ECLI:NL:RBMNE:2020:3820

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
7962473 UC EXPL 19-8484
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over onrechtmatige hinder door beplanting en verjaring van vorderingen tot verwijdering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen die beide in Utrecht wonen. De eiser, aangeduid als [eiser sub 1], heeft de gedaagde, [gedaagde], aangeklaagd vanwege overlast die hij ervaart van de beplanting in de tuin van de gedaagde. De eiser verzoekt de rechtbank om de gedaagde te veroordelen tot het snoeien of verwijderen van verschillende bomen en struiken die volgens hem onrechtmatige hinder veroorzaken door schaduwval. De gedaagde betwist deze claims en stelt dat de bomen en struiken zich niet op haar perceel bevinden en dat de vordering tot verwijdering van de kastanjeboom verjaard is, aangezien deze al meer dan 30 jaar op de erfgrens staat.

De kantonrechter heeft op 16 juli 2020 de tuinen van beide partijen bezocht en de situatie ter plaatse beoordeeld. De rechter heeft vastgesteld dat de schaduwval van de beplanting in de tuin van de gedaagde beperkt is en dat de gedaagde regelmatig onderhoud pleegt aan haar tuin. De kantonrechter heeft ook de deskundigenrapporten in overweging genomen, die bevestigen dat de schaduwval door de beplanting van de gedaagde niet onrechtmatig is en dat de bomen regelmatig worden gesnoeid.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vorderingen van de eiser tot verwijdering van de beplanting niet kunnen worden toegewezen, omdat hij geen rechtens te respecteren belang heeft bij de gevorderde maatregelen. De rechter heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en de eiser veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de expertisekosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7962473 UC EXPL 19-8484 SW/1581
Vonnis van 12 augustus 2020
inzake

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verder ook gezamenlijk te noemen [eiser sub 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen.

1.De procedure

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 31 juli 2019 met 10 producties;
  • de conclusie van antwoord met 7 producties;
  • de akte wijziging eis van 7 april 2020 met 15 producties;
  • de antwoordakte van [gedaagde] ;
  • het onderzoeksrapport van [bedrijfsnaam] van 25 juni 2020;
1.2.
Op 16 juli 2020 heeft de kantonrechter in aanwezigheid van de griffier de tuinen van partijen bezocht. Aansluitend is de mondelinge behandeling gehouden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Partijen zijn buren. [eiser sub 1] woont op [straatnaam] [nummeraanduiding 1] in [woonplaats] en [gedaagde] woont op nummer [nummeraanduiding 2] .
2.2.
Bij aangetekende brief van 10 juli 2018 heeft [eiser sub 1] (samen met de bewoner van nummer [nummeraanduiding 3] ) aan [gedaagde] verzocht om de bomen en andere beplanting dicht bij de erfgrens te snoeien zodat het niet hoger is dan twee meter, omdat het veel licht wegneemt. Deze brief is door PostNL als ‘niet afgehaald’ retour gezonden aan [eiser sub 1] .
2.3.
Op 28 augustus 2018 heeft de gemachtigde van [eiser sub 1] aan [gedaagde] verzocht om de overlast door de beplanting te beëindigen
2.4.
[eiser sub 1] wil veroordeling van [gedaagde] om verschillende bomen te verwijderen, dan wel jaarlijks te snoeien, alsmede veroordeling van [gedaagde] om andere beplanting aan de erfgrens jaarlijks te snoeien, op straffe van een dwangsom. [gedaagde] is het daar niet mee eens. Volgens haar bevinden meerdere bomen en struiken zich niet op haar perceel, zodat zij niet kan worden veroordeeld om hieraan werkzaamheden te verrichten. Verder staat alleen de kastanje binnen twee meter van de erfgrens, maar die staat er al meer dan 30 jaar, zodat een vordering tot verwijdering van deze boom is verjaard. Overigens is zij van mening dat de beplanting in haar tuin geen onrechtmatige hinder veroorzaakt. Zij pleegt regelmatig onderhoud en laat minstens een keer per jaar de hovenier komen voor groot onderhoud. Dit zal zij in de toekomst ook blijven doen.

3.Wat vindt de kantonrechter ervan?

De uitgangspunten
3.1.
Voorop gesteld wordt dat [gedaagde] in beginsel het recht heeft om haar tuin in te richten en onderhouden zoals zij dat wil. Dat recht wordt echter begrensd in die zin dat zij anderen, onder wie haar buren, geen onrechtmatige hinder mag toebrengen. Van buren mag worden verwacht dat zij zowel rekening met elkaar houden, als verdraagzaam zijn. Zij moeten een bepaalde mate van hinder aanvaarden, maar waar de grens met onrechtmatige hinder ligt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en is niet in het algemeen te zeggen. Of iets als hinderlijk wordt ervaren wordt altijd ten dele door subjectieve factoren bepaald. De kantonrechter moet daarom objectieve factoren meewegen bij zijn beoordeling.
3.2.
[eiser sub 1] heeft ter zitting aangegeven dat hij overlast ervaart van de schaduwval die door de beplanting van [gedaagde] wordt veroorzaakt, zodat hij met deze procedure wil bereiken dat hij meer zonlicht in zijn tuin krijgt en zekerheid dat [gedaagde] de bomen regelmatig blijft snoeien, hetgeen volgens hem nu onvoldoende (regelmatig) gebeurt. Omdat de schaduwval het door [eiser sub 1] gestelde belang is bij zijn vorderingen, zal de kantonrechter met name beoordelen in hoeverre de beplanting in de tuin van [gedaagde] onrechtmatige hinder door schaduwval veroorzaakt. Er bestaat niet zoiets als een recht op onbeperkt toetreden van zonlicht, maar dat betekent niet dat de hoeveelheid schaduwval in de tuin van [eiser sub 1] in dit geval geen onrechtmatige hinder oplevert. De kantonrechter zal dit hierna beoordelen.
De struiken aan de voorzijde
3.3.
[eiser sub 1] heeft in de dagvaarding gesteld dat de struiken in de voortuin van [gedaagde] niet worden bijgehouden en over de erfgrens heen groeien. De kantonrechter heeft op 16 juli 2020 vastgesteld dat dat er een klimplant groeit om de lantaarnpaal (die buiten de tuin van [gedaagde] staat, maar daar wel lijkt te wortelen). De rechthoekige taxus in de voortuin van [gedaagde] staat tegen haar gevel en strak tegen de regenpijp die de erven scheidt. Deze taxus komt minder dan één meter van de muur. Duidelijk zichtbaar was dat de taxus recentelijk was gesnoeid.
3.4.
In artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. Of een voldoende belang aanwezig is, moet worden bepaald door na te gaan welk verschil toewijzing van de vordering oplevert voor de positie van de eisende partij. Het verschil moet dusdanig zijn, dat dit de procedure rechtvaardigt.
3.5.
De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op de locatie van beide struiken ten opzichte van het raam van [eiser sub 1] , de schaduwval van deze beplanting (bijna) nihil is, zodat [eiser sub 1] geen rechtens te respecteren belang heeft bij de gevorderde verwijdering van deze begroeiing. De deskundige die namens [eiser sub 1] is ingeschakeld heeft ook niets opgemerkt over de eventuele overlast van deze planten, en uit zijn rapport blijkt niet dat aan hem is gevraagd om deze planten mee te nemen in zijn onderzoek, zodat [eiser sub 1] kennelijk eerder van mening was dat de planten in de voortuin geen onrechtmatige hinder opleverden.
3.6.
[gedaagde] dient er wel voor te zorgen dat de taxus jaarlijks wordt gesnoeid, zodat de takken niet over de erfgrens gaan hangen. Zij heeft echter in deze procedure gesteld dat zij de taxus jaarlijks laat snoeien. De kantonrechter heeft geen aanleiding om deze stelling niet als juist aan te nemen. Dit betekent dat [eiser sub 1] evenmin belang heeft bij een veroordeling tot de jaarlijkse snoei.
De kastanje in de ‘verboden zone’ (artikel 5:42 BW)
Verjaring
3.7.
