ECLI:NL:RBMNE:2020:375

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
8044733 AE VERZ 19-46
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en loonvorderingen in het kader van ziekmelding en ontbindende voorwaarden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster] B.V. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als taxichauffeur, die eindigde op 1 november 2019. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst per 19 juli 2019 ontbonden op basis van ontbindende voorwaarden, omdat de werknemer niet tijdig een taxipas had behaald en geen contante omzet had afgedragen. De werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om vernietiging van het ontslag, betaling van achterstallig loon en vakantiedagen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep van de werkgever op de ontbindende voorwaarden niet rechtsgeldig was. De werkgever had onvoldoende gedaan om de werknemer te informeren over de vereisten voor het behalen van de taxipas en had de ziekmelding van de werknemer niet serieus genomen. De rechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst niet was geëindigd op 19 juli 2019, maar van rechtswege eindigde op 1 november 2019. De werkgever is veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, vakantiegeld en niet-genoten vakantiedagen aan de werknemer, evenals de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers om werknemers goed te informeren over hun rechten en plichten, vooral in het kader van ontbindende voorwaarden in arbeidsovereenkomsten. De rechter heeft ook de noodzaak benadrukt voor werkgevers om ziekmeldingen serieus te nemen en de juiste procedures te volgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 8044733 AE VERZ 19-46 aw/1370
Beschikking van 8 januari 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoeker] ,
verzoekende partij, ook verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.C. van Haarlem,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerster] ,
verwerende partij, ook verzoekende partij,
gemachtigden: mr. J.P. Meyer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 7 producties van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 16 september 2019,
- het verweerschrift met 15 producties en tegenverzoek van [verweerster] van 11 november 2019,
- de aanvullende producties 16 tot en met 18 van [verweerster]
- de aanvullende producties 8 tot en met 22 van [verzoeker] ,
- de eiswijziging met producties 23 en 24 van [verzoeker] ,
- de aanvullende productie 25 van [verzoeker] ,
- de aanvullende producties 19 en 20 met productieoverzicht van [verweerster] ,
- de mondelinge behandeling op 20 november 2019, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden,
- de akte met productie 21 van [verweerster] (een gegevensdrager met audiobestand),
- de antwoordakte van [verzoeker] gedateerd 6 december 2019, ter griffie ingekomen op 4 december 2019, met producties 23 en 24,
- de brief van [verweerster] van 3 december 2019, waarin zij bezwaar maakt tegen de antwoordakte met producties 23 en 24 van [verzoeker] ,
- de schriftelijke reactie van [verzoeker] op de bezwaren in voornoemde brief van [verweerster] , ingekomen op 5 december 2019.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is per 20 maart 2019 in dienst getreden van [verweerster] , (volgens de tekst van de arbeidsovereenkomst) in de functie van taxichauffeur. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk tot 1 november 2019. De overeengekomen arbeidsomvang is (gemiddeld) 20 uur per week. Het loon bedraagt € 11,22 bruto per uur exclusief 8% vakantiebijslag. De CAO Taxivervoer is op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst zijn in artikel 7 de volgende ontbindende voorwaarden opgenomen:
“Deze arbeidsovereenkomst ontbindt (eindigt) met onmiddellijke ingang, zonder dat daartoe voorafgaande opzegging is vereist indien werknemer:
  • de rijbevoegdheid op welke wijze dan ook wordt ontzegt, ook wanneer dit buiten werktijd gebeurt;
  • niet (langer) beschikt over de verplichte bescheiden conform Wet Personenvervoer 2000;
  • niet (langer) beschikt over de verplichte certificaten in het kader van het TX Keurmerk;
  • niet binnen de gestelde LWT termijn de BCT kaart behaalt.
  • niet voldoet aan zijn verplichting tenminste eenmaal per week de contante omzet af te storten.”
2.3.
[verweerster] heeft [verzoeker] ingezet voor taxi/groepsvervoer van mensen met een beperking, die naar de dagopvang gebracht worden. Ook heeft zij [verzoeker] ingezet voor besloten vervoer van [bedrijfsnaam] in [plaatsnaam 1] (een soort buurtbus).
2.4.
Op 1 juli 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en [verweerster] , vertegenwoordigd door [A] , bestuurder van [verweerster] , en [B] , medewerker van [verweerster] (hierna te noemen: [A] respectievelijk [B] ). Dat gesprek ging over het aantal door [verzoeker] gewerkte uren en het bijbehorende loon dat [verweerster] nog aan hem verschuldigd was, na aftrek van de betaalde voorschotten. Na dat gesprek, nog diezelfde dag, heeft [verzoeker] zich per Whatsapp-bericht bij [verweerster] ziek gemeld. Hij heeft sindsdien geen arbeid meer verricht voor [verweerster] .
2.5.
Bij brief aan [verzoeker] van 18 juli 2019 heeft [verweerster] een beroep gedaan op de ontbindende voorwaarden in de arbeidsovereenkomst. Zij schrijft onder meer:
“Op 19.07.2019 bent u 4 maanden in dienst. U hebt in deze periode niet uw taxipas behaald, waardoor u geen taxivervoer mag verrichten.
U heeft stelselmatig geen (c.q. nooit) contante omzet afgedragen, ook al wist u door alle bescheiden bij uw arbeidsovereenkomst en de gesprekken die wij hebben gevoerd dat u daartoe wel verplicht was.
Om deze reden zijn wij gerechtigd uw arbeidsovereenkomst per ommegaande te ontbinden. Dit houdt in dat u per 20.07.2019 niet langer bij ons in dienst bent.”

