend beroepschrift gestelde onrechtmatigheid van het toekenningsbesluit 1 rekening heeft gehouden.
12. De rechtbank stelt vast dat eiseres in bezwaar alleen haar contacten met mevrouw [B] heeft genoemd en niet haar contacten met de heer [A] . Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht en zoals volgt uit de beslissing op bezwaar heeft verweerder in bezwaar de stellingen van eiseres over wat zij met mevrouw [B] zou hebben besproken onderzocht en daarover in het bestreden besluit een standpunt ingenomen. Verweerder heeft hier naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate op gereageerd.
Eiseres’ stelling dat, wat betreft het gestelde contact met de heer [A] en de gestelde onrechtmatigheid van het toekenningsbesluit 1, sprake is van een motiveringsgebrek, kan niet worden onderschreven reeds vanwege het feit dat eiseres deze feiten niet eerder dan in beroep heeft aangevoerd. Daarom is verklaarbaar dat verweerder in het bestreden besluit niet op die aspecten is ingegaan.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel van de door eiseres gestelde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek geen sprake is. De beroepsgrond slaagt dus niet.
13. Uit het voorgaande volgt dat geen van de beroepsgronden tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Daarom is het beroep van eiseres ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 september 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd om dezerechter
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.