ECLI:NL:RBMNE:2020:374

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
7721646 UC EXPL 19-4325
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst en terugbetaling koopsom bij non-conformiteit van geleverde bankstel

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een consument en een besloten vennootschap over de levering van een bankstel. De eiseres, een consument, had op 15 juli 2017 een bankstel gekocht voor € 2.800,00, maar was ontevreden over de kwaliteit en het comfort van het bankstel. Na meerdere klachten en herstelpogingen door de gedaagde, heeft eiseres uiteindelijk de koopovereenkomst ontbonden en terugbetaling van de koopsom geëist, verminderd met een gebruiksvergoeding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bank bij aflevering niet voldeed aan de overeenkomst, en dat de gedaagde niet voldoende had gereageerd op de klachten van eiseres. De rechter oordeelde dat de overeenkomst ontbonden moest worden op grond van artikel 6:265 BW, en dat eiseres recht had op terugbetaling van de koopsom, verminderd met een gebruiksvergoeding van € 25,00 per maand voor de gebruiksperiode van het bankstel. De wettelijke rente over het openstaande bedrag werd toegewezen vanaf de datum van teruggave van het bankstel.

De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7721646 UC EXPL 19-4325 NK/35171
Vonnis van 15 januari 2020
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. [A] ,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: [B] , bedrijfsleider.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 juli 2019,
  • de akte houdende producties van [eiseres] ,
  • het proces-verbaal en de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 14 oktober 2019,
  • de akte wijziging eis en gronden van [eiseres] ,
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft op 15 juli 2017 een bankstel Bimbo 2,5 + 2 bij [gedaagde] gekocht voor een koopprijs van € 2.800,00. Het bankstel is op 27 oktober 2017 aan [eiseres] geleverd. [eiseres] heeft het bankstel, waarvan in de showroom van [gedaagde] een model stond opgesteld, vóór de koop uitgeprobeerd.
2.2.
Op 1 december 2017 heeft [eiseres] per e-mail voor het eerst bij [gedaagde] geklaagd dat zij niet tevreden is over de kwaliteit en het comfort van het bankstel. Zij heeft diverse gebreken aan het bankstel aan [gedaagde] gemeld.
2.3.
Op verzoek van [gedaagde] heeft [eiseres] enkele keren digitale foto’s van de bank toegestuurd.
2.4.
In 2018 heeft [gedaagde] twee keer aan reparateur [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam] ) opdracht gegeven om de klachten over de bank te verhelpen, namelijk in februari 2018 en medio juli 2018. Op 19 en 21 november 2018 heeft [eiseres] weer per e-mail geklaagd en om reparatie gevraagd.
2.5.
Op 11 januari 2019 is [gedaagde] bij [eiseres] thuis geweest om de bank te bekijken. Op 8 februari heeft [bedrijfsnaam] opnieuw in opdracht van [gedaagde] geprobeerd om de problemen op te lossen. Op 6 maart 2019 heeft [eiseres] opnieuw geklaagd over de bank.
2.6.
Op 23 maart 2019 heeft [gedaagde] een inruilvoorstel met toepassing van een afschrijving/gebruikskosten aan [eiseres] gedaan. [eiseres] heeft daarop kenbaar gemaakt dat zij alleen akkoord wil gaan met inruil zonder toepassing van een afschrijving.
2.7.
Tijdens de behandeling van de zaak op zitting is afgesproken dat partijen met elkaar in overleg zullen treden om te bezien of zij alsnog tot overeenstemming kunnen komen over een inruil van het bankstel. Indien dat niet zou lukken, zou [eiseres] een akte indienen met een concretisering van haar vordering. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.8.
[eiseres] heeft op 2 november 2019 aan [gedaagde] een brief gestuurd waarin deze in gebreke wordt gesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft aanvankelijk, op de grondslag dat de geleverde bank niet aan de overeenkomst beantwoordt (non-conformiteit) en onder verwijzing naar het Quelle-arrest (HvJ EG van 17 april 2008, nr. C-404/06), gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om geen gebruiksvergoeding te hanteren bij het inruilen van het bankstel voor een ander nieuw bankstel, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Na de behandeling ter zitting heeft [eiseres] haar eis gewijzigd. Zij vordert nu bij
uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. primair een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst die is gesloten wordt vernietigd op grond van dwaling;
II. subsidiair een verklaring voor recht dat de buitengerechtelijke ontbinding van de
overeenkomst rechtsgeldig is geschied, dan wel ontbinding van de overeenkomst;
III. primair en subsidiair: [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de koopsom van € 2.800,00, inclusief de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van het bankstel tot de datum van dagvaarding en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dagvaarding;
IV. primair en subsidiair: [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.025,39 (€ 840,00 aan salaris gemachtigde, € 81,00 aan griffierecht en € 104,39 kosten deurwaarder);