3.De verzoeken van [verzoeker] en de tegenverzoeken van [verweerster]

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter – na wijziging van het verzoek – bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het ontslag te vernietigen, primair omdat ten onrechte een beroep is gedaan op de ontbindende voorwaarden, subsidiair omdat [verweerster] later is teruggekomen op dat ontslag door de aankondiging dat een ontbindingsverzoek zou worden gedaan;
[verweerster] te veroordelen tot betaling van het loon van € 3.342,00 bruto per maand, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, vanaf 1 juli 2019 althans 21 juli 2019, tot 1 november 2019, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente;
[verweerster] te veroordelen om binnen 8 dagen na de datum van de beschikking te betalen het achterstallig loon van € 2.171,97 bruto wegens 193,58 te weinig betaalde uren, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
[verweerster] te veroordelen om binnen 8 dagen na de datum van de beschikking € 5.617,75 netto te betalen terzake te weinig overgemaakt loon, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
[verweerster] te veroordelen om binnen 8 dagen na de datum van de beschikking de niet-genoten vakantiedagen uit te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
[verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan zijn verzoeken legt [verzoeker] – samengevat – het volgende ten grondslag.
[verweerster] heeft ten onrechte een beroep op de ontbindende voorwaarden gedaan. [verzoeker] heeft van aanvang af gereden zonder taxipas. Hij logde in op de boordcomputer met zijn BSN-nummer. Hij wist wel dat hij een taxipas moest halen, maar niet dat het binnen 4 maanden zou moeten. De arbeidsovereenkomst is trouwens pas op 6 mei 2019 getekend. De termijn van 4 maanden is niet eerder dan op 6 mei 2019 gaan lopen en was dus op 18 juli 2019, de ontslagdatum, nog niet verstreken. Verder is [verzoeker] ervan uit gegaan dat [verweerster] de aanvraag voor een taxipas zou doen. Hij is in dienst getreden als leerling-taxichauffeur en [verweerster] had daarom voor een opleiding tot taxichauffeur moeten zorgen. Die opleiding heeft hij nooit gehad. Hij heeft daarnaast ook veel diensten gedaan waarvoor geen taxipas nodig was ( [bedrijfsnaam] [plaatsnaam 1] , [.] ). De van klanten ontvangen contante bedragen heeft [verzoeker] steeds op de urenstaat vermeld, waarna deze werden verrekend met het loon. [verweerster] heeft hem er voor het ontslag nooit op aangesproken dat dit niet juist was.
Volgens [verzoeker] heeft [verweerster] te weinig loon betaald, omdat zij bij de berekening van het loon tot 1 juli 2019 van te weinig gewerkte uren is uitgegaan. [verzoeker] maakt aanspraak op betaling van de niet uitbetaalde, gewerkt uren tot 1 juli 2019, een bedrag van € 2.171,97 bruto. Het netto loon dat is vermeld op de loonstroken die [verweerster] heeft overgelegd is daarnaast niet volledig aan hem uitbetaald, omdat [verweerster] daarop (onder andere) een bedrag van € 3.250,00 in mindering heeft gebracht wegens een vermeende contante betaling (voorschot) in maart 2019. [verzoeker] betwist dat hij dat bedrag contant heeft ontvangen. Hij heeft van [verweerster] wel een aantal voorschotbetalingen per bank ontvangen, in totaal € 3.250,00. Van de bedragen die [verweerster] op de loonstroken heeft vermeld heeft zij € 5.617,75 netto nog niet uitbetaald.
[verzoeker] heeft zich op 1 juli 2019 ziek gemeld. Hij maakt aanspraak op doorbetaling van het (gemiddelde) loon over de periode 1 juli tot 1 november 2019.
3.3.
[verweerster] voert verweer. Zij heeft onder meer betoogd, samengevat, dat bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] is besproken dat hij direct een taxipas (BCT-kaart) moest aanvragen, waarbij hij een tijdelijke taxipas zou krijgen (de LWT-kaart). Na het aanvragen van de taxipas mag de aanvrager gedurende maximaal 4 maanden (de LWT-termijn) werken in het contractvervoer, in afwachting van het behalen van de taxipas. Na het verlopen van de periode van 4 maanden vervalt de tijdelijke taxipas en daarmee de bevoegdheid om te werken als taxichauffeur. Het is altijd de werknemer die de taxipas aanvraagt, [verweerster] doet dat nooit voor haar werknemers en kan dat ook niet doen. De bevoegde instantie (Kiwa) accepteert alleen aanvragen door de begunstigde zelf. [verzoeker] is specifiek aangenomen als taxichauffeur, met de bedoeling om ingezet te worden voor ritten die een bevoegdheid vereisen. Dat hij in de beginperiode ook voor [bedrijfsnaam] heeft gereden, waarvoor geen taxipas nodig is, doet daaraan niet af. [verweerster] heeft dan ook terecht de ontbindende voorwaarde “
niet binnen de gestelde LWT termijn de BCT kaart behalen”ingeroepen. Bovendien is het beschikken over een (tijdelijke) taxipas verplicht op grond van de Wet Personenvervoer 2000, zodat ook de voorwaarde
“niet (langer) beschikken over de verplichte bescheiden conform Wet Personenvervoer 2000”is vervuld. Daarnaast beroept [verweerster] zich op de ontbindende voorwaarde
“niet voldoen aan zijn verplichting tenminste eenmaal per week de contante omzet af te storten”.[verzoeker] heeft gedurende het dienstverband nog nooit contante gelden afgestort bij [verweerster] .
De ziekmelding op 1 juli 2019 is niet gedaan volgens het geldende verzuimprotocol. Om die reden heeft [verweerster] [verzoeker] niet als ziek geregistreerd.
[verweerster] betwist dat zij aan [verzoeker] te weinig loon heeft betaald. [verzoeker] heeft in maart 2019 een voorschot van € 3.250,00 contant ontvangen. Van die contante betaling is geen kwitantie opgemaakt, maar die betaling blijkt uit het kasboek van [verweerster] en uit een handgeschreven notitie van [verzoeker] zelf.
3.4.
