ECLI:NL:RBMNE:2020:3822

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
UTR 20 /281
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vrijstelling griffierecht en niet-ontvankelijk verklaring beroep

In deze zaak heeft eiser op 8 oktober 2019 een verzoek om schadevergoeding ingediend bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat hij door nabetalingen geen recht heeft op een langdurigheidstoeslag. Na een gebrek aan reactie heeft eiser op 15 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 30 april 2020 heeft verweerder een schadevergoeding van € 401,- toegewezen, maar eiser was van mening dat dit niet volledig was. Hij heeft vervolgens verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat voorlopig werd toegewezen, maar de definitieve beslissing zou door de rechter worden genomen.

De zitting vond plaats op 24 juli 2020, waarbij eiser de mogelijkheid had om zowel fysiek als via Skype deel te nemen. Verweerder verscheen niet. De rechter heeft vastgesteld dat eiser zijn verzoek om vrijstelling onvoldoende heeft onderbouwd en heeft het verzoek definitief afgewezen. Eiser werd daarna in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te voldoen, maar na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.

De rechtbank overweegt dat iemand die in beroep gaat griffierecht moet betalen, tenzij er sprake is van betalingsonmacht. Eiser heeft niet aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling, aangezien hij gehuwd is en er geen bewijs is dat hij en zijn echtgenote geen gezamenlijke inkomenssituatie hebben. De rechtbank heeft het beroep niet inhoudelijk behandeld omdat het griffierecht niet op tijd was betaald, en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan op 2 september 2020 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/281

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. M.E. Buter).

Inleiding

Eiser heeft verweerder op 8 oktober 2019 gevraagd om schadevergoeding, omdat hij door nabetalingen van verweerder geen recht heeft op een langdurigheidstoeslag. Omdat verweerder niet binnen acht weken op zijn verzoek heeft gereageerd heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en vervolgens op 15 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Met de brief van 30 april 2020 heeft verweerder aan eiser een schadevergoeding toegewezen van € 401,-.
Eiser geeft aan dat hij zijn beroep ook richt tegen de brief van 30 april 2020, omdat verweerder hiermee niet volledig is tegemoetgekomen.
Eiser heeft gevraagd om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Dit verzoek is voorlopig toegewezen, met daarbij de mededeling dat de rechter die de zaak behandelt een definitieve beslissing op het verzoek zal nemen.
Met de brief van 8 juli 2020 heeft de rechtbank partijen een agenda voor de zitting van 24 juli 2020 toegestuurd. Daarin zijn partijen er op gewezen dat tijdens de zitting allereerst het verzoek van eiser om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht zal worden besproken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2020. Verweerder heeft vooraf aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen. Eiser is in de gelegenheid gesteld om zowel via Skype als fysiek deel te nemen aan de zitting.
Nadat de rechter heeft vastgesteld dat partijen niet zijn verschenen, heeft de rechter beslist dat eiser zijn verzoek om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het griffierecht onvoldoende heeft onderbouwd. Het verzoek is daarom definitief afgewezen.
Hierna is het onderzoek ter zitting gesloten en is eiser een laatste maal in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te voldoen.
Na sluiting van het onderzoek hebben partijen nadere stukken aan de rechtbank gestuurd. De rechtbank ziet in die stukken geen aanleiding om het onderzoek te heropenen.

Overwegingen

1. Iemand die in beroep gaat moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als iemand onvoldoende inkomen en vermogen heeft om het griffierecht te betalen, kan hij vrijgesteld worden van de verplichting om het griffierecht te betalen. Dit volgt uit vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
2. Om in aanmerking te komen voor vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht moet er sprake zijn van betalingsonmacht. Daar is sprake van wanneer de indiener en een eventuele fiscale partner gezamenlijk over een lager netto-inkomen beschikken dan 90% van het maximale bedrag van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande en er geen vermogen is waaruit het griffierecht kan worden betaald. Bij de beoordeling van de inkomenssituatie van de indiener moet het inkomen en het vermogen van een eventuele fiscaal partner bij het inkomen van de indiener worden opgeteld. Dit is vaste rechtspraak [2] van de CRvB.
3. In artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) staat wanneer iemand een fiscaal partner heeft. Echtgenoten zijn fiscaal partners van elkaar, dat staat in het eerste lid onder a. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een persoon die van tafel en bed is gescheiden aangemerkt als ongehuwd. Dat staat in het derde lid van artikel 5a. In het vierde lid van artikel 5a staat dat, in afwijking van het eerste lid, een persoon niet meer als partner wordt aangemerkt ingeval:
een verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en
hij niet meer op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige.

Komt eiser in aanmerking voor vrijstelling?

4. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Daarbij voert hij aan niet over inkomsten te beschikken en alleenstaand te zijn. Volgens eiser is sinds [.] 2019 sprake van duurzaam gescheiden leven en heeft hij sindsdien niets meer te maken met de gestelde echtgenote. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft eiser brieven van deze rechtbank overgelegd en van de Centrale Raad van Beroep, waarbij eenzelfde verzoek in andere zaken voorlopig is toegewezen. Ook heeft eiser een uitspraak van 11 februari 2020 (zaaknummer: UTR 19/5341) van de voorzieningenrechter van deze rechtbank overgelegd, waarbij is geoordeeld dat eiser aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. Verder heeft eiser een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand van 4 maart 2020 overgelegd, waarin staat dat eiser niet over inkomen of vermogen beschikte in het peiljaar 2018 en dat hij alleenstaand is.
5. Gelet op deze stukken heeft de rechtbank aanleiding gezien om het verzoek van eiser voorlopig toe te wijzen, met de mededeling dat de rechter die de zaak behandelt een definitief oordeel over het verzoek zal geven.
6. In de zittingsagenda van 8 juli 2020 heeft de rechtbank uitgelegd dat zij er ambtshalve mee bekend is dat eiser gehuwd is. Ondanks dat eiser en zijn echtgenote niet langer op hetzelfde adres staan ingeschreven, is het uitgangspunt in zo’n geval dat zij fiscaal partners zijn. Om het verzoek van eiser goed te kunnen beoordelen heeft de rechtbank eiser daarom gevraagd om antwoord te geven op de vraag of hij nog steeds gehuwd is, of er sprake is van scheiding van tafel en bed of dat er een verzoek tot scheiding van tafel en bed bij de rechtbank is ingediend. Eiser is verzocht om de beantwoording van één van de vragen met ‘ja’ te onderbouwen met de beschikking waarbij de scheiding of de scheiding van tafel en bed is uitgesproken, of met een kopie van het verzoekschrift tot echtscheiding dan wel scheiding van tafel en bed.
7. In zijn reactie van 15 juli 2020 op de zittingsagenda heeft eiser gesteld dat hij en zijn echtgenote sinds [.] 2019 duurzaam gescheiden van elkaar leven. Er is volgens eiser daarom geen sprake van gezamenlijk leven of inkomen. Eiser verwijst verder naar een andere procedure bij deze rechtbank, waarbij het gaat om de vraag of eiser recht heeft op bijzondere bijstand om het griffierecht te voldoen.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiser heeft niet bestreden dat hij gehuwd is. Het uitgangspunt is dan dat hij een fiscaal partner heeft. Eiser heeft niet gesteld dat hij een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend, dat hij gescheiden is van tafel en bed of dat hij een verzoek daartoe bij de rechtbank heeft ingediend. Eiser had daarom bij het indienen van zijn verzoek om vrijstelling de gezamenlijke inkomenssituatie van hem en zijn echtgenote moeten onderbouwen, ondanks dat zij niet langer op hetzelfde adres staan ingeschreven en, naar gesteld, duurzaam gescheiden leven. Eiser heeft zich niet op het standpunt gesteld dat zijn echtgenote geen (eigen) inkomen heeft. Eiser heeft bij zijn verzoek om vrijstelling ook geen stukken overgelegd over de inkomenssituatie van zijn echtgenote. Daarom kan de rechtbank niet beoordelen of eiser en zijn echtgenote gezamenlijk wel voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling. In de door eiser overgelegde stukken, waaronder de inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand, ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen. Uit die verklaring blijkt dat eiser in het peiljaar 2018 geen inkomsten had, maar daaruit blijkt niet dat rekening is gehouden met eventuele inkomsten van de fiscaal partner van eiser. Verder staat in die verklaring dat eiser, in het peiljaar 2018, alleenstaand was. Maar eiser zegt zelf dat hij (pas) sinds [.] 2019 duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. De uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 11 februari 2020 is ook geen reden om te oordelen dat eiser voldoet aan de criteria voor vrijstelling. Niet is gebleken dat bij de beoordeling rekening is gehouden met het feit dat eiser een fiscaal partner heeft. Verwijzing naar uitspraken van andere rechtsprekende organen in andere zaken van eiser kan eiser evenmin baten, omdat hij die uitspraken niet heeft overgelegd. Tot slot is eiser ook niet op de zitting verschenen om zijn verzoek om vrijstelling nader toe te lichten. Een dergelijke toelichting was, gelet op wat hiervoor is overwogen, wel vereist. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht daarom ter zitting afgewezen. Dit is met de brief van 24 juli 2020 aan eiser kenbaar gemaakt.
Gevolgen voor deze procedure
9. Als het griffierecht niet (op tijd) wordt betaald is de hoofdregel dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het griffierecht niet door de rechtbank is ontvangen. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
10. De rechtbank heeft eiser op 26 juli 2020 een aangetekende brief gestuurd waarin staat dat hij het griffierecht moet betalen. Eiser moest dit uiterlijk binnen twee weken na de datum van die brief doen. Daarbij is eiser meegedeeld dat als in deze zaak een eerder beroep op betalingsonmacht is afgewezen, hij zich hier niet nogmaals op kan beroepen.
11. De rechtbank heeft het griffierecht niet ontvangen. Eiser heeft daar geen geldige reden voor gegeven.
12. Het beroep zal daarom niet inhoudelijk worden behandeld en de rechtbank zal geen uitspraak over het beroep doen. Het beroep is niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is op 2 september 2020 gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 februari 2015, te vinden op
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2019, te vinden op