ECLI:NL:RBMNE:2020:3815

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
UTR 20/2032
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening gebiedsverbod wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Wortel, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente [woonplaats], dat op 1 mei 2020 een gebiedsverbod oplegde voor de duur van 13 weken in twee specifieke gebieden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen onverwijlde spoed aanwezig was die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De voorzieningenrechter stelde vast dat de eiser gedurende bijna vijf weken had gewacht met het indienen van het verzoek, wat niet duidde op spoedeisendheid. Bovendien was de beperking van de bewegingsvrijheid van de eiser, die voortvloeide uit het gebiedsverbod, zeer beperkt in tijd en ruimte. De gebieden waren klein en de eiser had toegang tot andere delen van de gemeente.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiser zijn bezwaren verder kon aanvoeren in de bezwaarprocedure en dat het niet evident was dat het besluit tot het opleggen van het gebiedsverbod onrechtmatig was. De rechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de eiser de behandeling van het bezwaar door de burgemeester moest afwachten. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2032

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel)
,
en

de burgemeester van de gemeente [woonplaats] , verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 1 mei 2020 een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van 13 weken voor twee gebieden in [woonplaats] .
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.
2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als er een spoedeisend belang is dat dit nodig maakt. In dit geval is zo’n spoedeisend belang naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aanwezig. Hierna legt de voorzieningenrechter uit waarom niet.
3. Verweerder heeft in het primaire besluit besloten dat verzoeker met ingang van 1 mei 2020 een gebiedsverbod krijgt opgelegd voor de duur van 13 weken voor twee gebieden in [woonplaats] . Eén gebied ligt binnen [Straat 1] – [Straat 2] – [Straat 3] – [Straat 4] – [Straat 1] (gebied a) . Het andere gebied ligt binnen [Straat 5] – [Straat 6] – [Straat 7] – [Straat 8] – [Straat 9] – [Straat 10] – [Straat 5] (gebied b). Verweerder legt dit gebiedsverbod op ter handhaving van de openbare orde, omdat verzoeker in die gebieden herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord en verdacht wordt van strafbare feiten gepleegd in dat gebied. Verweerder noemt vernielingen, afpersing, verstoring van de openbare orde en openlijke geweldpleging.
4. De griffier heeft bij brief van 4 juni 2020 verzoeker verzocht zijn spoedeisende belang bij de gevraagde voorziening te onderbouwen.
5. De voorzieningenrechter heeft op 12 juni 2020 een reactie ontvangen. Verzoeker heeft daarin aangevoerd dat de spoedeisendheid uit het besluit zelf voortvloeit, omdat hij gedurende 13 weken in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt. Verder is het spoedeisend belang gelegen in artikel 2, eerste lid, van Protocol nummer 4 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waarin staat dat een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft, binnen dat grondgebied het recht heeft zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken van onverwijlde spoed, die het treffen van de voorlopige voorziening vereist. De door verzoeker gestelde beknotting van zijn fundamentele recht op vrijheid en vrije beweging is zeer beperkt in tijd en ruimte. Van de 13 weken heeft verzoeker er bijna 5 zelf laten verlopen tot het indienen van het verzoek, wat niet duidt op spoedeisendheid. De gebieden zijn beperkt in omvang: gebied a heeft een heel kleine oppervlakte en gebied b is wat groter, maar ligt tamelijk ver van verzoekers woning. Nu verzoeker verder overal in de gemeente [woonplaats] terecht kan, is niet aannemelijk dat verzoeker in relevante mate wordt beperkt in het afspreken met vrienden of het bezoeken van winkels. Verder blijkt uit het kaartmateriaal niet dat verzoeker de A1 en/of de A27 niet kan bereiken. Verzoeker heeft verder geen gronden aangevoerd waaruit volgt dat hij toegang moet hebben tot de gebieden waarvoor het gebiedsverbod geldt, bijvoorbeeld omdat hij anders in een noodsituatie geraakt of in een situatie met onomkeerbare gevolgen die direct ingrijpen van de voorzieningenrechter rechtvaardigt.
7. Verder is dit niet een situatie waarin voor de voorzieningenrechter gelijk al duidelijk is dat het besluit tot het opleggen van een gebiedsverbod onrechtmatig is. Het beroep op artikel 2 van het vierde protocol bij het EVRM maakt dit niet anders. De beknotting van verzoekers recht om zich vrijelijk te bewegen vindt zijn grondslag immers in artikel 172 van de Gemeentewet. [1]
Verzoeker kan zijn bezwaren verder naar voren brengen in zijn bezwaarschrift en verweerder zal daarop moeten reageren in een beslissing op bezwaar. Het kan zijn dat verzoeker gelijk krijgt in bezwaar, maar dat is op dit moment niet evident. Dat de rechter commissaris in strafzaken ter zake van de meeste punten in de vordering tot inbewaringstelling kennelijk onvoldoende ernstige bezwaren heeft aangenomen, maakt het voorgaande niet anders. Het betreft een andere procedure met andere bewijsregels en andere belangen. Ook ziet de voorzieningenrechter aan de kant van verzoeker geen belangen die zo zwaar wegen dat de gevraagde voorziening om die reden moet worden toegewezen. Verzoeker zal de behandeling van het bezwaar door verweerder moeten afwachten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 17 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep of in verzet.

Voetnoten

1.Op grond van het derde lid van artikel 2 bij protocol nummer 4 dat het recht op bewegingsvrijheid aan beperkingen kan worden gebonden die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale of de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.