[verweerster] heeft een aantal tegenverzoeken gedaan, voor het geval haar beroep op verrekening met de vordering van [verzoeker] niet slaagt, betreffende betaling door [verzoeker] van een vergoeding voor gemaakte privé kilometers en in verband daarmee verbeurde boetes, een bedrag van € 3.095,20, terugbetaling van teveel betaald loon, een bedrag van € 634,14, en vergoeding van gemaakte accountantskosten ter hoogte van € 200,00. Ook verzoekt zij de kantonrechter om aan [verzoeker] een contactverbod op te leggen, namelijk dat hem wordt verboden contact op te nemen met [verweerster] en/of haar bestuurders en/of haar (oud) werknemers alsook om binnen een straal van 500 meter van de bedrijfslocaties van [verweerster] (op dit moment gevestigd in [plaatsnaam 1] , [vestigingsplaats] en [plaatsnaam 2] ) en de woonadressen van de bestuurders en medewerkers van [verweerster] te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding en met machtiging van [verweerster] om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van voornoemde verboden te bewerkstelligen. Tot slot vraagt [verweerster] om [verzoeker] te veroordelen in de proces- en nakosten, met de wettelijke rente over die bedragen.

4.De beoordeling

4.1.
Na de mondelinge behandeling hebben partijen ieder nog een akte genomen, waarna zij ook ieder tegen de inhoud van de akte van de wederpartij bezwaar hebben gemaakt. Het bezwaar van [verweerster] tegen de inhoud van de akte van [verzoeker] is deels gegrond, namelijk voor zover dat bezwaar ziet op de gedeeltes in die akte die andere onderwerpen betreffen dan de contante betaling van € 3.250,00. Aan [verzoeker] is ter zitting niet de gelegenheid gegeven om op die andere onderwerpen nog nader in te gaan. Die gedeeltes in de akte van [verzoeker] zullen daarom buiten beschouwing blijven.
Aan [verweerster] is alleen gevraagd om de geluidsopname in het geding te brengen, niet om een nieuwe selectie van fragmenten uit de geluidsopname als transcriptie over te leggen. Het bezwaar van [verzoeker] daartegen is ook terecht. Die nieuwe, door [verweerster] genoemde fragmenten zullen daarom buiten beschouwing blijven.
4.2.
Allereerst moet beoordeeld worden of het bij brief van 18 juli 2019 aan [verzoeker] gegeven ontslag door middel van het inroepen van de ontbindende voorwaarden in de arbeidsovereenkomst, rechtsgeldig is.
4.3.
Volgens vaste jurisprudentie is een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst mogelijk, mits aan bepaalde vereisten wordt voldaan. Een ontbindende voorwaarde is alleen geldig als deze verenigbaar is met het wettelijk ontslagstelsel, hetgeen van geval tot geval moet worden beoordeeld. De werkgever mag in elk geval geen invloed kunnen uitoefenen op het intreden van de voorwaarde en er moet objectief vastgesteld kunnen worden of aan de voorwaarde is voldaan. Ook moet het de werknemer voldoende duidelijk kunnen zijn wat de voorwaarde precies inhoudt.
4.4.
Als er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat de ontbindende voorwaarden in de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zijn overeengekomen, dan kan het beroep van [verweerster] op die voorwaarden in dit geval naar het oordeel van de kantonrechter niet slagen, om de volgende redenen.
Het niet afdragen van contante gelden
4.5.
Uit hetgeen partijen over en weer hebben verklaard volgt dat het sinds de aanvang van het dienstverband gebruikelijk was dat [verzoeker] de contante bedragen die hij van klanten ontving op zijn urenbriefjes noteerde, waarna deze bedragen in mindering werden gebracht op zijn loon. [verweerster] heeft hem vóór het inroepen van de ontbindende voorwaarde nooit aangesproken op het niet wekelijks afdragen van contante gelden. Vast staat dan ook dat partijen na het sluiten van de arbeidsovereenkomst (mondeling) een andere werkwijze zijn overeengekomen voor het afdragen van de contante gelden. [verweerster] kan zich niet meer beroepen op deze ontbindende voorwaarde in de schriftelijke arbeidsovereenkomst. Zij heeft overigens niet gesteld dat [verzoeker] die nadere afspraken over de contant ontvangen gelden niet is nagekomen.
De taxipas
4.6.
[verweerster] heeft ter zitting toegelicht dat zij zich met name op deze ontbindende voorwaarde beroept: het niet tijdig behalen van de taxipas. Met “tijdig” bedoelt zij een termijn van vier maanden na het sluiten van de arbeidsovereenkomst. Dat is namelijk de wettelijke termijn waarbinnen de taxipas na de aanvraag daarvan door de begunstigde moet zijn verkregen. [verzoeker] stelt dat hij niet op de hoogte was van die termijn en dat hij bovendien in de veronderstelling verkeerde dat [verweerster] de aanvraag voor hem zou doen.
4.7.