De hoofdregel in artikel 5:42 BW luidt dat er geen bomen - hoger dan de schutting tussen de erven - mogen staan binnen een afstand van twee meter van de erfgrens. Is dat wel het geval, dan is die situatie onrechtmatig en kan verwijdering worden gevorderd.
3.8.
Volgens [gedaagde] is de kastanje - die kort op de erfgrens staat - meer dan 30 jaar geleden geplant, zodat een vordering tot verwijdering is verjaard. Volgens [eiser sub 1] is de verjaring echter tijdig gestuit door de brief van 10 juli 2018, die zowel per gewone post als aangetekend is verzonden.
3.9.
Op grond van artikel 3:314 jo. 3:306 BW verjaart de vordering tot verwijdering van een boom die binnen de in artikel 5:42 BW genoemde afstand van de erfgrens zijn geplant, na verloop van 20 jaren. De verjaringstermijn begint vanaf de dag waarop de onmiddellijke opheffing van die toestand kan worden gevorderd. Dit is de dag na het moment waarop sprake was van onrechtmatige hinder. Dit was in dit geval dus pas vanaf het moment waarop de kastanje boven de schutting uit kwam. Toen de boom kleiner was, kon [eiser sub 1] daar immers geen verwijdering van vorderen. Partijen wisten niet vanaf welke moment de kastanje zo hoog werd, dat deze boven de schutting uit kwam.
3.10.
[eiser sub 1] heeft ter zitting een envelop aan de kantonrechter getoond waarop staat dat deze niet is afgehaald door [gedaagde] , zodat PostNL hem op 3 augustus 2018 retour heeft gezonden. De stelling van [gedaagde] dat zij nooit een bericht van PostNL heeft gezien waarop stond dat zij een brief diende op te halen, volgt de kantonrechter niet. Uit het door [eiser sub 1] alsnog getoonde bewijs van aangetekende verzending, blijkt voldoende dat PostNL tevergeefs de brief van [eiser sub 1] op het adres van [gedaagde] heeft aangeboden en dat vervolgens die brief niet door [gedaagde] is afgehaald, zodat deze retour is gezonden. Er bestaat geen aanleiding om aan de juistheid van de op de envelop aangebrachte mededelingen te twijfelen. De omstandigheid dat [gedaagde] de brief kennelijk niet van het postkantoor heeft afgehaald dient voor haar rekening en risico te komen.
3.11.
Dit betekent dat de kastanjeboom in juli 2018 al 20 jaar lang (dus sinds 1998) boven de schutting diende uit te steken, omdat de vordering van [eiser sub 1] anders al was verjaard toen hij de stuitingsbrief zond. Omdat de boom pas in 1992/1993 (zo stelt [gedaagde] ) uit een zaadje is opgekweekt, kan de kantonrechter hier niet vanuit gaan. Daarmee heeft [eiser sub 1] aangetoond dat hij de verjaring van zijn vordering heeft gestuit en dat het beroep op verjaring van [gedaagde] niet kan slagen.
Inhoudelijk
3.12.
Desondanks is de kantonrechter van oordeel dat de vordering tot verwijdering van de kastanjeboom niet kan worden toegewezen, omdat [eiser sub 1] hier onvoldoende rechtens te respecteren belang bij heeft. De kantonrechter zal uitleggen hoe hij tot dat oordeel komt.
3.13.
Op 2 november 2018 heeft een deskundige (de heer [A] ) in opdracht van de gemachtigde van [eiser sub 1] , de tuin van [eiser sub 1] bekeken. [gedaagde] was hier niet van op de hoogte, zodat de bomen zijn beoordeeld in de staat waarin deze zich zonder speciaal snoeien vooraf, zijn beoordeeld. [A] heeft die dag een ‘zonnepadvinder’ in de tuin geplaatst om de schaduwbelasting door de bomen van [gedaagde] in de tuin van [eiser sub 1] te bepalen. Hij heeft vastgesteld dat het vrije daglicht op het terras gemiddeld 47,3% bedraagt en dat er sprake is van 52,7% schaduw. De door de bomen van [gedaagde] veroorzaakte schaduw betreft 17,2%. Afgezet tegen de totale schaduwlast van 52,7% zijn de bomen van [gedaagde] verantwoordelijk voor 1/3e van de schaduwlast in de tuin van [eiser sub 1] . Volgens [A] werpen de bomen in mei, juni en juli geen schaduw op het terras en neemt de schaduwwerking van de loofbomen sterk af als de bladeren vallen. Indien de bomen in de toekomst tot volle wasdom komen, dan vormen zij een groene muur aan de zuidwestzijde van de tuin van [eiser sub 1] waardoor deze de hele middag door de bomen in de schaduw ligt. Verder is door [A] vastgesteld dat de esdoorn en kastanje zo’n vijf jaar eerder waren gesnoeid en dat deze op zo’n twee meter zijn afgezaagd, waardoor deze zich als knotboom hebben kunnen ontwikkelen. Met snoei zijn ze klein gehouden. Hij heeft opgemerkt dat de bomen van [gedaagde] ‘momenteel’ nog geen zichtbare schade aan de woning of tuin van [eiser sub 1] veroorzaken. Als de kastanje en esdoorn door snoei klein worden gehouden, valt hiervan geen schade te verwachten, maar als ze niet worden gesnoeid en tot volle wasdom komen, is wel schade te voorzien.
Ook de deskundige die [gedaagde] zelf heeft ingeschakeld (de heer [B] ) heeft in juni 2020 vastgesteld dat de kastanjeboom jaarlijks wordt ‘gekortwiekt’ om een afgeplatte kroonvorm te behouden, met een tophoogte van zo’n drie meter. Hierdoor ontstaat er volgens hem niet tot nauwelijks schaduwoverlast.
3.14.
Op 16 juli 2020 heeft de kantonrechter kunnen vaststellen dat de kastanjeboom niet ver boven de schutting uitkomt en dat de schaduwval van deze boom erg beperkt is. Ook [A] heeft in november 2018 vastgesteld dat de kastanje kort voor zijn bezoek nog was gesnoeid, waarbij de overhangende takken zijn verwijderd en de hoogte is ingenomen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende dat de kastanjeboom klein wordt gehouden, waardoor de schaduwval beperkt blijft en ook overlast door vallend blad beperkt moet worden geacht. De kantonrechter begrijpt dat [eiser sub 1] de aanwezigheid van de kastanjeboom vervelend vindt, maar dat is in dit geval onvoldoende om zijn vordering toe te wijzen. De kastanjeboom levert geen objectiveerbare hinder op, zodat [eiser sub 1] geen rechtens te respecteren belang heeft bij verwijdering van de kastanjeboom. Een veroordeling tot jaarlijks snoeien is evenmin toewijsbaar, nu door de deskundigen is vastgesteld dat de boom regelmatig wordt gesnoeid. Dit is iets wat [gedaagde] regelmatig zal moeten blijven doen, dan wel laten doen, zodat de boom klein blijft. Omdat er geen reden is om te veronderstellen dat zij dit niet zal blijven doen, worden de vorderingen van [eiser sub 1] ten aanzien van de kastanjeboom afgewezen.
De andere bomen en struiken buiten de ‘verboden zone’ (artikel 5:37 BW)
3.15.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft de deskundige die namens [eiser sub 1] is ingeschakeld vastgesteld dat in de tuin van [eiser sub 1] zon en schaduw bijna 50/50 verdeeld zijn, maar dat slechts 1/3e van die schaduwlast afkomstig is van de bomen van [gedaagde] . De meeste schaduw in zijn tuin komt dus door andere bomen of gebouwen. Van belang bij het beoordelen van het al dan niet onrechtmatig zijn van schaduwval door bomen is ook dat partijen in een bosrijke omgeving wonen en dat er nabij de percelen altijd veel bomen hebben gestaan. Deze plaatselijke omstandigheden brengen met zich dat bewoners te maken hebben en rekening moeten houden met (van bomen afkomstige) schaduwval en bladval.
3.16.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser sub 1] onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de beplanting onrechtmatige hinder veroorzaakt. Zijn eigen deskundige heeft op pagina 2 geschreven dat de bomen van [gedaagde] een beperkt formaat hebben, zodat er geen sprake is van overmatige hinder door bladval én dat de schaduw in de tuin van [eiser sub 1] door de bomen van [gedaagde] binnen de perken is. Hij overweegt
‘Het overgrote deel van groeiseizoen wordt geen schaduw door deze bomen in de tuin, ter hoogte van het terras, geworpen’. Hij zegt wel dat dit ander kan worden als de bomen groter worden, maar – gelet op de vastgestelde snoei – is er geen reden om aan te nemen dat hiervan sprake zal zijn in de toekomst. De uitzondering is de fijnspar, maar ook die geeft nog geen onrechtmatige overlast op dit moment, zodat een veroordeling tot verwijdering hiervan nog niet in de rede ligt. De vaststelling van [A] dat de fijnspar geen geschikte boom is voor een tuin van een klein formaat als die van [gedaagde] , betekent immers nog niet dat deze op dit moment overlast geeft. De conclusie van [A] was daarover duidelijk: het is binnen de perken; iets wat ook de kantonrechter zelf heeft kunnen beoordelen, ruim anderhalf jaar nadat [A] dit had gedaan. De door [eiser sub 1] gestelde overlast van muizen en/of ander ongedierte als gevolg van de begroeiing in de tuin van [gedaagde] is door [gedaagde] betwist en door [eiser sub 1] niet onderbouwd. De kantonrechter heeft hiervan geen aanwijzingen gezien en ook de deskundigen hebben hierover niets opgemerkt, zodat ook hiervan geen onrechtmatige hinder is komen vast te staan.
3.17.
Omdat beide deskundigen hebben vastgesteld (en [gedaagde] ook met facturen heeft onderbouwd) dat er regelmatig een hovenier langs komt om de bomen kort te houden, wordt ook de vordering om de bomen jaarlijks te snoeien afgewezen. Het is geenszins aannemelijk dat [gedaagde] de bomen in de toekomst vrij zal laten uitgroeien, gelet op de door de deskundigen vastgestelde forse snoei in het verleden. [gedaagde] dient er wel rekening mee te houden dat de bomen, als zij te hoog worden, wél dusdanige overlast kunnen geven dat verwijdering in de rede ligt. Dat dit ooit zo ver zal komen, staat niet vast en is ook op dit moment niet aannemelijk.
3.18.
Ten aanzien van de in de tuin van [gedaagde] aanwezige buxushaag (die naast de schutting groeit) geldt dat de kantonrechter niet heeft vastgesteld hoe dicht die tegen de schutting staat. Wat daar ook van zij, het was duidelijk dat deze buxus slechts een klein stukje boven de schutting uitstak, en dan nog alleen maar met een aantal takken, en niet over een ‘gesloten front’, zodat niet kan worden gesteld dat [eiser sub 1] hiervan onrechtmatige hinder kan ondervinden. Wel geeft de kantonrechter [gedaagde] mee dat zij deze buxus zó dient te (laten) snoeien dat deze niet meer boven de schutting uitkomt. Gelet op de geringe omvang van de overgroei op 16 juli 2020, acht de kantonrechter een veroordeling hiertoe niet noodzakelijk.
Expertisekosten inventarisatie beplanting
3.19.
[gedaagde] heeft gevorderd om [eiser sub 1] te veroordelen in de kosten (€ 117,98) die zij aan haar deskundige heeft betaald voor de inventarisatie van de beplanting in haar tuin. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW en zijn de kosten daarom toewijsbaar.
Proceskosten
3.20.
[eiser sub 1] moet ook de proceskosten van [gedaagde] vergoeden, omdat hij ongelijk krijgt. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 540,- aan salaris gemachtigde (3 punten x tarief € 180,-).

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser sub 1] af;
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] tot betaling van € 117,98 aan expertisekosten aan de zijde van [gedaagde] , te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling
4.3.
veroordeelt [eiser sub 1] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 540,- aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2020.