ECLI:NL:RBMNE:2020:3808

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
16/105179-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en diefstal met geweld met de dood als gevolg

Op 9 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte], die samen met een medeverdachte [medeverdachte] wordt beschuldigd van het medeplegen van moord en diefstal met geweld, waarbij het slachtoffer [slachtoffer] om het leven is gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten met voorbedachten rade hebben gehandeld. Dit blijkt uit de berekenende wijze waarop zij het slachtoffer hebben benaderd, de toediening van medicatie en de daaropvolgende geweldshandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten het slachtoffer eerst hebben gedrogeerd met verschillende middelen, waaronder seroquel en oxycodon, en hem vervolgens met geweld hebben omgebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachten en getuigen gewogen en geconcludeerd dat er voldoende bewijs is voor de tenlastelegging. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen voor materiële en affectieschade, met uitzondering van enkele vorderingen die zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/105179-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting Leeuwarden te Leeuwarden.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 juni 2019, 18 september 2019, 10 december 2019, 3 maart 2020,
12 mei 2020, 4 en 5 augustus 2020 en 2 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. van Nes en van hetgeen verdachte en zijn raadslieden mr. J.J. Lieftink, advocaat te Huizen, en mr. A.R. Ytsma, advocaat te Haarlem, alsmede mr. B.A.A. Postma, advocaat te Rotterdam, namens de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 3 maart 2020 nader omschreven en op de zitting van
4 augustus 2020 gewijzigd. De nader omschreven en gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1A primair (medeplegen van moord):
in de periode van 19 tot en met 22 april 2019 te Lelystad, samen met een ander, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door
  • hem een- of meermalen (toxische) middelen toe te dienen;
  • zijn arm in een zogenaamde wurggreep/nekklem om de keel/hals van [slachtoffer] te brengen en daar druk op uit te oefenen;
  • een- of meermalen (met kracht) op het hoofd van [slachtoffer] te slaan en/of te stompen;
  • een kussen gedurende enige tijd op het gezicht van [slachtoffer] te drukken;
  • de keel en/of hals van [slachtoffer] met de handen en/of een lint dicht te drukken en dichtgedrukt te houden;
  • één of meer andere geweldshandelingen;
1A subsidiair (medeplegen van gekwalificeerde doodslag):
in de periode van 19 tot en met 22 april 2019 te Lelystad, samen met een ander, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, waarbij de doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van diefstal met geweld en/of diefstal door middel van een valse sleutel;
1A meer subsidiair (medeplegen van doodslag):
in de periode van 19 tot en met 22 april 2019 te Lelystad, samen met een ander, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd;
1B (diefstal in vereniging met geweld):
in de periode van 19 tot en met 22 april 2019 te Lelystad, samen met een ander, althans alleen, een ketting, laptop, mobiele telefoon (Samsung S7), horloge, bankpas, kentekenbewijs, druppel en/of één of meer geldbedrag(en) van [slachtoffer] heeft gestolen, met geweld en/of bedreiging met geweld, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
2 ( diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel):
in de periode van 19 tot en met 25 april 2019 te Lelystad en/of Almere, samen met een ander, althans alleen, één of meer geldbedragen van [slachtoffer] en/of de erven van die [slachtoffer] heeft gestolen door middel van het (onbevoegd) gebruik maken van een betaalpas en/of pincode op naam van [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1A primair ten laste gelegde medeplegen van moord. Hij acht het ten laste gelegde medeplegen van gekwalificeerde doodslag onder 1A subsidiair, de diefstal in vereniging met geweld met de dood als gevolg onder 1B en de diefstal in vereniging met een valse sleutel onder 2 wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1A primair en subsidiair ten laste gelegde en van de onder 1B ten laste gelegde geweldshandelingen. Het onder 1A meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van doodslag, de diefstal zoals onder 1B en de diefstal met een valse sleutel zoals onder 2 ten laste gelegd, kunnen wel bewezen worden verklaard. Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld vanuit een gemoedsopwelling, hetgeen ook past bij de persoon van verdachte [verdachte] . Dit betekent dat geen sprake is geweest van voorbedachten rade. Er bestaat onvoldoende verband tussen het toedienen van medicatie aan [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) en diens dood. Niet duidelijk is wat de invloed van de toegediende medicatie is geweest op de gezondheidstoestand van [slachtoffer] , zodat onvoldoende kan worden onderbouwd dat de bedoeling van het toedienen van de medicatie was om [slachtoffer] te vergiftigen om hem op die manier van het leven te beroven. Evenmin bestaat er een verband tussen enerzijds de overboeking van € 5.000,- en het meenemen van goederen uit de woning van [slachtoffer] en anderzijds de doodslag op hem. Met andere woorden: een financieel motief voor het doden van [slachtoffer] was er niet. Ten slotte is door de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van getuige [getuige 2] en de door hem overgelegde notities van het bewijs moeten worden uitgesloten vanwege de onbetrouwbaarheid en ongeloofwaardigheid ervan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor de feiten 1A, 1B en 2 [1]
Aantreffen van [slachtoffer]
Naar aanleiding van een melding van [getuige 1] is op 28 april 2019 in een woning aan de [adres] te [woonplaats] het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aangetroffen. [2] Getuige [getuige 1] verklaarde dat hij gisteren (de rechtbank begrijpt: 27 april 2019) van [medeverdachte] een WhatsApp-bericht had ontvangen waarin stond: ‘broer ik heb een zeer ernstig probleem. Ik heb advies van jou nodig. Kan ik naar jou toekomen’. Toen [getuige 1] hem belde zei hij: ‘er ligt een dooie kip in het kippenhok en die ligt er nog steeds’ en ‘die vriend is dood’. Voor het weekend van Pasen had [medeverdachte] hem om geld gevraagd. Een uur later had hij van [medeverdachte] een mail gekregen dat hij het geld niet meer nodig had en al iets anders geregeld had. [3]
Verklaringen van verdachten
Verdachte [verdachte] heeft op 19 februari 2020 als volgt verklaard. Hij heeft [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) gevraagd om geld over te maken. Dit is in samenspraak met [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) gegaan. Zaterdag 20 april 2019 zijn ze in de avond naar [slachtoffer] gegaan. Bij [medeverdachte] thuis zag hij [medeverdachte] bij zijn medicijnkast staan. Hij had een kokertje in zijn hand. [slachtoffer] had € 500,- overgemaakt. Dit had [verdachte] hem gevraagd. Het was een aanbetaling voor de auto. Hij heeft ongeveer € 470,- opgenomen. [medeverdachte] en hij zijn op de zaterdag nog weer naar huis gegaan. Ze zijn weer teruggegaan naar het huis van [slachtoffer] met de taxi. Toen ze binnenkwamen, was [slachtoffer] wat duf. Om 00.15 uur heeft [verdachte] € 5.000,- overgemaakt van de rekening van [slachtoffer] naar zijn rekening. [medeverdachte] wist daar ook van. [verdachte] heeft [slachtoffer] twee klappen gegeven. [medeverdachte] heeft hem ook nog een klap gegeven. Samen hebben ze een kussen gepakt en op het hoofd gehouden van [slachtoffer] . [medeverdachte] zei dat hij dacht dat [slachtoffer] nog niet dood was. [verdachte] is doorgegaan, heeft zijn hand om de nek van [slachtoffer] gedaan en aangeknepen. Hij liet los en zag dat [slachtoffer] nog een beetje bewoog. [medeverdachte] heeft hem een rol lint aangegeven en zei dat hij het moest afmaken. [verdachte] heeft het lint om de nek van [slachtoffer] gedaan en aangetrokken. Toen zag hij dat [slachtoffer] helemaal blauw aanliep en was overleden. [medeverdachte] en hij zijn samen door het huis gelopen en hebben spullen zoals de laptop, bankpas, alles wat gevonden is, verzameld. Er is ook een Samsung telefoon meegenomen. [medeverdachte] heeft de ring van de vinger getrokken van [slachtoffer] en ook de ketting heeft [medeverdachte] losgemaakt. [verdachte] heeft een taxi gebeld en ze zijn naar het huis van [medeverdachte] gegaan. [medeverdachte] zei tegen hem dat hij eerst nog even moest pinnen. De € 5.000,- was ten slotte overgemaakt. Hij is met de taxi naar het station gegaan naar de ING en heeft geprobeerd te pinnen, maar dit lukte niet, omdat hij aan zijn limiet zat. Hij is met de taxi naar een ING in Almere gegaan en heeft daar € 1.000,- opgenomen. Zondag heeft hij nog vier keer € 250,- gepind bij de Rabobank.
Op maandag is hij met [medeverdachte] naar de Action geweest. [medeverdachte] en hij hebben samen schoonmaakdoekjes en handschoenen gekocht. Ze zijn naar het huis van [slachtoffer] gegaan. Het was het idee van [medeverdachte] . [medeverdachte] zei dat ze de boel moesten oplossen. [verdachte] heeft het geldkistje opengebroken. Hij is nog bij [slachtoffer] geweest en heeft hem met de handschoen aangeraakt. [medeverdachte] wilde het horloge hebben.
Hij wist niet dat [slachtoffer] geld had. [medeverdachte] wel. Hij heeft [slachtoffer] gevraagd om € 30,- en € 80,- voor hemzelf. Voor die € 150,- hebben zij een smoes verzonnen om geld te krijgen. Onder andere heeft hij ook geld geleend met de smoes van het slepen. Hij heeft de pincode van [slachtoffer] afgekeken met het overmaken van de € 500,-. Dat was op zaterdagavond. Hij heeft bij die
€ 500,- gezegd dat hij geld van zijn oom zou krijgen. Dit was een smoes om [slachtoffer] die
€ 500,- te laten overmaken. Hij heeft een betaalverzoek gedaan aan [slachtoffer] via WhatsApp en [slachtoffer] heeft hem laten zien hoe hij via WhatsApp geld overmaakte via zijn ING bank. Hij kon de pincode zien en heeft deze opgeslagen in zijn telefoon. Die € 5.000,- heeft hij overgemaakt met de S7 van [slachtoffer] . Dit was om 00.17 uur. De telefoon lag op de tafel en [slachtoffer] lag op de bank. [slachtoffer] was duf, half slaperig. [medeverdachte] zat erbij. [medeverdachte] wist van alle bedragen die overgemaakt zijn. [medeverdachte] heeft ook een gedeelte van de € 5.000,- gekregen.
Hij heeft gezien dat [medeverdachte] iets in het glas van [slachtoffer] heeft gegooid. Het kwam uit een wit kokertje. Hij heeft het glas vastgepakt en de inhoud geschud met de bedoeling het poeder op te lossen. De dimpel (de rechtbank begrijpt: whisky) sloeg wit uit, daarom heeft hij het glas geschud. [medeverdachte] heeft het erin gegooid met de bedoeling dat [slachtoffer] ging slapen en [verdachte] het geld over kon maken. In de woning van [slachtoffer] is wel ter sprake gekomen dat ze hem duf konden maken en dat had te maken met de € 5.000,-. Er is nieuwe medicatie gekomen. Van die andere medicatie ging [slachtoffer] niet slapen. [medeverdachte] heeft toen de tweede keer diclofenac en morfine meegenomen. De medicijnen zijn in de woning van [medeverdachte] en in de woning van [slachtoffer] geprepareerd. [medeverdachte] en hij hebben dat samen gedaan. Ze hebben het verpulverd met twee lepels. [slachtoffer] dronk het glas leeg, werd duf en viel weg. Hierna kon [verdachte] de € 5.000,- overmaken. [4]
Verdachte [verdachte] heeft verder nog verklaard dat hij wist dat [A] , een oud kameraad van [B] , een cabrio te koop had voor € 1.000,-, en als al het spul erin zou blijven zitten, voor € 1.500,-. Hij wilde dit gaan regelen met zijn bewindvoerder, maar had dit nog niet gevraagd omdat hij wel wist dat hij het geld niet gestort zou krijgen. [5] Ter terechtzitting van 4 augustus 2020 verklaarde verdachte dat hij de Opel Astra cabrio van het geld van [slachtoffer] heeft gekocht. De Samsung S7 van [slachtoffer] heeft hij die donderdag (de rechtbank begrijpt: 25 april 2019) verkocht aan [B] . [verdachte] stond onder bewind en ontving € 20,- per week. [6]
Medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte] ) heeft bij de politie als volgt verklaard. Hij zag dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) naar die ouwe toeliep en op de bank naast [slachtoffer] ging zitten. Hij zag dat [verdachte] zijn linkerarm om de nek van [slachtoffer] sloeg en hem begon te wurgen. Met zijn rechterhand pakte hij zijn linkerarm vast om meer kracht te kunnen zetten. Het leek wel of [slachtoffer] steeds suffer werd. Hij zag dat [verdachte] [slachtoffer] met volle kracht op zijn hoofd stompte. Hij zag dat [verdachte] een kussen pakte dat op de bank lag en dit op het gezicht van [slachtoffer] duwde. [7] Dit duurde een minuut ofzo. [8] Hij zag dat [verdachte] een lint om de hals van [slachtoffer] deed en dit aantrok. Hij hield die verwurging circa 45 seconden tot een minuut aan. [medeverdachte] dacht dat [slachtoffer] overleden was. Hij werd blauw paarsig. En toen, ja, zoeken hè. In de blauwe spijkertas gingen de telefoons, de laptop. [verdachte] moet ook een doosje met pasjes hebben meegenomen, rijbewijs, ID, bankpas. Die S7 van [slachtoffer] had [verdachte] ook meegenomen. Ze namen een taxi en [verdachte] ging gelijk pinnen bij de ING tegenover het station. [9] [verdachte] heeft een Samsung S4 en een gouden ring van [slachtoffer] aan taxichauffeur Appie gegeven. [10] De Opel Astra cabrio die [verdachte] van [naam] heeft gekocht, is betaald met geld dat van de rekening van [slachtoffer] kwam en de telefoon van [slachtoffer] zou [verdachte] gaan verkopen. [11] [medeverdachte] had op het aanrecht seroquel, morfine en diclofenac zien liggen. [12] De medicijnen zijn een paar keer over de avond toegediend. Zij hadden twee paar tuinhandschoenen bij de Action gekocht om deze aan te doen en zo geen sporen achter te laten. [13] [medeverdachte] stond onder bewind en kreeg € 50,- per week. Hij heeft rond de
€ 22.000,- aan schulden. Hij heeft een keer € 100,- en een keer € 50,- geleend bij [slachtoffer] . [14]
Onder verdachten inbeslaggenomen goederen
Op 29 april 2019 werd in de woning van medeverdachte [medeverdachte] op de eettafel een bankpas op naam van [slachtoffer] aangetroffen (ING bank met rekeningnummer [rekeningnummer] ) en een kentekenbewijs deel 1 met kenteken [kenteken] op naam van [slachtoffer] . Ook werden een gouden ketting, een laptop en elf biljetten van € 50,- (totaal € 550,-) inbeslaggenomen. Op de eettafel lag een sleutelbos met daaraan een druppel. [15] Deze bleek te passen op de toegangsdeur van de woning van [slachtoffer] . [16] Ook de gouden ketting bleek afkomstig van [slachtoffer] . [17] Onderzoek aan de laptop wees uit dat er eerder een gebruikersaccount van [slachtoffer] op heeft gestaan en dat er op 21 april 2019 en 23 april 2019 gebruikersaccounts ‘ [medeverdachte] ’ op zijn aangemaakt. [18] Daarnaast werden diverse medicijnen in beslag genomen, waaronder gebruikte strips diclofenac, quetiapine en oxycodon en doosjes diclofenac en quetiapine op naam van [medeverdachte] . Deze strips en doosjes lagen in een keukenkastje. [19]
In de Opel Astra cabriolet van [verdachte] werd op 2 mei 2019 een telefoon van het merk Samsung aangetroffen, met daarin de simkaart van [slachtoffer] . [20] Ook trof de politie in deze auto een sleutelbos aan. Eén van de sleutels paste op de helmkoffer op de scooter van [slachtoffer] . [21] Onder verdachte [verdachte] werden een horloge [22] en meerdere verpakkingen met medicijnen inbeslaggenomen, waaronder quetiapine. [23] Onder de toenmalige echtgenote van [verdachte] werd een geldbedrag van € 530,- inbeslaggenomen. [24]
Bankmutaties
Op 19 april 2019 om 19.04.51 uur werd € 30,- overgeboekt van bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [slachtoffer] naar bankrekening [rekeningnummer] op naam van [verdachte] [25] met als omschrijving ‘diezel’. Diezelfde dag om 21.16.00 uur werd door middel van een betaalverzoek van bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [medeverdachte] € 10,- overgeboekt naar de rekening van [verdachte] met als omschrijving ‘cadeau’. [26]
Op 20 april 2019 om 00.05.10 uur werd € 80,- overgeboekt van de rekening van [slachtoffer] naar de rekening van [verdachte] met als omschrijving ‘auto’. Om 00.20.00 uur werd van de rekening van [verdachte] € 80,- opgenomen bij een ING geldautomaat te Lelystad. Om 00.41.26 uur werd van de rekening van [slachtoffer] € 150,- overgeboekt naar de rekening van [verdachte] met als omschrijving ‘auto’. Vervolgens werd om 00.56.00 uur van de rekening van [verdachte]
€ 150,- opgenomen bij een geldautomaat in Lelystad. Om 17.43.29 uur werd van de rekening van [slachtoffer] € 350,- overgeboekt naar de rekening van [verdachte] met als omschrijving ‘slepen’. Om 17.58.00 uur werd bij een ING geldautomaat te Lelystad € 300,- opgenomen vanaf de rekening van [verdachte] . Om 21.36.58 uur werd € 500,- overgeboekt vanaf de rekening van [slachtoffer] naar de rekening van [verdachte] met als omschrijving ‘auto’. Om 21.52.00 uur werd bij een ING geldautomaat te Lelystad van de rekening van [verdachte] € 470,- opgenomen. [27]
Op 21 april 2019 om 00.17.03 uur werd € 5.000,- overgeboekt van de rekening van [slachtoffer] naar de rekening van [verdachte] met als omschrijving ‘bijdrage’. Om 03.03.00 uur werd € 1.000,- opgenomen bij een geldautomaat te Almere. Vervolgens werden vanaf de rekening van [verdachte] bedragen van € 20,-, € 265,- en € 40,- gepind bij Esso, Taxi ARS en A&B Taxiservice. Om 16.36.00 en 16.41.00 uur werden bedragen van € 740,- en van € 700,- door middel van een online betaalverzoek overgemaakt van de rekening van [verdachte] naar de rekening van [medeverdachte] . Daarna werden van de rekening van [medeverdachte] € 227,95 en
€ 359,30 gepind bij de Boni in Lelystad en om 18.30.00 uur werd van de rekening van [medeverdachte] € 850,- opgenomen en om 18.36.00 uur € 80,- bij een Rabobank geldautomaat. Om 18.36.00 uur werd van de rekening van [verdachte] € 750,- overgeboekt naar de rekening van [medeverdachte] . Om 19.13.00 uur werd van de rekening van [medeverdachte] € 200,- opgenomen bij een geldautomaat te Lelystad. Van de rekening van [medeverdachte] werd vervolgens € 105,69 en € 102,32 gepind bij de Jumbo en € 210,- bij A&B Taxiservice. [28]
Op 22 april 2019 werd van 07.34.00 tot 07.37.00 uur van de rekening van [verdachte] viermaal een bedrag van € 250,- opgenomen bij een geldautomaat van de Rabobank. Om 15.47.06 uur werd van de rekening van [slachtoffer] € 300,- overgeboekt naar de rekening van [verdachte] . Om 17.00.00 uur werd door middel van een online betaalverzoek € 300,- overgeboekt van de rekening van [verdachte] naar de rekening van [medeverdachte] . Om 17.01.00 uur werd € 120,- opgenomen van de rekening van [medeverdachte] bij een geldautomaat van de Rabobank. Daarna werden van de rekening van [medeverdachte] € 8,59, € 20,- en € 156,40 gepind bij de Albert Heijn en de Jumbo. [29]
Op 23 april 2019 om 10.58.20 uur werd € 1.492,- van de rekening van [slachtoffer] overgeboekt naar de rekening van [verdachte] . Daarna werd € 400,- en € 300,- overgeboekt naar de Oranjespaarrekening van [verdachte] en € 300,- naar de rekening van [C] – de rechtbank begrijpt: de toenmalige echtgenote van [verdachte] . Om 11.16.00 uur werd € 1.000,- opgenomen bij een ING geldautomaat van de rekening van [verdachte] . Voorts werden die dag bedragen van € 23,63 en € 45,- gepind bij de Lidl en Taxi ARS. [30]
Op 24 april 2019 om 08.44.54 uur werd € 80,- overgeboekt van de rekening van [slachtoffer] naar die van [verdachte] . En op 25 april 2019 om 08.08.37 uur werd € 60,- overgeboekt van de rekening van [slachtoffer] naar de rekening van [verdachte] . Op 25 april 2019 om 19.28.00 uur werd € 80,- gepind bij GSM Fix te Almere. [31]
Samengevat werd van de bankrekening op naam van [slachtoffer] in de periode van 19 april 2019 tot 25 april 2019 een bedrag van in totaal € 8.042,- overgeboekt naar de rekening van [verdachte] . Van het bedrag van € 8.042,- is een bedrag van € 2.490,- via de rekening van [verdachte] overgeboekt naar de rekening van [medeverdachte] . Van de € 8.042,- bleef € 5.552,- ter besteding op de rekening van [verdachte] . Dit bedrag is vervolgens door diverse transacties afgeschreven van de rekening. Het saldo op de rekening van [verdachte] bedroeg direct voor 19 april 2019 minus € 5,76. Het eindsaldo van de rekening bedroeg op 29 april 2019 € 4,64. [32]
Het totaalbedrag van € 2.490,- dat werd overgeschreven van de rekening van [verdachte] naar de rekening van [medeverdachte] werd in alle gevallen overgeschreven door middel van een betaalverzoek, gericht aan de rekeninghouder [verdachte] . Van de rekening van [medeverdachte] werd vervolgens in deze periode € 2.440,25 afgeschreven, waarvan € 1.250,- contant werd opgenomen. [33]
Gesprekken voice recorder
Op de onder [medeverdachte] inbeslaggenomen telefoon werd een voice recorder aangetroffen, waarmee gevoerde gesprekken zijn opgenomen en opgeslagen.
Op 20 april 2019 om 17.15.59 uur werd een gesprek gevoerd tussen [medeverdachte] , [verdachte] en NNM, die door [medeverdachte] ‘ouwe’ wordt genoemd en waarvan de rechtbank begrijpt dat dit [slachtoffer] is:
[verdachte] : mijn auto is weg ouwe. (…) Weet je wat ermee aan de hand was, ik heb er met mijn slaperige kop benzine ingegooid in plaats van diesel. Dus hij deed niks meer. (…)
[medeverdachte] op de achtergrond: ouwe hij is hierheen komen lopen hè.
[verdachte] : ik ben komen lopen hè. (…)
NNM: maar ja, als je hem weg wilt laten slepen.
[verdachte] : ja… kost 350 euro. (…)
[verdachte] : hij is wel een beetje te duur om daar te laten staan, daar geef ik jou wel gelijk in. Er zitten dure velgen onder. Dus ja… hoe gaan we… hoe ga ik dit dus oplossen? (…)
NNM: of dat de politie hem wegsleept.
[verdachte] : dan ben ik 1500 tot 2000 euro kwijt. Dus dan kan ik beter een betaalverzoekje doen. Dan bel ik eerst die garage even. Dan laat ik het je zo weten. [34]
Op 20 april 2019 om 17.37.25 uur belt [verdachte] met NNM, de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] . [verdachte] zegt dat de auto naar de ANWB toe kan. De kosten zijn 350 euro.
[verdachte] : kan ik een betaalverzoek naar jou sturen?
NNM: je bent een dure kleinzoon.
[verdachte] : ja maar je krijgt alles dinsdag terug.
NNM: doe dan maar. [35]
Op 22 april 2019 om 12.53.14 uur belt [medeverdachte] met [verdachte] :
[verdachte] : ja ik heb mijn vrouwtje 500 gegeven, van die scooter.
[medeverdachte] : dat hadden we afgesproken toch, gister?
[verdachte] : ja dat heb ik ook gezegd, dat ze dat van jou heeft gekregen. [36]
Op 27 april 2019 om 14.34.12 uur belt [medeverdachte] met [verdachte] :
[medeverdachte] : want ik moet vanavond even bellen met hem hè.
[verdachte] : ehhh, ja, kan wel.
[medeverdachte] : ja maar niet opnemen, gewoon laten… ehh. (…)
[medeverdachte] : ja dat moet hè, want het zou wel raar zijn als ik in een keer niet meer bel. (…)
[verdachte] : oh doe later maar even… want anders krijg je voicemail denk ik.
[medeverdachte] : ja maar das goed dan kan ik wat inspreken, snap je um?
[verdachte] : ja ga dat maar even doen want volgens mij staat hij toch uit.
[medeverdachte] : oké dan ga ik gelijk even doen. [37]
Op 27 april 2019 om 14.38.05 uur spreekt [medeverdachte] de voicemail van [slachtoffer] in:
He ouwe, hoe is het nou. Ben je nog ergens naartoe geweest?
Ja. Maar ik ook niet, ik ben nergens naartoe geweest joh. Echt niet.
Ik ben nog niet zo lang wakker. Maar als je dit bericht hoort, bel me nou ff joh want ehhhh. We hebben elkaar al lang niet meer gesproken. Nou groetjes, love you, doei ouwe. [38]
Op 28 april 2019 om 11.03.11 uur is [medeverdachte] in gesprek met [getuige 1] :
[medeverdachte] : ik zat nog te denken om het… ja… af te laten fikken. (…) Af te laten branden.
[getuige 1] : … die kippenhok bedoel je?
[medeverdachte] : ja. (…)
[getuige 1] : maar ehh, was het de moeite?
[medeverdachte] : wat denk je achteraf.
[getuige 1] : nee natuurlijk niet.
[medeverdachte] : nee. (…)
[medeverdachte] : zit ook zo’n laptop bij weet je wel.
[getuige 1] : ja die moet weg, want daar staan gegevens op.
[medeverdachte] : …nieuwe Windows opgezet, weet je wel. (…)
[medeverdachte] : hij zegt heb jij je pasje bij je. Ik zeg ja, maar daar kan geen geld op, want dan ziet de bewindvoerder het straks, weet je wel. (…) Maar hij zegt dat maakt toch niet uit, ik haal het er gelijk weer af. Ik zeg ok zet het er maar op (…).
[getuige 1] : hoeveel was het?
[medeverdachte] : 2400.
[getuige 1] : ach man voor 2400, maar totaal bedoel ik.
[medeverdachte] : iets van 5 nog wat. (…)
[medeverdachte] : hij zegt eerste 62 ruggen, maar is ook niet echt de moeite waard.
[getuige 1] : nee.
[medeverdachte] : later zei hij, toen was er nog niks gebeurd hè, toen zei hij het is 5 ruggen, ik zei dat doen we niet hoor. (…)
[medeverdachte] : ik begrijp het maar die kip. Die hen moet ff opgehaald worden of iets.
[getuige 1] : wat moet opgehaald worden?
[medeverdachte] : die kip die er nog ligt.
[getuige 1] : kip?
[medeverdachte] : ja in dat hok, in dat kippenhok.
[getuige 1] : ja maar wat ligt daar? Ohh die dooie kip.
[medeverdachte] : ja, dat is het belangrijkste. Broer dat is het belangrijkste. [39]
Op 28 april 2019 om 14.49.48 uur is [medeverdachte] in gesprek met [verdachte] :
[medeverdachte] : we moeten maken dat we wegkomen [verdachte] .
[verdachte] : wat dan.
[medeverdachte] : ja… via Facebook kreeg ik berichtje van heb je al gelezen, dat er een dooie man in een huis gevonden is. Ik zeg waar dan. Dat kon ze niet zeggen. Ik denk (…) daar gaan we. (…)
[verdachte] : de enige optie die ik van de week nog kan doen, dat is weet je, boem. (...).
[medeverdachte] : wat voor bom.
[verdachte] : wat wij wouden… boem.
[medeverdachte] : oooh wat je eerder wou, die gas dinge. (…)
[medeverdachte] : om te maken dat we weg komen [verdachte] . We kunnen zo naar Hongarije. Dat kost niks. (…)
[medeverdachte] : we moeten weg [verdachte] . (…)
[medeverdachte] : maar wat wil jij nou, wil je je leven lang binnen zitten of… als we gepakt worden.
[verdachte] : dat worden we niet. (…)
[medeverdachte] : ik vertrouw het voor geen meter. Anders huur ik wel een auto en rij ik zelf wel naar Hongarije toe. Dan ben ik mooi weg.
[verdachte] : dinsdag ga ik, dinsdag lukt het sowieso. (…)
[medeverdachte] : wat bedoel je nou. Je komt hier bij mij, je gooit je tank vol en we gaan samen die kant op (…) en voordat je gesignaleerd staat zijn we al de grenzen over. [40]
Camerabeelden [adres]
Uit de camerabeelden van het appartementencomplex aan de [adres] van zaterdag 20 april 2019 blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte] samen met hond [hond] om 20.09.10 uur bij de ingang van de flat komen. Om 20.42.43 uur en om 20.50.26 verlaat [verdachte] met de hond de flat, en beide keren komt hij enkele minuten daarna weer terug in de flat. Om 23.41.31 uur verlaten [verdachte] en [medeverdachte] de flat. De hond is er niet bij. [41]
Uit de beelden van zondag 21 april 2019 volgt dat [verdachte] en [medeverdachte] om 00.05.20 uur de flat binnen komen. Om 02.34.42 uur verlaten [verdachte] en [medeverdachte] de flat via de entree. Ze hebben hond [hond] bij zich. [verdachte] draagt een rugzak en een veelkleurige plastic tas.
Voor zowel 20 april 2019 als 21 april 2019 geldt dat de tijdstippen van de video-opnamen met vijftien minuten moeten worden gecorrigeerd, in die zin dat er steeds vijftien minuten van de weergegeven tijd moet worden afgetrokken. [42]
Onderzoek drinkglazen
Twee drinkglazen, afkomstig uit de woning van [slachtoffer] , zijn onderzocht. In de vloeistof uit het glas dat in de wasbak stond, [43] is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van quetiapine. Quetiapine is niet met zekerheid aangetoond. In de vloeistof uit het glas dat op de salontafel stond, [44] is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van diclofenac. Diclofenac is niet met zekerheid aangetoond. [45]
Uit de bemonstering van de drinkrand van het glas in de wasbak en uit de bemonstering van de drinkrand van het glas op de salontafel is het DNA-profiel verkregen van een man. Dit DNA kan afkomstig zijn van [slachtoffer] . De matchkans van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. [46]
Er zijn verschillende dactyloscopische sporen waargenomen op het glas dat op de salontafel stond. Drie dactyloscopische sporen op de zijkant van het glas hebben geleid tot individualisatie met verdachte [verdachte] . [47]
Doodsoorzaak
De conclusie van het definitieve sectierapport (pathologie onderzoek) luidt dat zowel de bij [slachtoffer] vastgestelde ziekelijke hartafwijkingen als (samendrukkend en/of stomp botsend) geweld op de hals, al of niet in combinatie, het overlijden verklaren. [48]
Op aanvraag van de patholoog is er aanvullend toxicologisch onderzoek gedaan. De resultaten van dat onderzoek zijn dat in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ethanol (alcohol), opioïden (oxycodon) en antipsychotica (quetiapine; de merknaam is Seroquel) zijn aangetroffen. Er zijn aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van diclofenac, maar diclofenac is niet met zekerheid aangetoond. Het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] was ten tijde van het overlijden beïnvloed door de aanwezige ethanol, oxycodon en quetiapine. De mate van de effecten is echter afhankelijk van de gewenning. Een bijdrage van ethanol, oxycodon en quetiapine aan het overlijden van [slachtoffer] kan niet geheel worden uitgesloten, maar het overlijden kan daaruit niet worden geconcludeerd. [49]
Bewijsoverwegingen voor de feiten 1A, 1B en 2
Voorbedachten rade
Onder feit 1A primair is het medeplegen van moord ten laste gelegd. De rechtbank zal zich daarom allereerst moeten buigen over de vraag of kan worden vastgesteld dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Voor het antwoord op die vraag zijn verdachten, die beiden de enige (nog in leven zijnde) aanwezigen waren ten tijde van het ten laste gelegde, de belangrijkste bron. Zij ontkennen met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te hebben beroofd. Het antwoord op de vraag of voorbedachten rade bewezen kan worden, zal de rechtbank echter moeten zoeken in alle daarvoor relevante feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren komen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er sprake is geweest van voorbedachten rade. Daartoe zijn in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Beide verdachten hadden geldproblemen, stonden onder bewind en ontvingen een beperkt bedrag aan weekgeld – voor [medeverdachte] was dat € 50,- per week, voor [verdachte] € 20,- per week. [medeverdachte] heeft voorafgaand aan het Paasweekend van 2019 getuige [getuige 1] gevraagd of hij bij hem geld kon lenen. [verdachte] wist dat [A] een cabrio te koop had voor € 1.000,- dan wel € 1.500,- en wilde iets gaan regelen om deze auto te kunnen kopen.
In de dagen voorafgaand aan de geweldshandelingen, die plaatsvonden in de nacht van zaterdag 20 april op zondag 21 april 2019, hebben verdachten [slachtoffer] meermalen om geld gevraagd. Zij hebben zich daarbij onder meer bediend van een smoes over een auto die weggesleept moest worden. De bedragen die zij van [slachtoffer] vroegen werden steeds groter, beginnend met € 30,- op 19 april 2019 en eindigend met € 500,- op 20 april 2019. Tijdens het overboeken van dit laatste bedrag van € 500,- heeft [verdachte] de pincode van [slachtoffer] heimelijk afgekeken, kennelijk met de bedoeling om deze op een later moment zelfstandig, dus zonder dat [slachtoffer] daarvoor nog nodig was, te kunnen gebruiken.
Uit de camerabeelden van de [adres] volgt dat verdachten op 20 april 2019 om 19.54 uur (gecorrigeerde tijd) het appartementencomplex binnen kwamen. Verdachten hebben die avond aanvankelijk quetiapine door de whisky van [slachtoffer] gemengd. Om 21.36 uur is
€ 500,- overgeboekt naar de rekening van [verdachte] . Omdat de quetiapine kennelijk niet het gewenste effect had – het glas waarin aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van quetiapine stond in de wasbak en is kennelijk weggezet – zijn verdachten om 23.26 uur (gecorrigeerde tijd) samen naar de woning van [medeverdachte] gegaan om andere medicatie te halen, namelijk oxycodon en diclofenac. Om 23.50 uur (gecorrigeerde tijd) kwamen verdachten weer binnen in het appartementencomplex. Aan [slachtoffer] is vervolgens de nieuwe medicatie gegeven. [slachtoffer] werd duf, viel weg en [verdachte] kon op 21 april 2019 om 00.17 uur met de telefoon van [slachtoffer] € 5.000,- overboeken van diens rekening naar die van hemzelf. Daarna is [slachtoffer] door geweld om het leven gebracht. Om 02.19 uur hebben beide verdachten het appartementencomplex verlaten. De woning is in twee fasen doorzocht en goederen zijn weggenomen, namelijk direct na de dood van [slachtoffer] en een dag later, op maandag 22 april 2019. De dagen daarna hebben er diverse overboekingen en geldopnamen plaatsgevonden, daar zijn onder meer boodschappen, (dure) taxiritten en een auto van betaald en de telefoon van [slachtoffer] is verkocht aan een derde.
De rechtbank bestempelt de handelingen van verdachten, zowel de verschillende, in grootte toenemende overboekingen en het heimelijk afkijken (en later noteren) van de pincode, als het toedienen van steeds sterkere medicatie als berekenend, planmatig en met een bepaalde opbouw.
Het was de nadrukkelijke bedoeling van verdachten dat [slachtoffer] door het toedienen van de medicatie ‘out’ zou gaan; zij zijn nieuwe, andere medicatie gaan halen toen de eerst toegediende medicatie niet voldoende werkte. Niet kan worden uitgesloten dat de toegediende oxycodon en quetiapine in combinatie met het alcoholgebruik door [slachtoffer] daadwerkelijk een bijdrage heeft geleverd aan het overlijden. Verdachten hebben het risico van grote of zelfs fatale gevolgen voor het lichamelijk welzijn van [slachtoffer] , van wie ze wisten dat hij ook al substantieel alcohol had genuttigd, genomen door hem daarbij in de loop van de avond meerdere malen medicatie toe te dienen, waarvan verdachten ook konden weten dat de combinatie van verschillende medicijnen en alcohol dat risico nog vergrootte.
Verdachten hebben [slachtoffer] willen beroven van zijn geld en uiteindelijk ook van zijn leven. Zij vroegen steeds grotere bedragen aan [slachtoffer] . Verdachten hadden zich verzekerd van de pincode van [slachtoffer] welke zij konden gebruiken zonder dat [slachtoffer] daarvoor nog nodig was. De rechtbank stelt voorts vast dat verdachten met de uiteindelijke overboeking van € 5.000,- een groot probleem voor zichzelf hadden gecreëerd waar ze zich met behulp van smoezen ten overstaan van een weer heldere [slachtoffer] niet meer uit hadden kunnen redden.
De rechtbank onderscheidt vervolgens een reeks van verschillende geweldshandelingen die uiteindelijk hebben geleid tot het overlijden van [slachtoffer] , namelijk het stompen tegen het hoofd, het drukken van een kussen op het gezicht, kennelijk met de bedoeling om [slachtoffer] de mogelijkheid tot ademen te ontnemen, en het verwurgen met de handen en/of door middel van een nekklem en daarna met behulp van een lint. De rechtbank ziet ook hierin een opbouw: als de ene methode niet volstaat – [slachtoffer] bewoog nog na het drukken van het kussen en de verwurging, [medeverdachte] zegt dan dat [verdachte] het moet afmaken – wordt een andere methode toegepast.
Gedurende deze minutenlang durende reeks van geweldshandelingen zijn er verschillende momenten geweest waarop verdachten gelegenheid hadden voor beraad, met name wanneer zij van de ene methode overstappen op de andere. Ook voorafgaand aan de geweldshandelingen hebben verdachten hiertoe gelegenheid gehad, bijvoorbeeld op het moment dat zij samen naar de woning van [medeverdachte] terug gingen om nieuwe, andere medicatie te halen.
De handelingen na de dood van [slachtoffer] , wanneer verdachten zich hebben voorzien van handschoenen en schoonmaakdoekjes en het huis opnieuw wordt doorzocht en goederen worden weggenomen, wijzen eveneens op planmatigheid van het geheel aan handelingen.
Verdachten hebben verklaard dat er voorafgaand aan de geweldshandelingen is gesproken over ‘aan een knobbeltje zuigen’ en dat dit de aanleiding is geweest voor het geweld richting [slachtoffer] dat dan in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank vindt dit niet aannemelijk. Verdachte heeft ontkend dat een seksueel motief, in de zin van weerzin tegen de seksuele voorkeur van [slachtoffer] , of een seksuele component een rol heeft gespeeld. Wat er uit het dossier bekend is over [slachtoffer] is dat hij getrouwd was met een vrouw en een seksuele voorkeur had voor kleine kinderen; er blijkt niet van een seksuele voorkeur voor volwassen mannen. Verdachten hebben ook beiden een andere lezing over wat er precies door wie gezegd zou zijn. [medeverdachte] heeft namelijk verklaard dat hij hoorde dat het [verdachte] was die, vanuit het niets, tegen [slachtoffer] zei: ‘ik hoorde van pa (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) dat ik jouw knobbeltje moest zuigen’, terwijl [verdachte] heeft verklaard dat het [medeverdachte] was die tegen hem zei dat hij wel wat kon doen bij [slachtoffer] , namelijk aan het knobbeltje zuigen. Ten slotte is het scenario waarin een dergelijke seksueel getinte opmerking aanleiding is geweest voor het geweld strijdig met de planmatige manier waarop verdachten bezig zijn geweest met het verkrijgen van geld van [slachtoffer] en het toedienen van de medicatie. Het blijft in die context een opmerking die de rechtbank niet kan plaatsen en om voornoemde redenen als aanleiding voor alle opeenvolgende geweldshandelingen niet aannemelijk oordeelt.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank acht verder geen zwaarwegende contra-indicaties aannemelijk geworden die aan het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en acht moord bewezen.
Medeplegen
De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt, met andere woorden, of het ten laste gelegde medeplegen van moord bewezen kan worden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[medeverdachte] heeft ontkend zelf enige bijdrage te hebben geleverd aan de geweldshandelingen richting [slachtoffer] , terwijl [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] hierin wel degelijk een aandeel heeft gehad. Volgens de verklaring van [verdachte] heeft [medeverdachte] [slachtoffer] een klap gegeven, heeft hij samen met [verdachte] een kussen op het gezicht van [slachtoffer] gedrukt, heeft hij [verdachte] aangespoord om het af te maken en vervolgens [verdachte] een rol lint aangereikt waarmee [verdachte] [slachtoffer] heeft gewurgd.
De rechtbank neemt deze verklaring van [verdachte] als uitgangspunt nu zij daarvoor steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier en die bewijsmiddelen tegelijk de verklaringen van [medeverdachte] weerspreken. Steun voor de verklaring van [verdachte] vindt de rechtbank in de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachten zijn steeds samen in de woning van [medeverdachte] aanwezig geweest en in de avond van 20 april 2019 zijn zij ook samen naar de woning van [medeverdachte] gegaan om nieuwe medicatie gaan halen, waarna zij ook weer samen terugkeerden naar de woning aan de [adres] . [medeverdachte] is de enige die de beschikking had over alle drie de soorten medicatie die aan [slachtoffer] zijn toegediend. [medeverdachte] heeft, in tegenstelling tot wat hij heeft verklaard, geweten van de overboeking van € 5.000,-. Dit volgt uit de verklaring van [verdachte] , maar ook uit de voice recorder gesprekken op de telefoon van [medeverdachte] waar hij tegen [getuige 1] spreekt over ‘5 ruggen’. Nadat [slachtoffer] om het leven is gebracht, heeft ook [medeverdachte] de woning doorzocht en goederen meegenomen, en er zijn nadien ook diverse goederen van [slachtoffer] aangetroffen in de woning van [medeverdachte] . Bovendien heeft hij gedeeld in de buit; hij heeft immers een bedrag van € 2.490,- op zijn rekening ontvangen. Op maandag 22 april 2019 is [medeverdachte] er bij als de woning van [slachtoffer] opnieuw wordt betreden. Ten slotte spreekt [medeverdachte] in de voice recorder berichten in de ‘wij-vorm’ en blijkt uit die berichten dat hij de dood van [slachtoffer] probeert te verhullen door de voicemail van [slachtoffer] in te spreken zodat het niet opvalt dat hij ineens geen contact meer met hem heeft. Ook blijkt uit die gesprekken dat hij problemen voorziet en daar een oplossing voor zoekt en samen met [verdachte] wil vluchten.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Ten overvloede – de verklaringen van [getuige 2]
heeft verklaringen afgelegd en in zijn cel zijn aantekeningen aangetroffen. Na een gijzelingsprocedure heeft hij ook nog handgeschreven A4-tjes overgelegd. Een deel van de notities op die A4-tjes zouden door [getuige 2] zelf zijn geschreven en een deel door verdachte [verdachte] . [verdachte] heeft echter betwist dat deze notities van zijn hand zijn.
De officier van justitie en de verdediging hebben elk een andere visie op de betrouwbaarheid van de verklaringen en overgelegde notities van [getuige 2] . De rechtbank stelt vast dat er geen grafologisch onderzoek is gedaan naar de handschriften op de overgelegde notities. Het justitiële verleden van [getuige 2] , de informatie die beschikbaar is over de persoon [getuige 2] en de gang van zaken in dit dossier rondom het overleggen van de notities, spreken wat betreft de betrouwbaarheid van [getuige 2] niet in zijn voordeel.
Omdat de verklaringen van [getuige 2] en de door hem overgelegde notities niet als bewijsmiddel worden gebruikt, zal de rechtbank geen nader oordeel geven over de betrouwbaarheid ervan. De door de verdediging bepleite bewijsuitsluiting behoeft daarom ook verder geen bespreking. De voor [medeverdachte] mogelijk ontlastende elementen in de verklaringen van [getuige 2] leggen, ten opzichte van de belastende verklaringen van [verdachte] , onvoldoende gewicht in de schaal. [verdachte] belast in zijn verklaringen immers ook zichzelf en de verklaringen van [getuige 2] zijn op diverse onderdelen aantoonbaar onjuist.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat het onder 1A primair ten laste gelegde medeplegen van moord op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ook de onder 1B ten laste gelegde diefstal in vereniging met geweld de dood ten gevolge hebbend, en de onder 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging met behulp van een valse sleutel acht de rechtbank op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de verdediging dat bewijs voor het onder 1B ten laste gelegde oogmerk ontbreekt, wordt weerlegd door de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen en wat daaromtrent reeds is overwogen.
Daarbij geldt dat de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen steeds worden gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben en sommige onderdelen van de bewijsmiddelen niet betrekking hebben op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1A. primair:
in de periode van 19 april 2019 tot en met 22 april 2019 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door
- meermalen die [slachtoffer] telkens meerdere toxische middelen, te weten seroquel en oxycodon en diclofinac, toe te dienen en
- zijn, verdachtes, arm in een zogenaamde wurggreep/nekklem om de keel/hals van
voornoemde [slachtoffer] te brengen en aldus gedurende enige tijd druk uit te oefenen op de keel/hals van voornoemde [slachtoffer] en
- meermalen met kracht tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te stompen en
- een kussen, gedurende enige tijd, op het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te drukken en aldus voornoemde [slachtoffer] de mogelijkheid te ontnemen te ademen en
- vervolgens de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] met een lint, althans een dergelijk voorwerp, samen te drukken en/of dicht te drukken en de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] met een lint, althans een dergelijk voorwerp, samengedrukt en/of dichtgedrukt te houden,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
en
1B.
in de periode van 19 april 2019 tot en met 22 april 2019 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een ketting en een laptop en een mobiele telefoon merk Samsung S7 en een horloge en een bankpas ING t.n.v. [slachtoffer] en een kentekenbewijs t.n.v. [slachtoffer] en een druppel en geldbedragen, toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het opzettelijk
- meermalen aan die [slachtoffer] telkens meerdere toxische middelen, te weten seroquel en oxycodon en diclofinac, toe te dienen en
- brengen van zijn arm om de keel/hals van voornoemde [slachtoffer] in een zogenaamde wurggreep/nekklem en aldus gedurende enige tijd uitoefenen van druk op de keel/hals van voornoemde [slachtoffer] en
- meermalen met kracht stompen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] en
- gedurende enige tijd drukken van een kussen op het gezicht van voornoemde [slachtoffer] en aldus voornoemde [slachtoffer] de mogelijkheid ontnemen te ademen en
- vervolgens met een lint, althans een dergelijk voorwerp, samendrukken en/of dichtdrukken van de keel van voornoemde [slachtoffer] en
- met een lint, althans een dergelijk voorwerp, samen gedrukt en/of dicht gedrukt houden van de keel van voornoemde [slachtoffer] ,
ten gevolge van welk bovenomschreven feit voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
in de periode van 19 april 2019 tot en met 25 april 2019 te Lelystad en Almere, tezamen en in vereniging met een ander, geldbedragen die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] en/of de erven van die [slachtoffer] , telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van het onbevoegd gebruik maken van een betaalpas en pincode van basisrekeningnummer [rekeningnummer] op naam van die [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1A primair, 1B en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van de feiten 1A primair en 1B:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van moord;
en
diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Ten aanzien van feit 2:
de voortgezette handeling van:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
  • een rapport van 20 maart 2020, opgemaakt door B.H. Boer, klinisch psycholoog, en T.W.D.P. van Os, psychiater, locatie Pieter Baan Centrum;
  • een aanvullend rapport van 31 juli 2020, opgemaakt door de deskundigen voornoemd.
Uit voornoemde rapporten volgt dat onderzoekers, gezien de ernst en uitgebreidheid van verdachtes pathologie (en ten gevolge daarvan het disfunctioneren op alle levensgebieden), veronderstellen dat de pathologie heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde onder 1. Door gebrek aan informatie over hoe het ten laste gelegde tot stand is gekomen en wat verdachtes eventuele aandeel daarin is geweest, is het niet mogelijk uitspraken te doen over hoe deze doorwerking precies is geweest. Onderzoekers kunnen wel onderbouwen dat het ten laste gelegde onder 2 gericht was op geldgewin en derhalve opportunistisch van aard was. Er is niet een scenario te bedenken waarbij verdachte niet het inzicht of de keuze had om het ten laste gelegde te laten. Geadviseerd wordt daarom om het onder 2 ten laste gelegde aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is gelet op de conclusies van de deskundigen van oordeel dat het hiervoor onder 1A primair en 1B bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Het onder 2 bewezen verklaarde kan geheel aan verdachte worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijftien jaren, met aftrek van het voorarrest, en tot de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna ook: TBS-maatregel), niet gemaximeerd van duur.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. De conclusies uit het incidentenonderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie moeten meewegen in het bepalen van de lengte van de op te leggen gevangenisstraf, nu uit dit onderzoek blijkt dat anderen medeverantwoordelijk zijn voor het recidiveren van verdachte. Ook de verminderde toerekeningsvatbaarheid raakt aan de strafmaat. Een relatief snelle aanvang van de behandeling draagt bij aan de belangrijkste doelstelling van de TBS-maatregel, namelijk beveiliging van de maatschappij, terwijl in de gevangenis niet of nauwelijks behandeling wordt aangeboden. Primair is daarom verzocht om, naast een TBS-maatregel, aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van negen jaren, zodat hij na twee derde van zijn straf aan de behandeling kan beginnen. Subsidiair is bepleit om een gevangenisstraf van twaalf jaren op te leggen, met daarbij het advies van artikel 37b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht om na zes jaren een aanvang te maken met de TBS-maatregel. Ten slotte is meer subsidiair verzocht om aan te sluiten bij de eis van de officier van justitie, maar ook dan met het advies om de TBS-maatregel na zes jaren in te laten gaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan moord, het zwaarste misdrijf dat het Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft op een berekenende manier een 72-jarige man, nota bene een vriend van de medeverdachte, eerst met medicatie gedrogeerd en hem daarna met bruut geweld zijn kostbaarste bezit ontnomen, namelijk zijn leven, en dat alles om er zelf financieel beter van te worden. Reeds voorafgaand aan de moord heeft verdachte door middel van diverse overboekingen het slachtoffer geld afhandig gemaakt en daarmee is hij na diens dood doorgegaan. Verdachte en zijn medeverdachte hebben dit geld volop ten eigen nutte besteed; zo heeft verdachte van dit geld de auto gekocht waar hij al eerder zijn oog op had laten vallen, en heeft hij er dure taxiritten en andere uitgaven mee bekostigd. Ook hebben verdachten, na de dood van het slachtoffer, spullen uit diens woning weggenomen, waaronder een laptop die voor eigen gebruik is klaargemaakt en een telefoon die aan een derde is verkocht. Aldus heeft verdachte zich ook samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan diefstal met geweld met de dood als gevolg, en diefstal door middel van een valse sleutel, namelijk het onbevoegd gebruik van de betaalpas en pincode van het slachtoffer.
Verdachte heeft de nabestaanden hun vader en opa afgenomen en, hoewel de relatie tussen hen problematisch was, heeft verdachte hen daarmee ook de mogelijkheid ontnomen om het contact op enig moment te herstellen en het slachtoffer de vragen te stellen die nog bij hen leefden. Daarnaast brengt een dergelijk misdrijf niet alleen bij de nabestaanden, maar ook bij buren, bekenden en bij anderen in de samenleving een enorme schok en gevoelens van onveiligheid teweeg. De rechtbank rekent dit alles verdachte zeer zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 31 maart 2020 betreffende verdachte. Daaruit volgt dat hij eerder meermalen is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten. In 2008 is verdachte ter zake van zedendelicten veroordeeld tot onder meer een TBS-maatregel met voorwaarden, maar deze maatregel is in juni 2011 omgezet in TBS met dwangverpleging. Nadien is de maatregel meerdere keren verlengd; de laatste verlenging met één jaar was in juli 2019.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de onder punt 7 van dit vonnis genoemde Pro Justitia rapportages. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een lage intelligentie en van ernstige persoonlijkheidsproblematiek met in ieder geval antisociale en borderline kenmerken. De diagnose ADHD is niet met zekerheid vast te stellen, maar ook niet uit te sluiten. Voor PTSS zijn er onvoldoende aanwijzingen. Geconcludeerd kan worden dat (overkoepelend) sprake is van een ernstige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die ertoe leidt dat verdachte op alle levensgebieden chronisch disfunctioneert.
Onderzoekers stellen dat op basis van de klinische indrukken in relatie tot de gebruikte risicotaxatie-instrumenten geconstateerd kan worden dat er bij verdachte sprake is van een hoog risico op een geweldsdelict. Gezien deze hoge kans op recidive van een geweldsdelict in het algemeen en de ernst van de ten laste gelegde feiten wordt de rechtbank in overweging gegeven om aan verdachte een gedwongen klinische behandeling op te leggen in een gespecialiseerde, gesloten forensische setting met een hoog beveiligingsniveau. Verdachte is ondanks intensieve behandeling niet in staat gebleken zijn leven vorm te geven en is, nog binnen het kader van de TBS-maatregel, teruggevallen door het plegen van een ernstig delict. Ingeschat wordt, op basis van de aard en ernst van de stoornis(sen), de complexiteit van de problematiek en de beperkte leerbaarheid van verdachte, dat een behandel- dan wel begeleidingstraject van jaren nodig is. Na behandeling van de problematiek zal een blijvende positieve verandering van zijn functioneren alleen in stand gehouden kunnen worden met langdurige controle en toezicht, om zodoende het recidiverisico op geweldsdelicten op een aanvaardbaar niveau te houden. Dit vergt een langdurig resocialisatietraject, waarin zorgvuldig gekeken wordt naar een passende vervolgsetting voor verdachte. Onderzoekers adviseren om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen. Zij zien geen mogelijkheden voor behandeling in een minder stringent kader.
De straf en maatregel
De rechtbank is van oordeel dat langdurige bescherming van de maatschappij tegen deze verdachte nodig is. Van belang is ook dat verdachte niet in herhaling valt en recidive dus wordt voorkomen. De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de deskundigen dat een gedwongen klinische behandeling in een gesloten setting met een hoog beveiligingsniveau nodig is. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven open te staan voor behandeling in het kader van een TBS-maatregel.
Verdachte dient op grond van het voorgaande ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd. De bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betreft de onder 1A primair en 1B bewezen verklaarde feiten. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.
Op grond van de ernst van de feiten, die vragen om vergelding, komt de rechtbank tot het oordeel dat naast de TBS met dwangverpleging ook de oplegging van een langdurige gevangenisstraf passend en geboden is. Bij het bepalen van de hoogte van deze straf heeft de rechtbank enerzijds in het nadeel van verdachte rekening gehouden met zijn strafblad en anderzijds in zijn voordeel met de verminderde toerekeningsvatbaarheid voor het onder 1A primair en 1B bewezen verklaarde.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om in de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf onderscheid te maken tussen verdachte en zijn medeverdachte. Het verschil tussen de justitiële documentaties van de verdachten is daarvoor onvoldoende relevant – beiden hebben aanzienlijke justitiële documentatie en beiden zijn eerder veroordeeld voor ernstige feiten, aan beiden is eerder een TBS-maatregel opgelegd. Hun rol in het ten laste gelegde is van vergelijkbaar gewicht. De rechtbank kan de medeverdachte op basis van het dossier niet een meer leidende rol toedichten dan verdachte; het is juist verdachte geweest die de meeste geweldshandelingen heeft uitgevoerd en de overboekingen heeft gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de conceptversie van het incidentonderzoek door de Inspectie Justitie en Veiligheid waar door de verdediging naar is verwezen. Het heeft er alle schijn van dat er in het resocialisatietraject van verdachte niet steeds de juiste keuzes zijn gemaakt. Wat daar echter ook van zij, het maakt de kliniek niet medeverantwoordelijk voor de onderhavige, door verdachte begane delicten, en vormt daarom geen reden voor beperking van de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
De rechtbank zal in haar vonnis geen advies opnemen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen, zoals bedoeld in artikel 37b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank onderkent dat er in (recente) rechtspraak voorbeelden zijn waarin een dergelijk advies is gegeven. Zij kan zich voorstellen dat hiertoe aanleiding bestaat indien aan een verdachte voor de eerste keer een TBS-maatregel wordt opgelegd of wanneer de verdachte in kwestie een blanco strafblad heeft – zoals in de zaak waar de verdediging naar heeft verwezen – omdat het voor de hand ligt dan meer nadruk te leggen op het snel van start laten gaan van de behandeling. In onderhavige zaak zou dan echter worden miskend dat verdachte een persoon betreft die reeds eerder een TBS-maatregel opgelegd heeft gekregen en zich in de laatste fase daarvan bevond. De Pro Justitia rapportages geven bovendien geen aanleiding om een dergelijk advies in het vonnis op te nemen.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 31.236,51. Dit bedrag bestaat uit € 13.736,51 materiële schade en € 17.500,- affectieschade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 22.066,69. Dit bedrag bestaat uit € 4.566,69 materiële schade en € 17.500,- affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 17.936,95- bestaande uit € 436,95 materiële schade en € 17.500,- affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 4] , de zoon van [benadeelde 1] , heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.000,- bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 5] , de zoon van [benadeelde 1] , heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.000,- bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van voornoemde vorderingen geconcludeerd tot gehele toewijzing van de posten ‘overgeboekte gelden’, ‘oplevering woning’, ‘reis- en parkeerkosten’ en ‘nog te ontvangen schadevergoeding van vader’. Ook de gevorderde affectieschade komt zonder meer voor toewijzing in aanmerking. De gevorderde verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting kunnen worden gematigd. De gevorderde kosten die verband houden met het vervolg van de procedure zijn redelijk; de officier van justitie heeft zich ten aanzien van deze post gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten slotte heeft de officier van justitie een hoofdelijke veroordeling en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten ‘overgeboekte gelden’, ‘oplevering woning’ en ‘reiskosten’ toewijsbaar zijn. De gevorderde verblijfkosten moeten worden gematigd tot een bedrag voor twee nachten. De gevorderde ‘nog te ontvangen schadevergoeding van vader’ valt in de erfboedel; de benadeelde partijen zijn in zoverre niet-ontvankelijk in de vorderingen. Ten aanzien van de gevorderde affectieschade heeft de verdediging bepleit dat, gelet op de verbroken relatie tussen [slachtoffer] en de nabestaanden, de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ten slotte heeft de verdediging verzocht om aan een op te leggen schadevergoedingsmaatregel slechts één dag gijzeling te verbinden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat door de benadeelde partijen voor een groot gedeelte dezelfde dan wel vergelijkbare schadeposten zijn ingediend, onder dezelfde schriftelijke en ter terechtzitting mondeling gegeven toelichting, zodat deze posten zich lenen voor een gezamenlijke bespreking.
De posten ‘overgeboekte gelden’ en ‘oplevering woning’
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten ‘overgeboekte gelden’ ter hoogte van € 8.042,- en ‘oplevering woning’ ter hoogte van € 30,48, zoals gevorderd door [benadeelde 1] , komt voor vergoeding in aanmerking, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 8.042,- vanaf 19 april 2019 en over het bedrag van € 30,48 vanaf 8 juni 2019, tot de dag van volledige betaling.
De post ‘reis- verblijf- en parkeerkosten’
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘reis- en parkeerkosten’ is voor toewijzing vatbaar. Voor [benadeelde 1] is dit een bedrag van € 1.438,58 aan reiskosten en een bedrag van € 32,50 aan parkeerkosten. Voor [benadeelde 2] is dit een bedrag van
€ 506,74 aan reiskosten en € 19,50 aan parkeerkosten. De reiskosten voor beide benadeelde partijen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2019 en de parkeerkosten met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2019, tot de dag van volledige betaling.
De door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gevorderde verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting zal de rechtbank voor een deel toewijzen en voor het overige deel zullen deze benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Reden hiervoor is dat de verblijfkosten zijn gevorderd voor acht respectievelijk zeven personen en voor de duur van vijf dagen, terwijl de zitting niet door alle familieleden is bijgewoond en geen vijf maar twee dagen heeft geduurd. De kosten worden door de rechtbank voor [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in redelijkheid geschat op een bedrag van € 621,48 voor ieder afzonderlijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2020 tot de dag van volledige betaling.
De door [benadeelde 3] gevorderde trein- en verblijfkosten ter hoogte van in totaal € 136,95 kunnen geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling.
De post ‘nog te ontvangen schadevergoeding van vader’
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partijen voor deze post afwijzen. Reden daarvoor is dat de schadevergoeding die de benadeelde partijen nog van hun vader dan wel grootvader zouden ontvangen in de boedel van de nalatenschap van [slachtoffer] valt. De benadeelde partijen hebben daarom voor wat betreft deze schadevergoeding een vordering op de nalatenschap en niet op verdachte.
Door [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , de zoons van [benadeelde 1] , is alleen een schadevergoeding gevorderd voor deze post. Dit betekent dat de vorderingen van deze benadeelde partijen in zijn geheel zullen worden afgewezen.
De post ‘kosten van eventuele vervolgstrafzaak’
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zullen, zoals ook door hen is verzocht, voor deze post niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
De post ‘affectieschade’
Door de advocaat van de benadeelde partijen is aangevoerd dat de benadeelde partijen recht hebben op het gevorderde (forfaitaire) bedrag aan affectieschade. Ondanks de getroebleerde relatie bleef de betrokkenheid en loyaliteit omdat de band tussen ouder en kind onverbrekelijk is. Een nadere toets door de rechtbank voor wat betreft de mate van affectie is volgens de advocaat uitdrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest.
De rechtbank overweegt dat uit de wetsgeschiedenis niet zonder meer volgt dat er, als het gaat om het al dan niet toekennen van een vergoeding voor affectieschade, voor de rechter geen ruimte is voor een nadere beoordeling van de affectieve relatie. Er kunnen omstandigheden zijn, aldus de Memorie van Toelichting (Memorie van Toelichting bij Wetsvoorstel 34257, p. 15), dat er op grond van artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek recht zou bestaan op vergoeding van affectieschade terwijl dit, mede gelet op de relatie tussen de rechthebbende naaste en de gekwetste of overledene, zoals deze zich in de periode voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft ontwikkeld, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht.
In de onderhavige zaak dient de affectieve relatie mogelijk anders te worden beoordeeld dan door de benadeelde partijen is gesteld, nu uit het dossier en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat de relatie tussen [slachtoffer] en de benadeelde partijen getroebleerd was, mede door een strafrechtelijke veroordeling van [slachtoffer] , en er sinds enkele jaren sprake was van een contactbreuk tussen hen en [slachtoffer] .
Deze beoordeling vergt nader onderzoek, bijvoorbeeld door het horen van getuigen, en hierdoor levert de behandeling van de post ‘affectieschade’ een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal de rechtbank voornoemde benadeelde partijen in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 1] , gelet op vorenstaande, tot het bedrag van € 10.165,04 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 8.042,- vanaf 19 april 2019, over € 30,48 vanaf 8 juni 2019, over € 1.438,58 vanaf 30 april 2019, over € 32,50 vanaf 25 juni 2019 en over € 621,48 vanaf 27 mei 2020, tot de dag van volledige betaling.
De door [benadeelde 1] gevorderde schade voor een bedrag van € 1.450,- zal worden afgewezen en de benadeelde partij zal voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 2] , gelet op vorenstaande, tot het bedrag van € 1.147,72 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 506,74 vanaf 30 april 2019, over € 19,50 vanaf 25 juni 2019 en over € 621,48 vanaf 27 mei 2020, tot de dag van volledige betaling.
De door [benadeelde 2] gevorderde schade voor een bedrag van € 1.297,50 zal worden afgewezen en de benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde 3] toewijzen tot een bedrag van € 136,95, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partijen voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.165,04, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 8.042,- vanaf 19 april 2019, over € 30,48 vanaf 8 juni 2019, over € 1.438,58 vanaf 30 april 2019, over € 32,50 vanaf 25 juni 2019 en over € 621,48 vanaf 27 mei 2020, tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald zal deze verplichting gelet op de aard en duur van de op te leggen straf en maatregel worden aangevuld met 1 dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.147,72, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 506,74 vanaf 30 april 2019, over € 19,50 vanaf 25 juni 2019 en over € 621,48 vanaf 27 mei 2020, tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 136,95, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling(en) die is/zijn gedaan aan de Staat wordt/worden op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.