De kantonrechter constateert dat die termijn van vier maanden niet in de arbeidsovereenkomst is vermeld. [B] heeft ter zitting toegelicht dat zij nieuwe werknemers altijd uitvoerig vertelt op welke wijze zij de taxipas moeten aanvragen en hoe de procedure in zijn werk gaat, alsook dat zij het arbeidscontract met alle bijlagen samen met de nieuwe werknemer doorneemt. Vast staat echter dat [B] dat in het geval van [verzoeker] niet heeft gedaan: [A] is steeds aanspreekpunt voor [verzoeker] geweest en [B] en [verzoeker] hebben elkaar pas voor het eerst (uitvoerig) gesproken op 1 juli 2019. Daarbij komt dat [verzoeker] , door overlegging van Whatsapp-correspondentie tussen hem en [verweerster] , voldoende heeft aangetoond dat het arbeidscontract met bijlagen feitelijk pas op 6 mei 2019 is opgesteld, aan hem is voorgelegd en door hem is ondertekend, nadat hij [verweerster] daarom had gevraagd (productie 9 van [verzoeker] ). Wat daarvan verder ook zij, [verweerster] had in elk geval, als goed werkgever, ruim vóór het verstrijken van de termijn van vier maanden bij [verzoeker] navraag moeten doen naar de stand van zaken met betrekking tot de taxipas. Het ontbreken van de taxipas heeft immers grote gevolgen voor [verzoeker] , omdat dit kan leiden tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Dat [verweerster] dat kennelijk op geen enkel moment heeft gedaan acht de kantonrechter onbegrijpelijk, vooral omdat zij zelf stelt dat zij enorme boetes riskeert als haar chauffeurs niet beschikken over de juiste bevoegdheid. [verzoeker] heeft van aanvang af niet alleen gereden zonder taxipas, maar – omdat de aanvraag niet is gedaan – ook zonder tijdelijke taxipas. Hij heeft dus steeds onbevoegd gereden als taxichauffeur. [verweerster] heeft het doen en laten van [verzoeker] op allerlei manieren nauwgezet gecontroleerd, door de boordcomputer uit te lezen en aan de hand daarvan correcties te maken op zijn urenopgaven (zie hierna onder r.o. 4.10), maar zij heeft het kennelijk al die tijd niet nodig gevonden om te controleren of hij wel over de bevoegdheid beschikte om als taxichauffeur werkzaam te zijn. Daar komt nog bij dat het volgens [verweerster] slechts enkele weken kost om een taxipas te verkrijgen. [verweerster] had [verzoeker] daarom, op het moment dat zij ontdekte dat hij nog geen aanvraag voor een taxipas had gedaan (wanneer dat precies was heeft [verweerster] overigens ten onrechte in het midden gelaten), in de gelegenheid moeten stellen die aanvraag alsnog te doen. Volgens [verweerster] krijgt de aanvrager dan namelijk direct een tijdelijke taxipas, waarmee hij gedurende vier maanden bevoegd is als taxichauffeur werkzaam te zijn. Het beroep van [verweerster] op de ontbindende voorwaarde dat tijdig een taxipas wordt behaald, is daarom naar het oordeel van de kantonrechter in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Hetzelfde geldt voor het beroep van [verweerster] op de ontbindende voorwaarde dat [verzoeker] niet beschikt over de verplichte bescheiden op grond van de Wet Personenvervoer 2000, waarop [verweerster] voor het eerst in deze rechtszaak een beroep heeft gedaan.
Conclusie
4.8.
De arbeidsovereenkomst is niet geëindigd op 19 juli 2019, door het inroepen van de ontbindende voorwaarden door [verweerster] . De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd op 1 november 2019, dat is het einde van de overeengekomen contractsduur.
Ziekmelding
4.9.
Vast staat dat [verzoeker] zich op 1 juli 2019 per Whatsapp-bericht ziek heeft gemeld bij [A] en bij de planner van [verweerster] . Dat hij die ziekmelding niet volgens het geldende verzuimprotocol heeft gedaan, betekent niet dat [verweerster] deze ziekmelding naast zich neer mocht leggen. Het is daarnaast niet aan [verweerster] om te bepalen dat [verzoeker] niet ziek is, maar alleen boos. Zij had de bedrijfsarts om een oordeel moeten vragen over de arbeids(on)geschiktheid van [verzoeker] . Omdat zij dat niet heeft gedaan moet er in deze rechtszaak vanuit worden gegaan dat [verzoeker] sinds 1 juli 2019 en tot aan het einde van de contractsperiode op 1 november 2019 arbeidsongeschikt is geweest. Op grond van de wet heeft [verzoeker] recht op doorbetaling van 70% van het loon, met als uitgangspunt het gemiddeld aantal gewerkte uren in de voorafgaande drie maanden.
Het aantal gewerkte uren en het loon tot 1 juli 2019
4.10.
[verweerster] heeft van [verzoeker] gevraagd om zijn gewerkte uren bij te houden op zogenoemde urenbriefjes en die urenbriefjes bij haar in te leveren. [verzoeker] heeft dat gedaan en maakt aanspraak op uitbetaling van de uren die hij heeft bijgehouden op de urenbriefjes. [verweerster] daarentegen stelt dat zij het aantal gewerkte en uit te betalen uren berekent aan de hand van (onder meer) de boordcomputer en zonodig correcties doorvoert op de urenopgaven van [verzoeker] . Via de boordcomputer kan [verweerster] precies zien waar [verzoeker] zich bevindt, welke route hij heeft gereden en wanneer hij heeft stilgestaan. Volgens [verweerster] is uit haar onderzoek gebleken dat [verzoeker] regelmatig teveel uren heeft genoteerd. [verzoeker] heeft dat betwist.
4.11.
Niet valt in te zien waarom [verweerster] [verzoeker] vraagt om zijn uren bij te houden, als zij diezelfde informatie ook op andere wijze, zoals via de boordcomputer, kan verkrijgen. In beginsel kan daarom worden uitgegaan van de uren die [verzoeker] heeft bijgehouden op de urenbriefjes, die hij aan [verweerster] heeft verstrekt. [verweerster] stelt weliswaar dat zij aan de hand van de boordcomputer heeft vastgesteld dat [verzoeker] teveel uren heeft genoteerd, maar zij heeft dit onvoldoende onderbouwd. Zij noemt een aantal specifieke gevallen waarin de registratie van [verzoeker] niet zou kloppen, maar [verzoeker] heeft die gevallen gemotiveerd weersproken. Terecht heeft [verzoeker] opgemerkt dat het enkele feit dat de auto stilstaat niet per definitie inhoudt dat hij pauze houdt: hij kan in de file staan, of bezig zijn met het helpen in- en uitstappen van passagiers met rolstoelen. Ook dat is werktijd. Daarnaast heeft [verzoeker] toegelicht dat hij als er files of omleidingen zijn soms genoodzaakt is een andere route te kiezen. Uit het feit dat een (enigszins) afwijkende of langere route is gereden dan de snelste of kortste route volgens de ANWB routeplanner heeft [verweerster] naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer mogen concluderen dat [verzoeker] privé ritten heeft gemaakt, of onnodig veel uren heeft gemaakt en genoteerd. De kantonrechter zal daarom voor de berekening van het loon uitgaan van de urenopgaven van [verzoeker] : in totaal 928,50 gewerkte uren tot 1 juli 2019, dat is 71,57 uur meer dan de 856,93 gewerkte uren die [verweerster] heeft berekend over die periode (productie 19 van [verweerster] ).
