ECLI:NL:RBMNE:2020:3839

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
UTR 19/3884
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente vastgestelde waarde van € 338.000,- voor het belastingjaar 2019, die was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waarde was vastgesteld op basis van een taxatiematrix, die de heffingsambtenaar had ingediend ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 238.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de bewijslast had om aan te tonen dat de waarde niet te hoog was vastgesteld.

De rechtbank heeft de taxatiematrix van de heffingsambtenaar beoordeeld en geconcludeerd dat deze aannemelijk maakte dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank overwoog dat de taxatiematrix rekening hield met de verschillen tussen de woning van eiser en referentiewoningen, en dat de bouwkundige staat van de woning, die door eiser als waardeverminderend werd aangeduid, voldoende was meegenomen in de taxatie. Eiser voerde ook aan dat de waardestijging van meer dan 40% ten opzichte van het voorgaande jaar buitenproportioneel was, maar de rechtbank oordeelde dat de WOZ-waarde voor elk kalenderjaar opnieuw moet worden bepaald op basis van actuele verkoopcijfers van vergelijkbare woningen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde door de heffingsambtenaar werd bevestigd. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3884

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] , verweerder.

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [naam gemeente] (de woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 338.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 3 januari 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
Partijen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid voor repliek en dupliek.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen verzocht te laten weten of zij op een zitting willen worden gehoord. Geen van de partijen hebben hierop binnen de gestelde termijn gereageerd. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 30 juni 2020 gesloten.

Overwegingen

1.De woning is een in 1940 gebouwde eindwoning met een aanbouw, dakkapel en berging. De woning heeft een oppervlakte van ongeveer 100 m2 en ligt op een kavel van 183 m2.
2.De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3.Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 238.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd.
4.Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5.De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
6.Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
7.Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de scheurvorming in de voor- en achtergevel van de woning. Dit levert een waardeverminderende factor op.
8.De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de taxatie van de woning voldoende rekening heeft gehouden met de scheurvorming in de woning door in de taxatiematrix op te nemen dat de bouwkundige staat van de woning beneden gemiddeld is, terwijl dit bij de referentiewoningen gemiddeld is. Hiermee correspondeert dat de in de matrix opgenomen woningwaarde per m2 voor de woning lager is dan die van de referentiewoningen.
Eiser wijst erop dat er sprake is van scheurvorming, maar dat wordt door verweerder dus onderkend. De rechtbank acht in het licht van de standpunten van partijen aldus aannemelijk dat in de taxatiematrix voldoende rekening wordt gehouden met deze waardeverminderende factor.
9.Verder voert eiser aan dat een waardestijging van meer dan 40% ten opzichte van het voorgaande jaar buitenproportioneel is. Volgens eiser is een stijging van 7% ten opzichte van het belastingjaar 2018 reëel en marktconform.
10.De rechtbank overweegt dat de waarde van de woning op grond van de Wet WOZ voor elk kalenderjaar opnieuw moet worden bepaald aan de hand van verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. De WOZ-waarde van de woning van voorgaande jaren speelt geen rol. Vergelijking met een eerder vastgestelde waarde, verhoogd of verlaagd met regionale of landelijke percentages, is dus onvoldoende nauwkeurig en kan daarom niet als maatstaf worden gebruikt. Het stijgingspercentage kan dan ook geen reden zijn om de waardevaststelling onjuist te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
11.Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 5 augustus 2020 door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat