ECLI:NL:RBMNE:2020:3816

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1964
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake rijbewijs ongeldig verklaard door Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 mei 2020, waarin het CBR besloot dat zijn rijbewijs ongeldig blijft. Dit besluit volgde op een eerdere ongeldigverklaring van zijn rijbewijs in 2017, na een aanhouding wegens rijgedrag tijdens verlof uit een penitentiaire inrichting. Verzoeker had in 2020 een onderzoek naar zijn alcoholgebruik aangevraagd, wat leidde tot de diagnose 'alcoholmisbruik in ruime zin'.

Tijdens de zitting op 1 juli 2020, die via Skype plaatsvond, heeft verzoeker aangevoerd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als elektromonteur. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, omdat het niet kunnen verkrijgen van het rijbewijs niet het gevolg is van het handelen van het CBR, maar van een eerder opgelegde rijontzegging door de politierechter.

De voorzieningenrechter concludeert dat het bestreden besluit van het CBR niet evident onrechtmatig is en dat er geen aanleiding is om een belangenafweging in het voordeel van verzoeker te maken. Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, in aanwezigheid van griffier mr. L.M. Janssens-Kleijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1964
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat het rijbewijs van verzoeker ongeldig blijft.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 24 juni 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard en het primaire besluit onder een voorwaarde herroepen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype for Business plaatsgevonden op 1 juli 2020. Verzoeker en [reclasseringsmedewerker] , reclasseringsmedewerker, waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. Verzoeker is op 24 december 2016, tijdens zijn verlof vanuit een penitentiaire inrichting, door de politie aangehouden, omdat hij opviel door zijn rijgedrag. Verweerder heeft vervolgens besloten dat verzoeker een onderzoek moet laten doen. Bij besluit van 27 maart 2017 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard met ingang van 3 april 2017, omdat verzoeker het onderzoek niet heeft laten uitvoeren. Verzoeker heeft zich in 2020 aangemeld voor een onderzoek naar zijn alcoholgebruik. Het onderzoek vond plaats op 23 maart 2020 door N. Leijen, psychodiagnostisch medewerker en drs. A.F.M. Pulles, psychiater. De psychiater heeft de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ gesteld. Verweerder heeft op basis van de bevindingen uit het rapport verzoeker ongeschikt geacht om te rijden en besloten dat het rijbewijs van verzoeker ongeldig blijft. Verzoeker moet een recidiefvrije periode van een jaar in acht nemen voordat hij een nieuw onderzoek naar de geschiktheid kan aanvragen.
2. Tegen dit primaire besluit heeft verzoeker bezwaar ingediend bij verweerder. Verweerder heeft dit bezwaar in het bestreden besluit gegrond verklaard, omdat hij na heroverweging van oordeel is dat de recidiefvrije periode van een jaar al verstreken was ten tijde van het primaire besluit. Verweerder is daarom voornemens een verklaring van geschiktheid toe te kennen met een termijnbeperking van een jaar, indien verzoeker niet een tweede onderzoek aanvraagt.