4.12.
Vast staat dat [verzoeker] veel meer uren heeft gewerkt dan de 20 uur per week waarvoor hij is aangenomen: hij heeft zelfs meer gewerkt dan bij een voltijds dienstverband. Op grond van de toepasselijke CAO Taxivervoer heeft [verzoeker] voor de basisuren (dat zijn de uren waarvoor hij is aangenomen) en de meeruren (de uren die hij meer heeft gewerkt dan de basisuren, tot het maximaal aantal uren bij een voltijds dienstverband) recht op 100% van het overeengekomen uurloon. Als het gaat om overuren (het aantal uren dat meer is gewerkt dan het aantal uren bij een voltijds dienstverband) heeft hij recht op 120% van het overeengekomen uurloon.
4.13.
De basisuren van [verzoeker] per maand bedragen, volgens de opgave van [verweerster] , 86,67. Het maximale aantal meeruren van [verzoeker] per maand, tot een voltijds dienstverband, bedraagt ook 86,67. Het meerdere zijn overuren. Omdat [verzoeker] op 20 maart 2019 is begonnen, wordt voor de maand maart uitgegaan van een aantal basisuren van 43,33 en een overeenkomstig aantal maximale meeruren (alles volgens het overzicht van [verweerster] , productie 19). Dit komt voor de periode 20 maart tot 1 juli 2019 neer op het volgende:
Uren per maand basisuren meeruren overuren
Maart 158,25 43,33 43,33 71,59
April 252,75 86,67 86,67 79,41
Mei 227,25 86,67 86,67 53,91
Juni 290,25 86,67 86,67 116,91
----------------------------------------------------------------------------
Totaal 928,50 303,34 303,34 321,82
4.14.
[verweerster] moet aan [verzoeker] tot 1 juli 2019 606,68 basis- en meeruren betalen à 100% en 321,82 overwerkuren à 120%.
Zij heeft blijkens de overgelegde loonstroken over de periode 20 maart tot 1 juli 2019 al verloond 715,96 uren à 100% en 54,3 uren à 120% (exclusief vakantiegeld in mei en juli, 56,5 basisuren in juli en uitbetaling verlofuren in juli, productie 19 van [verweerster] ).
Dat betekent dat zij de opslag van 20% nog moet verlonen over 109,28 uren, omdat zij die uren ten onrechte als basis- of meeruren heeft aangemerkt (715,96 minus 606,68) en dat 158,24 overwerkuren à 120% door haar in het geheel nog niet zijn verloond (321,82 minus 109,28, met aftrek van de 54,3 overuren die al wel zijn verloond in mei).
Het uurloon bedraagt € 11,22 bruto. Het uurloon bij overwerk is € 13,46 bruto. [verweerster] moet aan [verzoeker] nog € 244,79 bruto betalen in verband met de opslag voor 109,28 overuren (€ 13,46 minus € 11,22 x 109,28). Daarnaast moet zij nog 158,24 nog niet verloonde overwerkuren betalen, dat is € 2.129,91 bruto (158,24 x € 13,46). In totaal komt dat neer op een bedrag van € 2.374,70 bruto, wegens nog niet (volledig) verloonde, gewerkte overuren tot 1 juli 2019. De vordering van [verzoeker] ter zake te weinig gerekende uren is in zoverre toewijsbaar.
Het verschuldigd loon na 1 juli 2019
4.15.
Over de periode van 1 juli tot 1 november 2019 is [verweerster] 70% van het gemiddeld verdiende loon verschuldigd, zoals hiervoor onder r.o. 4.9. al is overwogen. In de maanden april tot en met juni heeft [verzoeker] gemiddeld 256,75 uur gewerkt, waarvan 86,67 basisuren, 86,67 meeruren en 83,41 overuren. Het gemiddeld verdiend brutoloon bedraagt per maand:
(173,34 x € 11,22) € 1.944,87 + (83,41 x € 13,46 = € 1.122,70 = € 3.067,57.
Over de periode 1 juli tot 1 november 2019 is [verweerster] ter zake van loon aan [verzoeker] verschuldigd € 8.589,20 bruto (70% x € 3.067,57 x 4), te vermeerderen met 8% vakantiebijslag. Over de maand juli 2019 heeft [verweerster] al 56,5 basisuren verloond op de loonstrook van juli 2019. Dat bedrag van € 634,41 bruto strekt in mindering op voornoemd totaalbedrag van € 8.589,20 bruto, zodat resteert een bedrag van € 7.954,79 bruto door [verweerster] te betalen, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag.
Totaal verschuldigd loon over de periode 20 maart tot 1 november 2019
4.16.
[verweerster] is aan [verzoeker] het volgende loon verschuldigd: € 9.724,81 netto (volgens de overgelegde loonstroken april t/m juli, productie 19 van [verweerster] ) + € 2.374,70 bruto (te weinig overuren verloond tot 1 juli 2019) + € 7.954,79 bruto te vermeerderen met 8% vakantiebijslag (over de periode na 1 juli 2019).
Daarnaast is [verweerster] aan [verzoeker] het vakantiegeld en betaling van niet genoten vakantiedagen verschuldigd. [verweerster] is uitgegaan van het einde van de arbeidsovereenkomst op 19 juli 2019 en heeft de eindafrekening al opgemaakt. Het vakantiegeld en de niet genoten vakantiedagen tot en met 19 juli 2019 zijn daarom al opgenomen op de loonstroken en begrepen in het uit te betalen bedrag van € 9.724,81 netto, dat hiervoor is genoemd. Het vakantiegeld en de niet genoten vakantiedagen over de periode vanaf 20 juli tot 1 november 2019 moeten door [verweerster] nog worden berekend en aan [verzoeker] betaald.
Het door [verweerster] al betaalde netto loon
4.17.
