ECLI:NL:RBMNE:2020:3841

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
UTR 19/3377
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor tijdelijke chalets voor arbeidsmigranten in strijd met bestemmingsplan

Op 3 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had een tijdelijke omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen en gebruiken van drie chalets op een perceel in [plaatsnaam], bedoeld voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De aanvraag was een verzoek om legalisatie van een reeds bestaande situatie, aangezien de chalets al eerder waren gebouwd zonder vergunning. Het college weigerde de aanvraag op 8 oktober 2018, en na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft eiseres beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 3 september 2020 werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de chalets in strijd zijn met de beheersverordening, die alleen bestaand gebruik toestaat en het perceel bestemd is voor bedrijven met bijbehorende kantoorruimte en andere werken. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat huisvesting van arbeidsmigranten niet onder 'bedrijven' valt en dus niet is toegestaan.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder niet verplicht was om mee te werken aan een tijdelijke afwijking van de beheersverordening. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning kon weigeren, omdat niet was aangetoond dat huisvesting van arbeidsmigranten noodzakelijk was voor de bedrijfsvoering van eiseres. De rechtbank wees erop dat de belangen van verweerder, waaronder de conserverende functie van de beheersverordening en toekomstige ontwikkelingen, zwaarder wogen dan het belang van eiseres. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3377

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van3 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. Lucassen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Holtkamp).

Inleiding

Eiseres heeft een tijdelijke omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen en gebruiken van drie chalets op het perceel [adres] in [plaatsnaam] (het perceel), bedoeld voor de huisvesting van arbeidsmigranten (de omgevingsvergunning). Eiseres is enig aandeelhouder in een groothandel in groente en fruit. De vergunningaanvraag is een verzoek om legalisatie van een reeds bestaande situatie. De chalets zijn enkele jaren geleden al gebouwd en in gebruik genomen zonder dat hier een vergunning voor is verleend.
Met het besluit van 8 oktober 2018 heeft verweerder de aanvraag geweigerd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering. Dit bezwaar heeft verweerder op 22 juli 2019 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 3 september 2020. Namens eiseres was hierbij [A] aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde. Ook de gemachtigde van verweerder was aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Partijen verschillen van mening of de chalets wel of niet in strijd zijn met de voor het perceel geldende beheersverordening ‘ [.] ’ (de beheersverordening). De rechtbank volgt hierin het standpunt van verweerder dat wel sprake is van strijdigheid. Op grond van de beheersverordening is alleen bestaand gebruik toegestaan en is het perceel bestemd voor bedrijven met de daarbij behorende kantoorruimte, bouwwerken en andere werken, zoals parkeervoorzieningen, en voor water en een fruitkoelbedrijf [1] . Het huisvesten van arbeidsmigranten is geen bedrijf, noch bestaand gebruik en is dus op grond van de beheersverordening niet toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank moet onder ‘bedrijven’ niet ook de huisvesting voor arbeidsmigranten worden verstaan. Uit de besluitvorming volgt dat verweerder dit ook als zodanig aan de weigering ten grondslag heeft gelegd, los van de discussie die partijen vervolgens hebben over de vraag of de huisvesting van arbeidsmigranten moet worden aangemerkt als (met de beheersverordening) strijdige bewoning. Die vraag is daarom verder niet meer relevant.
2. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verweerder wel of niet mee had moeten werken aan een tijdelijke afwijking van de beheersverordening voor het bouwen van de chalets. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat verweerder beleidsruimte heeft bij de beoordeling of het wel of niet een omgevingsvergunning wil verlenen in afwijking van de beheersverordening. Het is de taak van de rechtbank om vast te stellen of verweerder bij deze beoordeling alle relevante belangen heeft betrokken en de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
3. Verweerder heeft niet willen meewerken aan de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten, omdat volgens hem niet gebleken is dat daartoe voor de bedrijfsvoering van eiseres een noodzaak bestaat. Daarnaast heeft verweerder aan de weigering ten grondslag gelegd dat bij de bewoning van de chalets een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd, gelet op de richtafstanden die hij hanteert. Op de zitting heeft verweerder daarover toegelicht dat die grondslag van toepassing is, voor zover eiseres de vergunning heeft beoogd te vragen voor bewoning van de chalets in het algemeen. Eiseres heeft vervolgens toegelicht dat de chalets specifiek zijn bedoeld als huisvesting voor de eigen werknemers van de groothandel in groenten en fruit en dus niet voor zelfstandig wonen, en dat de aanvraag daarop betrekking had. De rechtbank beperkt zich daarom tot de vraag of verweerder de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren, omdat de chalets niet noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering.
4. De groothandel is volgens eiseres voor haar bedrijfsvoering voor een belangrijk deel afhankelijk van de inzet van arbeidsmigranten. De rechtbank acht dit niet onaannemelijk. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat het voor de bedrijfsvoering van de groothandel noodzakelijk is dat die arbeidsmigranten op het perceel worden gehuisvest. Voor de huisvesting op het eigen perceel van het bedrijf speelt een financieel bedrijfsbelang van eiseres, maar geen noodzaak in het kader van de bedrijfsvoering.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit en op de zitting aangegeven niet bereid te zijn om voor de chalets tijdelijk af te wijken van de beheersverordening. De beheersverordening is conserverend bedoeld en staat daardoor geen nieuwe ontwikkelingen toe. Bovendien zullen deze in de weg staan van de toekomstige ontwikkeling van het [naam stadspark] . Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder deze belangen in redelijkheid zwaarder laten wegen dan het belang van eiseres om op het perceel arbeidsmigranten te huisvesten en heeft verweerder daarom de omgevingsvergunning mogen weigeren.
6. Eiseres wijst er ten slotte op dat het College voor de Rechten van de Mens in het rapport ‘Poolse arbeidsmigranten in mensenrechtenperspectief’ heeft bepaald dat de overheid de verplichting heeft om te voorzien in huisvesting, ook van arbeidsmigranten. Dit leidt echter niet tot een verplichting voor verweerder om op dit specifieke perceel huisvesting van arbeidsmigranten toe te staan.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Op de zitting zijn partijen gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te komen op de wijze zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van E. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikelen 3, onder a en 4.3.1, onder a, vlaknummer TT, van de regels van de beheersverordening.