ECLI:NL:RBMNE:2020:3834
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering zorg- en huurtoeslag 2018 en de beoordeling van bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die zorg- en huurtoeslag ontving, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser had in 2018 een voorschot zorgtoeslag van € 621,- en huurtoeslag van € 1.106,- ontvangen, maar de Belastingdienst heeft deze toeslagen definitief vastgesteld op € 0,- op basis van een vastgesteld jaarinkomen van € 30.469,-. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op basis van zijn jaarinkomen geen recht had op de toeslagen, omdat zijn inkomen boven de maximale inkomensgrens lag. Het geschil betrof voornamelijk de terugvordering van de ontvangen voorschotten. Eiser verzocht om kwijtschelding van de terugvordering, stellende dat de Belastingdienst nalatig was geweest in het tijdig vaststellen van zijn recht op toeslagen. De Belastingdienst verdedigde zich door te stellen dat de terugvordering terecht was.
De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst op basis van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) het recht had om het teveel uitbetaalde bedrag terug te vorderen. De rechtbank merkte op dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Eiser had zelf een te laag geschat jaarinkomen doorgegeven, wat leidde tot de onterecht ontvangen voorschotten. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering niet onevenredige gevolgen voor eiser met zich bracht, aangezien hij een betalingsregeling kon aanvragen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.