Vast staat dat [verzoeker] voorschotten op het loon heeft ontvangen per bank, namelijk € 500,00 op 27 maart 2019, € 1.750,00 op 26 april 2019 en € 1.000,00 op 26 april 2019. Dat is in totaal € 3.250,00. Daarnaast heeft hij € 711,83 ontvangen op 29 mei 2019. Partijen zijn het daarover eens. Zij verschillen echter van mening over de vraag of [verzoeker] in maart 2019 ook een bedrag van € 3.250,00 contant heeft ontvangen.
4.18.
[verweerster] heeft ter zitting toegelicht dat [B] een groot kasverschil had in maart 2019 en dat zij vervolgens bij [A] navraag heeft gedaan. [A] heeft toen gezegd dat hij een bedrag van € 3.250,00 contant aan [verzoeker] had betaald, als voorschot op het loon. Daarop heeft [B] dit in het kasboek van maart 2019 opgenomen. Daarnaast verwijst [verweerster] naar een handgeschreven notitie van [verzoeker] , waarop hij heeft geschreven dat hij een voorschot heeft gehad van (in totaal) € 3.250,00. Volgens [verweerster] heeft [verzoeker] nooit (eerder dan in deze rechtszaak) betwist dat hij € 3.250,00 contant heeft ontvangen.
4.19.
[verzoeker] daarentegen stelt dat hij al in het gesprek op 1 juli 2019, waar is besproken hoeveel uren hij heeft gewerkt en hoeveel loon hij nog tegoed heeft, herhaaldelijk heeft gezegd dat hij € 3.250,00 per bank heeft ontvangen, maar niet ook nog eens contant. [verweerster] heeft dat gesprek opgenomen en een transcriptie van delen van dat gesprek in het geding gebracht, maar zij heeft de passages waaruit blijkt dat hij herhaaldelijk heeft ontkend dat hij € 3.250,00 contant heeft ontvangen, weggelaten. Dat hij geen € 3.250,00 contant heeft ontvangen heeft hij overigens diezelfde dag ook per Whatsapp nog een keer aan [A] laten weten.
4.20.
Ter zitting is besproken dat [verweerster] bedoeld gesprek op 1 juli 2019 van ongeveer een uur inderdaad heeft opgenomen en dat zij de geluidsopname na de mondelinge behandeling in het geding zal brengen, waarna [verzoeker] een akte mag nemen over de door hem bedoelde passages in het gesprek van 1 juli 2019 over de contante betaling van € 3.250,00. In zijn schriftelijke reactie heeft [verzoeker] de transcriptie van de betreffende passages uit het gesprek waarop hij zich wil beroepen, in het geding gebracht en van commentaar voorzien. [verweerster] heeft daartegen bezwaar gemaakt omdat [verzoeker] zich in zijn akte niet heeft beperkt tot de transcriptie, maar deze ook van commentaar voorziet. [verweerster] heeft echter niet betwist dat de transcriptie die [verzoeker] heeft gemaakt op zich een juiste weergave is van wat er is gezegd. Ook als het commentaar van [verzoeker] op de transcriptie buiten beschouwing wordt gelaten, is naar het oordeel van de kantonrechter in rechte voldoende komen vast te staan dat [verzoeker] in het gesprek op 1 juli 2019 wel degelijk diverse keren aan [verweerster] heeft proberen duidelijk te maken dat hij weliswaar per bank een voorschot van in totaal € 3.250,00 heeft ontvangen, maar dat hij dat bedrag niet ook nog eens contant heeft gekregen. Ook uit de overgelegde Whatsapp-correspondentie tussen [verzoeker] en [A] blijkt dat [verzoeker] nadien nogmaals per Whatsapp heeft geprotesteerd tegen het standpunt van [verweerster] dat hij in maart 2019 een voorschot van € 3.250,00 contant zou hebben ontvangen (productie 22 van [verzoeker] ). Het door [verweerster] ingenomen standpunt in deze rechtszaak dat [verzoeker] nooit eerder heeft gezegd dat hij geen contante betaling van € 3.250,00 heeft gehad, is onjuist gebleken. Aannemelijk is dat juist die beweerde contante betaling de oorzaak is geweest voor de onenigheid die tussen partijen is ontstaan op 1 juli 2019. Uit de transcriptie blijkt daarnaast dat – zoals [verzoeker] ter zitting al had opgemerkt – er op 1 juli 2019 tussen [B] en [A] een hoop onduidelijkheid bestond over de aan [verzoeker] verrichte betalingen en dat de contante betaling aan [verzoeker] inderdaad op aanwijzing van [A] in het kasboek van maart is opgenomen, pas nadat [B] hem had aangesproken op een groot kastekort. Dit alles wekt niet de indruk van een door [verweerster] zorgvuldig bijgehouden boekhouding.
4.21.
Verder overweegt de kantonrechter dat [verweerster] niet heeft toegelicht waarom zij aan [verzoeker] in maart 2019 een aanzienlijk voorschot van € 3.250,00 heeft betaald, terwijl hij nog maar kort geleden in dienst was getreden. Het ligt immers niet in de rede om zo’n hoog bedrag als voorschot uit te betalen op het moment dat een werknemer nog maar enkele dagen in dienst is en nog uren moet gaan maken, mede in aanmerking genomen dat per bank al een voorschot van € 500,00 was overgemaakt. Onbegrijpelijk is bovendien dat [verweerster] [verzoeker] bij een bedrag van dergelijke omvang niet heeft gevraagd te tekenen voor ontvangst. Het handgeschreven briefje van [verzoeker] waarop [verweerster] zich beroept is niet gedateerd en vermeldt de drie afzonderlijke betalingen zoals [verzoeker] deze per bank van [verweerster] heeft ontvangen, in totaal € 3.250,00. Niet aannemelijk is dan ook dat dat handgeschreven briefje van [verzoeker] ziet op een contant ontvangen betaling van € 3.250,00 in maart 2019. De verklaring van [verzoeker] dat die opsomming ziet op de voorschotten die hij per bank heeft ontvangen, is daarentegen hoogst aannemelijk. Het voorschot is bovendien in maart 2019 in het kasboek opgenomen pas nadat [B] [A] had aangesproken op een kastekort. Ook toen heeft [verweerster] [verzoeker] niet gevraagd om (alsnog) een kwitantie te ondertekenen, ter bevestiging van de contant ontvangen betaling en ter onderbouwing van de betreffende post in haar kasboek. [verweerster] heeft daarnaast niet gesteld dat het bij haar gebruikelijk is om dergelijke aanzienlijke bedragen aan (voorschot op het) loon contant uit te betalen. Het is verder op zijn minst opmerkelijk te noemen dat zij aan [verzoeker] in maart/april 2019 exact hetzelfde bedrag per bankoverschrijving heeft voldaan, in drie termijnen. Terecht heeft [verzoeker] opgemerkt dat de voorschotbetalingen in geen verhouding zouden staan tot het door hem verdiende loon, als juist is dat hij in maart/april tweemaal € 3.250,00 netto zou hebben ontvangen.
4.22.
De kantonrechter is op grond van alle hiervoor onder 4.17. en 4.21. genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat in rechte niet is komen vast te staan dat [verweerster] aan [verzoeker] een contante betaling heeft gedaan van € 3.250,00, als voorschot op het loon. In rechte moet er van uit worden gegaan dat [verzoeker] van [verweerster] aan (voorschot op het) netto loon niet meer dan € 3.961,83 heeft betaald, per bankoverschrijving.
Verrekening van klanten contant ontvangen bedragen
4.23.
Daarnaast is er verschil van mening over de hoogte van de contante bedragen die [verzoeker] van klanten heeft ontvangen en die op zijn loon in mindering strekken. [verzoeker] stelt dat hij zo’n acht keer contant is betaald door klanten. Hij erkent een bedrag van in totaal € 542,50 te hebben ontvangen. De kantonrechter constateert dat [verweerster] negen contante betalingen heeft gespecificeerd, namelijk het door [verzoeker] erkende bedrag van in totaal € 542,50, dat vier contante betalingen betreft, en nog een bedrag van in totaal € 440,00, bestaande uit vijf contante betalingen (productie 19 van [verweerster] ). Omdat de afspraak was dat [verzoeker] de contant ontvangen betalingen zou verantwoorden op de urenbriefjes, had hij nader moeten toelichten waarom en in hoeverre die specificatie van [verweerster] onjuist is. Omdat hij dat niet heeft gedaan, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van voornoemde bedragen. Die contante bedragen van in totaal € 982,50, die [verzoeker] heeft ontvangen van de klanten en niet heeft afgedragen aan [verweerster] , strekken in mindering op het door [verweerster] te betalen netto loon. Voor het overige heeft [verweerster] de gestelde, van de klant ontvangen contante betalingen niet gespecificeerd. Die contante betalingen worden daarom, bij gebrek aan onderbouwing, buiten beschouwing gelaten.
Verrekening boetes
4.24.
[verzoeker] heeft geen verweer gevoerd tegen verrekening van de verkeersboetes, zoals deze op de loonstroken zijn vermeld. Die boetes van in totaal € 249,00 strekken in mindering op het uit te betalen nette loon.
Tegenverzoeken [verweerster] en verrekening
4.25.
[verweerster] beroept zich op verrekening met een aantal bedragen - waarvoor zij ook een tegenverzoek heeft ingesteld voor het geval haar verrekeningsberoep wordt verworpen - die [verzoeker] volgens haar is verschuldigd wegens privé ritten, niet gewerkte uren in juli 2019, teveel betaald loon in de periode maart tot en met juni 2019, niet afgedragen contante gelden en te betalen bekeuringen. Daarnaast maakt [verweerster] aanspraak op vergoeding van gemaakte accountantskosten van € 200,00, wegens het onnodig verstrekken aan [verzoeker] van loonstroken op papier. [verzoeker] kan de loonstroken volgens [verweerster] namelijk gewoon digitaal inzien.
4.26.
Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt al dat [verweerster] niet teveel loon aan [verzoeker] heeft betaald over de periode maart tot en met juni 2019 en dat zij op grond van de wet aan [verzoeker] 70% van het loon moet doorbetalen over de periode 1 juli tot 1 november 2019. Over de niet afgedragen contante gelden en de bekeuringen die met het loon verrekend worden is hiervoor ook al beslist. Dat [verzoeker] (zonder toestemming van [verweerster] ) privé ritten zou hebben gereden ter hoogte van 272 kilometers en boetes zou hebben verbeurd (productie 13 van [verweerster] ), heeft [verweerster] tegenover de gemotiveerde betwisting van [verzoeker] , onvoldoende onderbouwd (zie ook hiervoor onder r.o. 4.11.). Voor het in rekening brengen aan [verzoeker] van accountantskosten wegens het opmaken en verstrekken van loonstroken op papier, bestaat geen rechtsgrond. Het verstrekken van loonstroken aan de werknemer is een verplichting van de werkgever en de kosten daarvan komen voor rekening van de werkgever. De werkgever mag de loonstroken elektronisch verstrekken in plaats van op papier, maar daarvoor is uitdrukkelijke toestemming van de werknemer vereist (artikel 7:626 lid 4 BW). Niet is gesteld of gebleken dat [verweerster] die toestemming van [verzoeker] heeft gekregen. Het beroep van [verweerster] op verrekening van een bedrag van € 200,00 wegens accountantskosten kan reeds daarom niet slagen. De gelijkluidende tegenverzoeken dienen te worden afgewezen.
4.27.