V. primair en subsidiair: [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3.
Ter onderbouwing van de op dwaling gebaseerde vordering onder I stelt [eiseres] dat zij de koopovereenkomst als consument heeft gesloten en dat zij daarbij is afgegaan op het advies van [gedaagde] als professionele verkoper dat het bankstel zou voldoen aan haar wensen. Dit bleek niet juist te zijn, zodat de koopovereenkomst volgens [eiseres] op grond van artikel 6:228 lid 1 aanhef en sub a Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigbaar is. Verder stelt [eiseres] dat [gedaagde] haar mededelingsplicht ten aanzien van bepaalde kenmerken van de bank heeft geschonden, zodat de overeenkomst volgens haar ook op grond van artikel 6:228 lid 1 aanhef en sub b BW vernietigbaar is.
3.4.
De subsidiaire vordering II berust op de stelling van [eiseres] dat zij binnen de wettelijke termijn van 6 maanden heeft geklaagd dat de bank gebreken vertoonde, zodat op grond artikel 7:18 lid 2 BW wordt vermoed dat het bankstel bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde (non-conformiteit). Zij noemt de volgende gebreken: een split tussen de zitkussens, een gebrek aan de elektrische voetsteunen, rugleuning en hoofdsteun en een probleem met een kraakgeluid. [eiseres] stelt verder dat de herstelpogingen van [bedrijfsnaam] niet zijn geslaagd en dat [gedaagde] meerdere keren niet op haar klachten heeft gereageerd. [eiseres] vindt dat zij daarom bevoegd was om de koopovereenkomst op grond van artikel 7:22 BW te ontbinden.
3.5.
[gedaagde] heeft tegen de wijziging van eis op zichzelf geen bezwaar gemaakt. Wel heeft zij gemotiveerd inhoudelijk verweer gevoerd tegen de gewijzigde vordering, met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.6.
[gedaagde] baseert haar verweer - kort weergegeven - op het volgende. [gedaagde] betwist de gestelde dwaling en non-conformiteit.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Dwaling?

4.1.
[eiseres] licht toe dat zij de verkoper van [gedaagde] vóór de aankoop van de bank heeft geïnformeerd over haar wensen en verwachtingen. Zij wilde een stevig bankstel van goede kwaliteit dat lang kan meegaan, met lederen bekleding en een goede zit voor de onderrug omdat zij rugklachten heeft. Zij stelt zich op het standpunt dat zij mocht vertrouwen op het advies van de verkoper dat de bank daaraan zou voldoen. [eiseres] licht verder toe dat bij het huisbezoek dat de gemachtigde van [gedaagde] op 11 januari 2019 heeft gebracht, is gebleken dat de bank zelfs niet geschikt is voor iemand met een lengte van 1.75 meter, terwijl zij zelf maar 1.53 meter lang is. Volgens [eiseres] had de verkoper moeten meedelen dat het hardere bovenste deel van de rugleuning bedoeld was voor het opvangen van de druk van de schouderbladen en niet voor het steunen van het hoofd. [eiseres] legt uit dat zij in een oncomfortabele C-vorm zit, doordat haar hoofd tegen het bovendeel en haar schouders tegen het zachtere onderste deel van de rugleuning rust.
De verkoper heeft bedoelde kenmerken van de bank ten onrechte verzwegen, zo stelt [eiseres] . Zij voegt hieraan toe dat zij de koop niet zou hebben gesloten, als zij had geweten dat de bank voor haar niet geschikt was vanwege haar korte lichaamslengte.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat het beroep op dwaling niet opgaat. Uit de stellingen van [eiseres] valt af te leiden dat de gestelde dwaling ziet op het zitcomfort. Niet gebleken is dat [gedaagde] enige inlichting heeft verstrekt die de gestelde dwaling heeft veroorzaakt. Evenmin heeft [gedaagde] een mededelingsplicht geschonden. [eiseres] heeft de bank immers in de showroom kunnen uitproberen, en heeft dat ook gedaan.
Zij heeft dus zelf kunnen vaststellen of de bank voldeed aan haar wensen. De kenmerken van de rugleuning die [gedaagde] zou hebben verzwegen, heeft [eiseres] bij het uitproberen van de bank zelf kunnen ondervinden en beoordelen op geschiktheid. Dat de bank [eiseres] achteraf is tegengevallen betekent niet dat zij heeft gedwaald doordat [gedaagde] kenmerken van de bank zou hebben verzwegen. Op grond van het vorenstaande zal de vordering onder I worden afgewezen.
