Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[eiseres sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 31 juli 2019 met 10 producties;
- de conclusie van antwoord met 7 producties;
- de akte wijziging eis van 7 april 2020 met 15 producties;
- de antwoordakte van [gedaagde] ;
- het onderzoeksrapport van [bedrijfsnaam] van 25 juni 2020;
2.Waar gaat de zaak over?
3.Wat vindt de kantonrechter ervan?
‘Het overgrote deel van groeiseizoen wordt geen schaduw door deze bomen in de tuin, ter hoogte van het terras, geworpen’. Hij zegt wel dat dit ander kan worden als de bomen groter worden, maar – gelet op de vastgestelde snoei – is er geen reden om aan te nemen dat hiervan sprake zal zijn in de toekomst. De uitzondering is de fijnspar, maar ook die geeft nog geen onrechtmatige overlast op dit moment, zodat een veroordeling tot verwijdering hiervan nog niet in de rede ligt. De vaststelling van [A] dat de fijnspar geen geschikte boom is voor een tuin van een klein formaat als die van [gedaagde] , betekent immers nog niet dat deze op dit moment overlast geeft. De conclusie van [A] was daarover duidelijk: het is binnen de perken; iets wat ook de kantonrechter zelf heeft kunnen beoordelen, ruim anderhalf jaar nadat [A] dit had gedaan. De door [eiser sub 1] gestelde overlast van muizen en/of ander ongedierte als gevolg van de begroeiing in de tuin van [gedaagde] is door [gedaagde] betwist en door [eiser sub 1] niet onderbouwd. De kantonrechter heeft hiervan geen aanwijzingen gezien en ook de deskundigen hebben hierover niets opgemerkt, zodat ook hiervan geen onrechtmatige hinder is komen vast te staan.