ECLI:NL:RBMNE:2020:3824

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3630
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van de heffingsambtenaar, waarbij de WOZ-waarde van een niet-woning voor het belastingjaar 2019 was vastgesteld op € 300.000,-, met als waardepeildatum 1 januari 2018. Eiseres was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar.

Tijdens de zitting op 7 augustus 2020 bereikten partijen een compromis, waarbij zij overeenkwamen dat de WOZ-waarde van de niet-woning op de waardepeildatum 1 januari 2018 moest worden vastgesteld op € 312.000,-. De rechtbank heeft na de zitting een aanvullende brief van eiseres ontvangen, maar zag geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het betrekking had op de WOZ-waarde, maar niet-ontvankelijk voor de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing, omdat een beroep niet tot een hogere aanslag kan leiden.

De rechtbank heeft bepaald dat de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,- moet vergoeden en veroordeelde de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.572,-. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat er geen sprake was van overschrijding. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier B.L. Meijer, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3630

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. W.G. Vos).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet
waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de niet-woning aan de [adres] in [plaatsnaam] (de niet-woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op
€ 300.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar van de niet-woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
Bij besluit van 2 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] , taxateur.

Overwegingen

Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat naar hun oordeel de waarde in het economische verkeer, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, van de niet-woning op de waardepeildatum 1 januari 2018 moet worden vastgesteld op € 312.000,-.
Op 7 augustus 2020 heeft de rechtbank na afloop van de zitting nog een aanvullende brief van eiseres ontvangen. Na lezing van deze brief ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. De brief is ter informatie aan verweerder toegezonden.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard voor zover het betrekking heeft op de WOZ-waarde. Voor zover het beroep ook betrekking zou hebben op de aanslag onroerendezaakbelasting en de aanslag watersysteemheffing, is het beroep niet-ontvankelijk omdat een beroep niet tot een hogere aanslag kan leiden.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Voor zover eiseres heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wijst de rechtbank dit verzoek af omdat van een overschrijding van die termijn geen sprake is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de WOZ-waarde;
- vernietigt de beslissing op bezwaar met betrekking tot de WOZ-waarde;
- verhoogt de waarde van de niet-woning voor het belastingjaar 2019 en naar de waardepeildatum 1 januari 2018 tot een bedrag van € 312.000,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de beslissing op bezwaar;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de aanslag
onroerendezaakbelasting en de aanslag watersysteemheffing;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.572,-;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.L. Meijer, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.