Non-conformiteit?
4.3.
Vast staat dat [eiseres] het bankstel als consument heeft gekocht. Op grond van artikel 18 lid 2 BW wordt bij een consumentenkoop vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart.
4.4.
Blijkens de processtukken heeft [eiseres] ruim een maand na aankoop, namelijk op 1 december 2017, voor het eerst geklaagd over de volgende punten: 1) het doorzakken van de bank en van elkaar wijkende zitgedeelten, 2) het zachter worden van het onderste deel van de rugleuning, 3) de ondeugdelijke kwaliteit van het leer, omdat je bij gebruik wegglijdt, 4) losgeraakte nietjes, 5) een krakend linker element. Op verzoek van [gedaagde] heeft [eiseres] op 5 februari 2017 digitale foto’s toegezonden, waarna [bedrijfsnaam] in opdracht van [gedaagde] herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd. Op het serviceformulier van [bedrijfsnaam] is het volgende ingevuld: 1) romp aangepast, 2) nietjes vastgezet, 3) uitleg gegeven over doorzakken van de zitting door erop te liggen; zitting uit coulance bijgevuld, 4) ruggen uit coulance bijgevuld, 5) rug vastgezet. Op het formulier is onder meer aangekruist dat [eiseres] akkoord gaat met de herstelling en dat de klachten zijn opgelost. Daaronder heeft [eiseres] haar handtekening geplaatst.
4.5.
Op 3 april 2018 heeft [eiseres] geklaagd dat de problemen nog niet zijn verholpen. Op 29 mei 2018 heeft zij [gedaagde] nogmaals digitale foto’s toegestuurd. Op 18 juli 2018 heeft [bedrijfsnaam] in opdracht van [gedaagde] herstelwerkzaamheden verricht, namelijk het afstellen van de poten van de bank en het opvullen van de ruggen. [eiseres] heeft het serviceformulier weer voor akkoord ondertekend.
4.6.
Op 28 oktober 2018 heeft [eiseres] opnieuw over de bank geklaagd. De klachten betreffen de zachte rugleuning, het kraakgeluid en het groter worden van de scheiding tussen de twee zitgedeelten. Op 11 januari 2019 heeft de gemachtigde van [gedaagde] [eiseres] thuis bezocht om het bankstel te bekijken. Daarna heeft zij [bedrijfsnaam] opnieuw opdracht voor herstelwerkzaamheden gegeven. [bedrijfsnaam] heeft op 8 februari 2019 de ruggen aan de achterzijde extra bijgevuld en de ruggen verstevigd door een dik blok schuim tussen de rug en de romp te plaatsen. Ook het serviceformulier van deze reparatie is door [eiseres] voor akkoord getekend.
4.7.
Nadat [eiseres] op 6 maart 2019 weer met klachten kwam, heeft [gedaagde] op 23 maart 2019 aan [eiseres] voorgesteld om het bankstel in te ruilen voor een nieuw bankstel. Tot inruil is het echter niet gekomen, omdat [eiseres] niet akkoord is gegaan met de door [gedaagde] gevraagde gebruiksvergoeding/afschrijving bij omruil. [eiseres] wenst daarom nu dat de koopovereenkomst wordt ontbonden.
4.8.
De kantonrechter stelt vast dat enkele klachten over de bank, blijkens de servicerapporten die aan de eerste twee serviceformulieren zijn gehecht, door (of tijdens) de productie zijn veroorzaakt. Dit betreft de kier aan de onderzijde van de voetplaten, de loszittende nietjes en het kraakgeluid, en voorts het doorzakken van de 2,5-zits bank in verband waarmee de poten van de bank zijn afgesteld. Deze klachten zijn dan ook niet te wijten aan de manier waarop [eiseres] van het bankstel gebruik maakte. De kantonrechter concludeert op grond van het vorenstaande dat de bank bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde.
4.9.
De kantonrechter concludeert op basis van de servicerapporten dat de klachten van [eiseres] , ondanks alle coulance en langdurige inzet van [gedaagde] en de door [bedrijfsnaam] verrichte herstelwerkzaamheden niet volledig zijn verholpen. Uit het laatste servicerapport blijkt bijvoorbeeld niet wat [bedrijfsnaam] aan het kraakgeluid en de groter worden opening tussen de zitgedeelten heeft gedaan, noch of deze problemen definitief zijn opgelost.
4.10.
De kantonrechter volgt het standpunt van [eiseres] , dat zij op grond van artikel 7:22 BW de overeenkomst (zonder ingebrekestelling) kan ontbinden, niet. [gedaagde] toont zich nog steeds bereid tot herstel en heeft ook gezegd dat er nog steeds garantie zit op het bankstel. De kantonrechter is echter wel van oordeel dat de overeenkomst dient te worden ontbonden op grond van artikel 6:265 BW. [eiseres] heeft [gedaagde] voldoende in de gelegenheid gesteld om tot herstel over te gaan. Hoewel [gedaagde] zich daarin ook behulpzaam en klantvriendelijk heeft opgesteld, blijkt uit het voorgaande dat de problemen ook nu nog niet volledig zijn verholpen. [gedaagde] heeft, na de ingebrekestelling door [eiseres] op 2 november 2019, weliswaar geschreven dat zij nog steeds bereid is de laatst gemelde punten op te lossen, maar naar het oordeel van de kantonrechter mag er thans vanuit worden gegaan dat de laatste gebreken niet meer binnen een redelijke termijn worden opgelost, nu deze problemen al lange tijd bestaan zonder volledig te zijn verholpen.
Terugbetaling koopsom van € 2.800,00?
4.11.
De rechtsgevolgen van ontbinding van een overeenkomst zijn onder andere geregeld in de artikelen 6:271 en 6:272 BW. Door de ontbinding ontstaan voor partijen verbintenissen tot ongedaan making van reeds ontvangen prestaties. Voor [gedaagde] betekent dit dat zij de koopsom aan [eiseres] dient terug te betalen.
4.12.
Daartegenover staat dat [eiseres] verplicht is tot teruggave van het bankstel. Door teruggave van het bankstel wordt echter niet ongedaan gemaakt dat [eiseres] daar vanaf de aflevering op 27 oktober 2017 tot de datum van teruggave gebruik van heeft gemaakt. Dit gebruik kan achteraf niet alsnog ongedaan worden gemaakt. Daarom heeft [gedaagde] in plaats daarvan recht op een vergoeding voor het gebruik van het bankstel tot de datum van teruggave. Op zich is juist, zoals [eiseres] stelt, dat het enkele gebruik niet voldoende is voor toewijsbaarheid van een vergoeding. De kantonrechter is echter van oordeel dat in de gegeven omstandigheden de redelijkheid en billijkheid vereisen dat [eiseres] een vergoeding is verschuldigd voor het gebruik. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat [eiseres] het bankstel al gedurende meer dan twee jaar in gebruik heeft, dat zij steeds na de werkzaamheden heeft verklaard dat de gebreken hersteld waren en dat [gedaagde] zich veel moeite heeft getroost om het door [eiseres] gestelde gebrek aan zitcomfort, dat gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen, niet als een (aan [gedaagde] toe te rekenen) gebrek kan worden aangemerkt, te verbeteren. De gebruiks-vergoeding bedraagt, uitgaande van een levensduur van 8 jaar en een lineaire afschrijving, in beginsel € 29,17 (€ 2.800,- / 8 jaar / 12 mnd) per maand. Dit is over de 26 maanden die sinds de levering zijn verlopen, een bedrag van in totaal € 758,42. Gelet op de gebreken zal dit bedrag worden beperkt tot € 25,- per maand (dit is € 650,- in 26 maanden).
4.13.
Op grond van het vorenstaande zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van € 2.800,00, verminderd met een bedrag van € 25,00 per maand over de gebruiksperiode van 27 oktober 2017 tot de datum van teruggave van het bankstel, tegen teruggave van het bankstel aan [gedaagde] door [eiseres] .
4.14.
De wettelijke rente over de voor het eerst bij akte eiswijziging van 13 november 2019 gevorderde koopsom, zal worden toegewezen vanaf de datum van teruggave van het bankstel door [eiseres] aan [gedaagde] .
Buitengerechtelijke kosten
4.15.
[eiseres] heeft de gevorderde buitengerechtelijke kosten slechts onderbouwd met een specificatie van de proceskosten zonder verdere toelichting. Deze onderbouwing acht de kantonrechter onvoldoende. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
Nu [eiseres] haar vordering na de zitting naar aanleiding van het verweer ingrijpend heeft gewijzigd en partijen bij de beoordeling van de gewijzigde eis over en weer op enig punt in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de tussen partijen gesloten koopovereenkomst met betrekking tot het op 27 oktober 2017 aan [eiseres] afgeleverde bankstel;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om – tegen teruggave door [eiseres] van het bankstel – aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.800,00, verminderd met een bedrag van € 25,00 per maand over de gebruiksperiode van 27 oktober 2017 tot de datum van teruggave van het bankstel, en vermeerderd met de wettelijke rente over het per datum van teruggave van het bankstel openstaande bedrag vanaf de datum van teruggave tot de voldoening;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;.
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020.