De rechtbank zal de vorderingen van [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , zoons van [benadeelde 1] , afwijzen. Nu de vorderingen van deze benadeelde partijen worden afgewezen, zullen deze benadeelde partijen in de kosten van verdachte worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 47, 55, 56, 63, 289, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1A primair, 1B en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1A primair, 1B en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1A primair, 1B en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 10.165,04, bestaande uit een vergoeding voor materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 8.042,- vanaf 19 april 2019, over € 30,48 vanaf 8 juni 2019, over € 1.438,58 vanaf 30 april 2019, over
  • wijst de vordering voor wat betreft het gevorderde bedrag van € 1.450,- af;
  • verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 10.165,04 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 8.042,- vanaf 19 april 2019, over € 30,48 vanaf 8 juni 2019, over € 1.438,58 vanaf 30 april 2019, over € 32,50 vanaf 25 juni 2019 en over € 621,48 vanaf 27 mei 2020, tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
  • wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 1.147,72, bestaande uit een vergoeding voor materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 506,74 vanaf 30 april 2019, over € 19,50 vanaf 25 juni 2019 en over € 621,48 vanaf 27 mei 2020, tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering van voor wat betreft het gevorderde bedrag van € 1.297,50 af;
  • verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 1.147,72 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 506,74 vanaf 30 april 2019, over € 19,50 vanaf 25 juni 2019 en over € 621,48 vanaf 27 mei 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
  • wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van € 136,95, bestaande uit een vergoeding voor materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat € 136,95 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 4] , zoon van [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde 4] , zoon van [benadeelde 1] , af;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 5] , zoon van [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde 5] , zoon van [benadeelde 1] , af;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mr. A.M. Crouwel en mr. H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 september 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1A. primair:
hij in of omstreeks de periode van 19 april 2019 tot en met 22 april 2019 te Lelystad,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door
- eenmaal of meermalen die [slachtoffer] (telkens) één of meerdere (toxische) middelen
(te weten seroquel en/of oxicodon en/of diclofinac), althans een of meer voor het leven
en/of de gezondheid benadelende stof(fen), toe te dienen en/of
- zijn, verdachtes, arm in een zogenaamde wurggreep/nekklem om de keel/hals van
voornoemde [slachtoffer] te brengen en/of aldus (gedurende enige tijd) druk uit te
oefenen op de keel/hals van voornoemde [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) eenmaal of meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd van voornoemde
[slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of
- ( vervolgens) een kussen, gedurende enige tijd, tegen/op het gezicht van voornoemde
[slachtoffer] te drukken en/of aldus voornoemde [slachtoffer] de mogelijkheid te
ontnemen te ademen en/of
- ( vervolgens) de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] (met de hand(en) en/of
een lint, althans een dergelijk voorwerp) dicht te knijpen en/of samen te drukken en/of
dicht te drukken en/of de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] (met de
hand(en) en/of een lint, althans een dergelijk voorwerp) dichtgeknepen en/of
samengedrukt en/of dichtgedrukt te houden en/of
- één of meer (andere) geweldshandeling(en), ten gevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 19 april 2019 tot en met 22 april 2019 te Lelystad,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door
- eenmaal of meermalen die [slachtoffer] (telkens) één of meerdere (toxische) middelen
(te weten seroquel en/of oxicodon en/of diclofinac), althans een of meer voor het leven
en/of de gezondheid benadelende stof(fen), toe te dienen en/of
- zijn, verdachtes, arm in een zogenaamde wurggreep/nekklem om de keel/hals van
voornoemde [slachtoffer] te brengen en/of aldus (gedurende enige tijd) druk uit te
oefenen op de keel/hals van voornoemde [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) eenmaal of meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd van voornoemde
[slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of
- ( vervolgens) een kussen, gedurende enige tijd, tegen/op het gezicht van voornoemde
[slachtoffer] te drukken en/of aldus voornoemde [slachtoffer] de mogelijkheid te
ontnemen te ademen en/of
- ( vervolgens) de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] (met de hand(en) en/of
een lint, althans een dergelijk voorwerp) dicht te knijpen en/of samen te drukken en/of
dicht te drukken en/of de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] (met de
hand(en) en/of een lint, althans een dergelijk voorwerp) dichtgeknepen en/of
samengedrukt en/of dichtgedrukt te houden en/of
- één of meer (andere) geweldshandeling(en),
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te
weten diefstal met geweld en/of diefstal door middel van een valse sleutel, en welke
doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden,
gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan
andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk
verkregene te verzekeren;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 19 april 2019 tot en met 22 april 2019 te Lelystad,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door
- eenmaal of meermalen die [slachtoffer] (telkens) één of meerdere (toxische) middelen
(te weten seroquel en/of oxicodon en/of diclofinac), althans een of meer voor het leven
en/of de gezondheid benadelende stof(fen), toe te dienen en/of
- zijn, verdachtes, arm in een zogenaamde wurggreep/nekklem om de keel/hals van
voornoemde [slachtoffer] te brengen en/of aldus (gedurende enige tijd) druk uit te
oefenen op de keel/hals van voornoemde [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) eenmaal of meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd van voornoemde
[slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of
- ( vervolgens) een kussen, gedurende enige tijd, tegen/op het gezicht van voornoemde
[slachtoffer] te drukken en/of aldus voornoemde [slachtoffer] de mogelijkheid te
ontnemen te ademen en/of
- ( vervolgens) de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] (met de hand(en) en/of
een lint, althans een dergelijk voorwerp) dicht te knijpen en/of samen te drukken en/of
dicht te drukken en/of de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] (met de
hand(en) en/of een lint, althans een dergelijk voorwerp) dichtgeknepen en/of
samengedrukt en/of dichtgedrukt te houden en/of
- één of meer (andere) geweldshandeling(en), ten gevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] is overleden;
1B.
hij in of omstreeks de periode van 19 april 2019 tot en met 22 april 2019 te Lelystad,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een ketting en/of een laptop en/of een mobiele telefoon (merk Samsung
S7) en/of een horloge en/of een bankpas (ING t.n.v. [slachtoffer] ) en/of een
kentekenbewijs (t.n.v. [slachtoffer] ) en/of een druppel en/of één of meer
geldbedrag(en), in elk geval enig goed en/of geldbedrag(en), geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of bedreiging met geweld bestond (en) uit het opzettelijk
- eenmaal of meermalen aan die [slachtoffer] (telkens) één of meerdere (toxische)
middelen (te weten seroquel en/of oxicodon en/of diclofinac), althans een of meer voor
het leven en/of de gezondheid benadelende stof(fen), toe te dienen en/of
- brengen van zijn arm, om de keel/hals van voornoemde [slachtoffer] in een
zogenaamde wurggreep/nekklem en/of aldus (gedurende enige tijd) uitoefenen van druk
op de keel/hals van voornoemde [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen op/tegen het
hoofd van voornoemde [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) (gedurende enige tijd) drukken van een kussen tegen/op het gezicht van
voornoemde [slachtoffer] en/of aldus voornoemde [slachtoffer] de mogelijkheid
ontnemen te ademen en/of
- ( vervolgens) (met de hand(en) en/of een lint, althans een dergelijk voorwerp)
dichtknijpen en/of samendrukken en/of dichtdrukken van de keel van voornoemde
[slachtoffer] en/of
- ( met de hand(en) en/of een lint, althans een dergelijk voorwerp) dicht geknepen en/of
samen gedrukt en/of dicht gedrukt houden van de keel van voornoemde [slachtoffer]
en/of
- uitvoeren van één of meer (andere) geweldshandeling(en),
tengevolge van welk bovenomschreven feit voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 19 april 2019 tot en met 25 april 2019 te Lelystad en/of Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
één of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] en/of de erven van die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
(telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van het (onbevoegd) gebruik maken van een
betaalpas en/of pincode (van basisrekeningnummer [rekeningnummer] ) op naam
van die [slachtoffer] , in elk geval door middel van een valse sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet is/zijn/was/waren gerechtigd.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 14 oktober 2019, 27 september 2019 en 20 februari 2020, genummerd 2019124728, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 1956. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 496.
3.Pagina 629.
4.Pagina 1914 t/m 1919 en 1923 t/m 1925.
5.Pagina 279.
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 augustus 2020.
7.Pagina 90 en 91.
8.Pagina 1934.
9.Pagina 91 t/m 93.
10.Pagina 107.
11.Pagina 102 en 104.
12.Pagina 121.
13.Pagina 162 en 171.
14.Pagina 102.
15.Pagina 588 en 591, 597, 599 en 602.
16.Pagina 603.
17.Pagina 1725.
18.Pagina 1304 en 1305.
19.Pagina 1549.
20.Pagina 798.
21.Pagina 1038.
22.Pagina 1787 en 1798.
23.Pagina 1550.
24.Pagina 956.
25.In het hiernavolgende worden steeds deze twee bankrekeningen van [slachtoffer] en [verdachte] bedoeld, tenzij anders vermeld.
26.Pagina 545.
27.Pagina 545 t/m 546.
28.Pagina 546 t/m 547.
29.Pagina 547 t/m 548.
30.Pagina 548.
31.Pagina 549.
32.Pagina 550.
33.Pagina 550.
34.Pagina 996 t/m 997.
35.Pagina 999.
36.Pagina 1013.
37.Pagina 1001.
38.Pagina 1002.
39.Pagina 1021 t/m 1023.
40.Pagina 1005 t/m 1006.
41.Pagina 832 t/m 838.
42.Pagina 839 t/m 842.
43.Pagina 1474.
44.Pagina 1453.
45.Pagina 1630 en 1633.
46.Pagina 1871 en 1872.
47.Pagina 1852, 1858 en 1865.
48.Pagina 1592.
49.Pagina 1636 en 1637.