Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juni 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Wortel, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente [woonplaats], dat op 1 mei 2020 een gebiedsverbod oplegde voor de duur van 13 weken in twee specifieke gebieden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen onverwijlde spoed aanwezig was die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De voorzieningenrechter stelde vast dat de eiser gedurende bijna vijf weken had gewacht met het indienen van het verzoek, wat niet duidde op spoedeisendheid. Bovendien was de beperking van de bewegingsvrijheid van de eiser, die voortvloeide uit het gebiedsverbod, zeer beperkt in tijd en ruimte. De gebieden waren klein en de eiser had toegang tot andere delen van de gemeente.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiser zijn bezwaren verder kon aanvoeren in de bezwaarprocedure en dat het niet evident was dat het besluit tot het opleggen van het gebiedsverbod onrechtmatig was. De rechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de eiser de behandeling van het bezwaar door de burgemeester moest afwachten. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.