Tot slot verzoekt [verweerster] een contactverbod op te leggen aan [verzoeker] . De kantonrechter ziet daarvoor onvoldoende grond. Ter zitting is de kantonrechter gebleken dat de verhouding tussen partijen verstoord is geraakt als gevolg van de onenigheid over de gewerkte uren en het nog te betalen loon. Dat [verzoeker] zich dusdanig bedreigend heeft uitgelaten tegenover [verweerster] dat een contactverbod nodig is, heeft [verweerster] naar het oordeel van de kantonrechter echter onvoldoende onderbouwd door te verwijzen naar één e-mailbericht van [verzoeker] aan [A] van 20 juli 2019 (productie 4 van [verweerster] ), waarin hij [A] – kennelijk als reactie op het gegeven ontslag – een “achterbakse leugenaar” noemt en schrijft dat hij, dat is [A] , een heel grote fout maakt. Niet is gesteld of gebleken dat nadien nog rechtstreeks contact is geweest tussen [verzoeker] en [verweerster] of haar bestuurder en medewerkers. Het gevorderde contactverbod zal daarom worden afgewezen, evenals de daaraan verbonden nevenvorderingen.
Conclusie voor de verzoeken/vorderingen van [verzoeker] (r.o. 3.1.)
4.28.
Het verzoek zoals hiervoor geformuleerd onder r.o. 3.1. sub a) zal worden toegewezen in die zin, dat voor recht zal worden verklaard dat het gegeven ontslag per 19 juli 2019 door het inroepen van de ontbindende voorwaarden, niet rechtsgeldig is.
De vordering onder r.o. 3.1. sub b) ziet op het loon over de periode 1 juli tot 1 november 2019 en is toewijsbaar tot een bedrag van € 7.954,79 bruto te vermeerderen met 8% vakantiebijslag (zie r.o. 4.14.). De wettelijke verhoging over dit bedrag zal worden bepaald op 20%. De wettelijke rente over het bruto loon en de wettelijke verhoging is toewijsbaar als gevorderd.
De vordering onder r.o. 3.1. sub c) betreft de te weinig betaalde overuren. Die vordering is toewijsbaar tot een bedrag van € € 2.374,70 bruto (zie onder r.o. 4.13. en 4.14.). De wettelijke verhoging zal worden bepaald op 20%. De wettelijke rente is toewijsbaar als gevorderd.
Onder r.o. 3.1. sub d) vordert [verzoeker] betaling van het restant netto loon dat op de loonstroken is vermeld, maar nog niet aan hem is uitbetaald. Die vordering is toewijsbaar tot een bedrag van € 4.531,48 netto (namelijk € 9.724,81 netto volgens de loonstroken minus de voorschotten ontvangen per bank van € 3.961,83 minus de verkeersboetes van in totaal € 249,00 minus de van klanten contant ontvangen gelden van in totaal € 982,50). De wettelijke verhoging wordt bepaald op 20% en is verschuldigd over het bruto loon. De wettelijke rente is toewijsbaar als gevorderd.
De vordering onder 3.1. sub e) betreft de uitbetaling van niet genoten vakantiedagen. Een deel daarvan is al begrepen in de vordering onder sub d), omdat op de loonstrook over juli 2019 een bedrag van € 588,60 bruto is opgenomen onder de noemer “uitbetaling verlofuren”. Omdat [verweerster] is uitgegaan van het einde van de arbeidsovereenkomst per 19 juli 2019 en [verzoeker] op dit bedrag niet is ingegaan, gaat de kantonrechter ervan uit dat dit de openstaande verlofuren zijn per 19 juli 2019 en dat de verkregen maar niet genoten verlofuren na 19 juli tot 1 november 2019 nog moeten worden verloond en uitbetaald (zie onder r.o. 4.16.). De vordering zal daarom in die zin worden toegewezen dat [verweerster] zal worden veroordeel de verkregen en niet genoten verlofuren over de periode 19 juli tot 1 november 2019 aan [verzoeker] uit te betalen. De wettelijke verhoging over dat bedrag zal worden bepaald op 20%. De wettelijke rente is toewijsbaar als gevorderd.
Proceskosten
4.29.
[verweerster] heeft ongelijk gekregen. Zij moet daarom de proceskosten van [verzoeker] betalen. Die kosten worden tot vandaag begroot op € 81,00 griffierecht en € 720,00 salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van € 360,00). De kosten die verband houden met de tegenverzoeken van [verweerster] worden tot vandaag begroot op € 240,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x 0,5 x het tarief van € 240,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat het door [verweerster] aan [verzoeker] bij brief van 18 juli 2019 gegeven ontslag per 19 juli 2019, door het inroepen van de ontbindende voorwaarden in de arbeidsovereenkomst, niet rechtsgeldig is;
5.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van € 7.954,79 bruto ter zake van loon over de periode 1 juli tot 1 november 2019, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, de wettelijke verhoging van 20% over die bruto loonbedragen en de wettelijke rente over het bruto loon en de wettelijke verhoging vanaf de respectieve data van opeisbaarheid van de afzonderlijke bedragen tot de voldoening;
5.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van € 2.374,70 bruto wegens gewerkte overuren tot 1 juli 2019, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20% over dat bruto loonbedrag en de wettelijke rente over het bruto loon en de wettelijke verhoging vanaf de respectieve data van opeisbaarheid van de afzonderlijke bedragen tot de voldoening;
5.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van € 4.531,48 netto ter zake resterend loon over de periode 20 maart tot 1 juli 2019, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20% over het bij dat netto loon behorend bruto loonbedrag en de wettelijke rente over die bedragen aan bruto loon en wettelijke verhoging vanaf de respectieve data van opeisbaarheid van de afzonderlijke bedragen tot de voldoening;
5.5.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] de in de periode van 20 juli tot 1 november 2019 opgebouwde, maar niet genoten vakantieuren uit te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20% over dat bruto loonbedrag en met de wettelijke rente over die bedragen aan bruto loon en wettelijke verhoging, vanaf de respectieve data van opeisbaarheid van de afzonderlijke bedragen tot de voldoening;
5.6.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten die verband houden met de verzoeken van [verzoeker] , aan de zijde van [verzoeker] tot vandaag begroot op € 81,00 griffierecht en € 720,00 aan salaris gemachtigde;
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders door [verzoeker] verzochte af;
5.9.
wijst de tegenverzoeken van [verweerster] af;
5.10.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten die verband houden met de tegenverzoeken, aan de zijde van [verzoeker] tot vandaag begroot op € 240,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.M.G. de Weerd en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2020.