Spoedeisend belang

3. Het gaat in deze zaak om een verzoek om voorlopige voorziening. Deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Verzoeker beoogt met de procedure weer te kunnen beschikken over een rijbewijs. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige maatregel als ‘onverwijlde spoed’, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [1] Van onverwijlde spoed is onder meer sprake als er een onomkeerbare situatie dreigt. Daarbij geldt dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet bindt.
4. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift ten aanzien van het spoedeisend belang aangevoerd dat het hebben van een rijbewijs een voorwaarde is om zijn werk als elektromonteur te kunnen behouden. Dit werk is onderdeel van het programma bij DJI na zijn (voorlopige) vrijlating. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoeker een brief overgelegd van zijn werkgever [Werkgever] , waarin wordt meegedeeld dat verzoeker zijn rijbewijs nodig heeft voor de uitoefening van zijn functie als monteur. Verzoeker moet klanten bezoeken in heel Nederland en vervoert gereedschap, blusmiddelen, noodverlichting, verbandtrommels etc.
5. Ter zitting is gebleken dat verzoeker heeft afgezien van een tweede onderzoek, zodat hij een nieuw rijbewijs heeft kunnen aanvragen, maar dat hij door de gemeente toch niet in het bezit is gesteld van zijn rijbewijs. Verzoeker is meegedeeld dat er een rijontzegging geldt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er door verweerder een verklaring van geschiktheid is afgegeven ten aanzien van verzoeker. Het niet kunnen verkrijgen van het rijbewijs wordt niet veroorzaakt door verweerder. Na de zitting hebben partijen hun stellingen schriftelijk onderbouwd.
6. Gelet op de toelichting van partijen en de door partijen toegestuurde informatie heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij deze bestuursrechtelijke procedure geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. De voorzieningenrechter legt dat hierna uit.
7. Uit de door verzoeker toegezonden informatie blijkt dat verzoeker door de politierechter te Utrecht in een vonnis van 17 oktober 2017 een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (rijontzegging) is opgelegd voor de duur van 8 maanden. Het parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) heeft verzoeker in een brief van 1 juli 2020 meegedeeld dat deze rijontzegging ingaat op de 21e dag na uitreiking van de brief.
8. Uit de door verweerder toegestuurde informatie blijkt dat verweerder aan verzoeker op 26 juni 2020 een geschiktheidsverklaring heeft afgegeven.
9. Verzoeker heeft verweerder meegedeeld dat hij geen tweede onderzoek laat doen. Dit betekent dat verzoeker heeft voldaan aan de door verweerder gestelde voorwaarde voor het kunnen aanvragen van zijn rijbewijs. Verzoeker kan door het besluit van verweerder voor de duur van een jaar weer over zijn rijbewijs beschikken, zodat hij zijn werkzaamheden als monteur voor [Werkgever] kan uitvoeren. Daarom heeft hij geen spoedeisend belang in de procedure over de beslissing op bezwaar van verweerder. Dat verzoeker niet daadwerkelijk over zijn rijbewijs kan beschikken is niet het gevolg van handelen door of besluitvorming van verweerder, maar van de rijontzegging opgelegd door de politierechter. Het CVOM, die verzoeker informeert over de periode van de rijontzegging, echter is geen partij in deze procedure.

Rechtmatigheid van het bestreden besluit

10. Ook als een verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening toch worden getroffen. Dat kan alleen onder de omstandigheid dat het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in een bodemprocedure in stand zal blijven.
11. Ter zitting heeft verweerder het bestreden besluit toegelicht en verzoeker heeft hierop gereageerd. De voorzieningenrechter heeft voorlopig oordelend geconstateerd dat er een motiveringsgebrek in het bestreden besluit zit, omdat verweerder niet (alle) door verzoeker aangevoerde bezwaargronden tegen het onderzoeksrapport van de psychiater heeft besproken en onvoldoende duidelijk is op grond waarvan is besloten tot een verklaring van geschiktheid met een termijnbeperking van een jaar. Ter zitting echter heeft verweerder een nadere toelichting gegeven op de recidiefvrije periode en alsnog gereageerd op de door verzoeker aangevoerde gronden. Verweerder heeft ook toegelicht dat verzoeker de door de psychiater gestelde onderrapportage van zijn alcoholgebruik en de discrepantie tussen het door verzoeker gestelde alcoholgebruik enerzijds en de waargenomen tolerantie anderzijds niet heeft betwist.
De voorzieningenrechter concludeert dat, gelet op dat wat verzoeker op dit moment heeft ingebracht tegen het bestreden besluit en tegen (de beschouwing in) het psychiatrische rapport en dat wat verweerder daar tegenover heeft gesteld, zonder diepgaand onderzoek niet blijkt van een evident onrechtmatig bestreden besluit.

Conclusie

12. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is, omdat het bestreden besluit van verweerder niet aan de teruggave van het rijbewijs in de weg staat, en het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een belangenafweging in het voordeel van verzoeker uit te laten vallen en wordt het verzoek afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 16 juli 2020 gedaan door mr. V.E. van der Does, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).