ECLI:NL:RBMNE:2020:3821
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurvoorstel en de totstandkoming van een huurovereenkomst
In deze zaak gaat het om de vraag of er een definitieve huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen de eiseres, een besloten vennootschap, en de gedaagde vennootschap onder firma. De eiseres heeft de gedaagde gedagvaard wegens huurachterstand, terwijl de gedaagde betwist dat er een huurovereenkomst is gesloten. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de uitgangspunten die de Hoge Raad in een eerder arrest heeft geformuleerd. De eiseres stelde dat het huurvoorstel, dat door de gedaagde was ondertekend, als bewijs kon dienen voor de totstandkoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelde echter dat het huurvoorstel niet voldeed aan de vereisten voor een definitieve overeenkomst. Het voorstel bevatte meerdere aanwijzingen dat het geen definitieve overeenkomst was, zoals de bepaling dat het voorstel nog nader uitgewerkt moest worden in een huurovereenkomst en dat het niet door de verhuurder was ondertekend. De kantonrechter concludeerde dat er geen huurovereenkomst tot stand was gekomen en wees de vordering van de eiseres af. Tevens werd de eiseres veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagde.