ECLI:NL:RBMNE:2020:3743

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
UTR 20/801
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning bouw appartementengebouw met overschrijding bouwhoogte

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementengebouw in Zeist. De vergunninghouder had op 11 juli 2019 een omgevingsvergunning verkregen, maar verzoeker, die in de nabijheid woont, maakte bezwaar tegen deze vergunning. De voorzieningenrechter moest beoordelen of de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders, die het bezwaar van verzoeker gegrond verklaarde, rechtmatig was en of er aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er twijfels bestonden over de afmetingen van de bouw en de belangenafweging die door het college was gemaakt. De hoogte van het appartementengebouw zou 14,99 meter bedragen, terwijl het bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 14 meter voor het voorste deel en 5 meter voor het achterste deel toestond. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aan de beslissing op bezwaar ten grondslag liggende afweging niet op voldoende kennis van de relevante feiten berustte en dat de belangen van verzoeker niet onevenredig mochten worden geschaad.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat er niet mocht worden gestart met de werkzaamheden aan de vijfde bouwlaag van het appartementengebouw. De werkzaamheden aan de lager gelegen bouwlagen mochten wel doorgaan, zodat de vergunninghouder de gelegenheid had om met de bouw te starten. Tevens werd het college opgedragen om het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/801
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen
: [derde-partij], te [vestigingsplaats] .

ProcesverloopIn een besluit van 11 juli 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan de derde-partij (vergunninghouder) voor het bouwen van een appartementengebouw. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder in een beslissing op bezwaar van 9 juni 2020 het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard. Verweerder heeft het besluit aangepast en aanvullend gemotiveerd. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan gedurende het beroep bij de rechtbank.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 26 augustus 2020. Verzoeker was daarbij aanwezig. Namens verweerder was mr. H.J. Kolff via een videoverbinding aanwezig. Vergunninghouder is vertegenwoordigd door architect [architect] .
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat er niet mag worden gestart met werkzaamheden aan de vijfde bouwlaag van het appartementengebouw;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden.

Motivering

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Namens vergunninghouder is op de zitting toegelicht dat zij niet langer wil wachten met de bouw. Gelet hierop heeft verzoeker een spoedeisend belang bij het verkrijgen van een beslissing van de voorzieningenrechter.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter. De rechtbank is daaraan in een eventuele beroepsprocedure niet gebonden. De voorzieningenrechter beoordeelt of de beslissing op bezwaar rechtmatig is en naar verwachting stand zal houden in beroep, en hij weegt de belangen van partijen bij het treffen van een voorlopige voorziening in de tussentijd.
4. Verzoeker woont in een appartement op ongeveer twee meter afstand van de bouwlocatie. De vijfde bouwlaag wordt recht voor zijn woonkamerraam en balkon gebouwd. Het zwaartepunt van het conflict tussen partijen en van de beoordeling door de voorzieningenrechter ligt bij de vijfde (bovenste) bouwlaag.
5. De hoogte van appartementengebouw wordt 14,99 meter. Voor het voorste deel van het gebouw geldt binnen het bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 14 meter, voor het achterste deel een maximale bouwhoogte van 5 meter (het ‘5-metergebied’). Het bouwplan is vergund in afwijking van deze hoogtes.
6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter berust de aan de beslissing op bezwaar ten grondslag liggende afweging niet op voldoende kennis over de relevante feiten en belangen. Als de maatvoering wordt nagerekend, lijkt het erop dat het gebouw over een diepte van ongeveer 4 meter in het 5-metergebied wordt gebouwd, zoals de Adviescommissie bezwaarschriften ook heeft vastgesteld. In afwijking van het advies van de commissie gaat het college er in de beslissing op bezwaar echter van uit dat het bouwplan over een diepte van 2,55 meter in het 5-metergebied wordt gebouwd. Onduidelijk is waar het college dit op baseert. Dat is een relevant verschil, dat bij de belangenafweging moet worden betrokken. Het gaat dan immers om een veel grotere afwijking van het bestemmingsplan, terwijl verzoeker daar bijna bovenop woont.
7. De voorzieningenrechter heeft ook twijfels bij de uitkomst van de belangenafweging, en bij de vraag of die uitkomst voor verzoeker niet onevenredig is in verhouding tot de doelen die zijn gediend met het verlenen van de omgevingsvergunning. Het bestemmingsplan biedt al bouwmogelijkheden die zeer nadelig zijn voor verzoeker. Juist daarom is het in zijn belang dat hij niet geconfronteerd wordt met een overschrijding van de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan. De overschrijding heeft gevolgen voor zijn uitzicht, op zeer korte afstand van zijn woning. Dat heeft invloed op zijn woongenot. De belangen van het college zijn vrij algemeen geformuleerd en hebben vooral betrekking op de wens om in het algemeen op deze locatie een woongebouw toe te staan. Vergunninghouder heeft belang bij het realiseren van het bouwplan zoals het er nu ligt. Op de zitting is echter door de architect van vergunninghouder gezegd dat het bouwplan zo nodig in een aangepaste versie (met een minder diepe vijfde bouwlaag) waarschijnlijk ook zou kunnen doorgaan.
8. De voorzieningenrechter weegt vervolgens de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van vergunninghouder die pleiten tegen het treffen van een voorlopige voorziening tegen elkaar af. Voor verzoeker is het belangrijk dat er geen onomkeerbare situatie ontstaat. Voor vergunninghouder is van belang dat gestart kan worden met de bouw. In dat kader is op de zitting toegelicht dat de planning is dat rond december 2020 aan de ruwbouw van de vijfde bouwlaag zal worden toegekomen.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat niet mag worden gestart met bouwwerkzaamheden aan de vijfde bouwlaag. De werkzaamheden aan de lager gelegen bouwlagen mogen wel doorgaan. Dit biedt vergunninghouder de gelegenheid om te starten met het eerste deel van de bouw. Partijen kunnen de periode tot aan de behandeling van het beroep dan vervolgens benutten voor overleg over een eventuele aanpassing van het bouwplan en/of voor een nadere weging van de betrokken belangen bij het bestaande bouwplan. De voorzieningenrechter zal zich ervoor inspannen dat het beroep nog in 2020 door de rechtbank op een zitting wordt behandeld.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt hij dat het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht voor deze voorlopige voorziening moet vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2020 door
mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier.
De griffier is niet in de gelegenheid
dit proces-verbaal te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Geen hoger beroepTegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.