ECLI:NL:RBMNE:2020:3745

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
UTR 20/342
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende informatie

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1979, op 11 juni 2019 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw). De gemeente Almere, als verweerder, heeft eiser op 17 juni 2019 verzocht om aanvullende informatie, waaronder een schriftelijke verklaring over zijn levensonderhoud sinds 1 november 2018 en bewijsstukken van zijn activiteiten bij een onderneming. Eiser heeft niet voldaan aan deze verzoeken, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag op 19 augustus 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 16 december 2019. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 12 augustus 2020, waar partijen niet verschenen, heeft de rechtbank de argumenten van eiser beoordeeld. Eiser stelde dat hij voldoende informatie had verstrekt en dat verweerder niet had mogen terugvallen op onderzoeksresultaten van een latere aanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat de opgevraagde stukken relevant waren voor de beoordeling van zijn levensonderhoud en dat verweerder terecht de resultaten van het onderzoek in de bezwaarfase had meegenomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/342

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: M.K. Riemersma).

Inleiding en procesverloop

1.1.
Eiser, geboren op [geboortedatum] 1979, heeft op 11 juni 2019 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.2.
Bij brief van 17 juni 2019 heeft verweerder eiser onder meer verzocht om een schriftelijke verklaring waaruit blijkt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien sinds 1 november 2018, alsmede om controleerbare bewijsstukken daarvan. Bij dezelfde brief is eiser verzocht om een overzicht van zijn aanwezigheid en activiteiten bij [naam onderneming] sinds 1 november 2018.
1.3.
Bij brief van 30 juni 2019 heeft eiser verklaard dat hij niet in de kosten van zijn levensonderhoud kan voorzien en dat hij geld leent van zijn vader.
1.4.
Bij brief van 16 juli 2019 heeft verweerder eiser verzocht om bewijsstukken over te leggen van de schuld aan zijn vader en om een overzicht van de aanwezigheid en activiteiten bij [naam onderneming] sinds 1 november 2018 over te leggen.
1.5.
Eiser heeft geen bewijsstukken van de schuld aan zijn vader overgelegd. Eiser heeft wel een overzicht overgelegd van zijn activiteiten bij [naam onderneming] , maar heeft, ondanks het verzoek daartoe, geen melding gemaakt van dagen en tijdstippen dat hij bij [naam onderneming] aanwezig was.
1.6.
Bij besluit van 19 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Eiser heeft niet aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag.
1.7.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.8.
In het kader van een door eiser op 25 augustus 2019 ingediende (herhaalde) aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Pw, heeft verweerder onderzoek gedaan naar de aanwezigheid en activiteiten van eiser bij [naam onderneming] sinds 1 november 2018 tot en met 12 september 2019.
1.9.
Bij besluit van 16 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het onderzoek dat in het kader van de op 25 augustus 2019 ingediende aanvraag is verricht, heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiser zowel in de periode voorafgaand aan de aanvraag als nadien op geld waardeerbare activiteiten voor [naam onderneming] heeft verricht. Van deze activiteiten heeft hij in het kader van de aanvraagprocedure geen mededeling gedaan. Eiser heeft dus onjuiste inlichtingen verschaft bij zijn aanvraag. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld, aldus verweerder.
1.10.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.11.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.12.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2020, door middel van een beeld- en geluidverbinding (Skype). Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat hij voorafgaand aan de brief van 16 juli 2019 van verweerder al voldoende stukken had ingeleverd waaruit blijkt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien vanaf 1 november 2018. Volgens eiser heeft verweerder in de brief van 16 juli 2019 niet gevraagd om gegevens waaruit blijkt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag. Eiser meent dat hij er dus vanuit mocht gaan dat de informatie die hij al verstrekt had voldoende was.
3. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Bij brief van 16 juli 2019 heeft verweerder aan eiser verzocht om stukken in te brengen die betrekking hebben op de schuld aan zijn vader, alsmede een overzicht van de aanwezigheid en activiteiten van eiser bij [naam onderneming] . Deze stukken hebben evident betrekking op de vraag hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien vanaf 1 november 2018. Deze stukken had eiser tot 16 juli 2019 niet overgelegd. Verweerder heeft deze stukken op dat moment dan ook terecht opgevraagd en eiser daarbij een hersteltermijn geboden.
4. Eiser voert aan dat verweerder de resultaten van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden in het kader van de op 25 augustus 2019 ingediende aanvraag niet ten grondslag had mogen leggen aan de afwijzing van de op 11 juni 2019 ingediende (onderhavige) aanvraag.
5. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Het onderzoek in het kader van de aanvraag van 25 augustus 2019 ziet op de periode 1 november 2018 tot en met 12 september 2019. Dit omvat de periode die bij de onderhavige aanvraag aan de orde is, namelijk de periode van 1 november 2018 tot en met juni 2019. In het kader van een volledige heroverweging in de bezwaarfase mocht verweerder de resultaten van het onderzoek ook ten grondslag leggen aan de afwijzing van de onderhavige aanvraag van 11 juni 2019.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier, op 3 september 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.