ECLI:NL:RBMNE:2020:373

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
7935140 UC EXPL 19-7861
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop van I-Phones via internet en de gevolgen van oplichting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2020, staat de consumentenkoop van twee iPhones centraal. De eiseres, een besloten vennootschap, heeft de iPhones verkocht aan de gedaagde, die stelt dat hij niet de koper is, maar slachtoffer van oplichting door een derde partij. De gedaagde heeft de iPhones in ontvangst genomen, maar heeft de tweede en derde termijn van de betaling niet voldaan. De eiseres heeft de vordering gecedeerd aan een andere partij en vordert nu betaling van de gedaagde. De gedaagde voert aan dat hij door een bekende is benaderd om zijn bankrekening te gebruiken voor de aankoop, zonder te weten dat hij daarmee betrokken raakte bij een oplichtingszaak. De kantonrechter oordeelt dat de eiseres gerechtigd is om de gedaagde aan te spreken voor de betaling, omdat de eiseres mocht aannemen dat de gedaagde haar contractspartij was. De gedaagde heeft zijn persoonsgegevens onvoorzichtig gedeeld, wat hem in deze rechtsverhouding aansprakelijk maakt voor de betaling. De kantonrechter wijst de vordering van de eiseres toe en veroordeelt de gedaagde tot betaling van het verschuldigde bedrag, inclusief rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7935140 UC EXPL 19-7861 aw/1370
Vonnis van 22 januari 2020
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: ACCS Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
  • de dagvaarding met bijlagen is op 17 juli 2019 bij [gedaagde] bezorgd,
  • [gedaagde] heeft schriftelijk op de dagvaarding gereageerd. Hij heeft 4 bijlagen bijgevoegd,
  • in het tussenvonnis van 6 november 2019 heeft de kantonrechter een comparitie na antwoord (een persoonlijke verschijning van partijen) vastgesteld,
  • [gedaagde] heeft voorafgaand aan de comparitie de bijlagen 3 tot en met 6 toegezonden,
  • de comparitie heeft plaatsgevonden op 18 december 2019. Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt. Aan het slot van de comparitie heeft de kantonrechter meegedeeld dat op 22 januari 2020 vonnis zal worden gewezen.

2.De beoordeling van de vordering van [eiseres]

Waar gaat het om en wat is de beslissing van de kantonrechter?

2.1.
[bedrijfsnaam] B.V. heeft op of omstreeks 11 januari 2019 via internet een bestelling ontvangen voor 2 iPhones, tegen betaling van in totaal € 2.760,42. De betreffende klant heeft gekozen voor betaling in drie termijnen, waarbij de eerste termijn direct wordt voldaan, de tweede na 30 dagen en de derde na 60 dagen. De klant heeft als naam opgegeven: [gedaagde] . De factuur is door [bedrijfsnaam] B.V. opgemaakt op naam van: [gedaagde] , wonende [adres] in [woonplaats] , dat is het woonadres van [gedaagde] . De eerste termijn ter hoogte van € 920,14 is betaald vanaf een bankrekening die op naam staat van [gedaagde] . De iPhones zijn op verzoek van de klant bezorgd op voormeld woonadres van [gedaagde] en zijn op dat adres door hem in ontvangst genomen. [bedrijfsnaam] B.V. heeft er volgens [eiseres] daarom van uit mogen gaan dat [gedaagde] haar contractspartij was. [gedaagde] heeft de tweede en derde termijn niet betaald. [bedrijfsnaam] B.V. heeft haar vordering gecedeerd (overgedragen) aan [eiseres] en [gedaagde] daarvan op de hoogte gebracht. In deze rechtszaak spreekt [eiseres] [gedaagde] aan op betaling van de tweede en derde termijn, een bedrag van in totaal € 1.840,28, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
[gedaagde] voert als verweer aan dat hij niet de koper is van de iPhones en daarom geen betaling is verschuldigd aan [eiseres] . Hij is slachtoffer geworden van fraude met bedreiging. Hij is per Whatsapp benaderd door [A] ., een jongen die hij kende van school. [A] . wilde via internet een telefoon kopen voor zijn moeder en vroeg of hij gebruik kon maken van de bankrekening van [gedaagde] , omdat hij zelf niet beschikte over een bankrekening. Ook moest de telefoon bezorgd worden op het adres van [gedaagde] , omdat het een verrassing moest zijn voor de moeder van [A] . [gedaagde] heeft eerst € 950,00 contant van [A] . ontvangen. Dat bedrag heeft hij op zijn bankrekening gestort, waarna [A] . via die bankrekening de telefoon heeft betaald aan de verkoper. [gedaagde] was in de veronderstelling dat het om één telefoon ging en was er niet van op de hoogte dat er nog twee termijnen betaald moesten worden. Hij heeft het pakket in ontvangst genomen en het ongeopend afgegeven aan [A] . Als hij had geweten van het bedrog had hij niet meegewerkt aan deze zaak. Hij heeft bij de politie aangifte van oplichting gedaan tegen [A] . De factuur van [bedrijfsnaam] B.V. heeft hij nooit gezien. [bedrijfsnaam] B.V. had kunnen weten dat hij niet de koper was, want de factuur is naar een e-mailadres gestuurd dat niet van hem is, namelijk:
[.] @ [..]. [gedaagde] vindt daarom dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen.
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] het gelijk aan haar zijde heeft. De vordering van [eiseres] zal worden toegewezen, om de volgende redenen.
De motivering van de beslissing
2.4.
[eiseres] stelt dat [bedrijfsnaam] B.V. een koopovereenkomst heeft gesloten met [gedaagde] voor de levering van 2 iPhones, tegen betaling van € 2.760,42. [bedrijfsnaam] B.V. heeft die iPhones geleverd, maar [gedaagde] heeft de koopsom niet volledig betaald. [gedaagde] betwist dat hij de iPhones heeft gekocht. Volgens hem is [A] . de koper en kan [bedrijfsnaam] B.V. – en daarmee ook [eiseres] , aan wie [bedrijfsnaam] B.V. de vordering heeft overgedragen – hem niet op betaling van het restant bedrag aanspreken.
2.5.
Voor het antwoord op de vraag wie de contractspartij van [bedrijfsnaam] B.V. is, moet beoordeeld worden wat [bedrijfsnaam] B.V. heeft mogen begrijpen uit de uitlatingen en gedragingen van de koper die zich bij haar heeft gemeld via internet. Die koper heeft de persoons- en adresgegevens van [gedaagde] opgegeven en heeft de eerste termijn betaald via een bankrekening die op naam staat van [gedaagde] . De i-Phones zijn, zoals afgesproken, bezorgd op het woonadres van [gedaagde] en daar door hem in ontvangst genomen. Daaruit heeft [bedrijfsnaam] B.V. mogen begrijpen dat [gedaagde] haar contractspartij was. Er bestond voor [bedrijfsnaam] B.V. in de gegeven omstandigheden geen enkele reden om daaraan te twijfelen. [bedrijfsnaam] B.V. had geen weet van de Whatsapp-correspondentie tussen [gedaagde] en [A] . en kon dus ook niet weten dat het e-mailadres dat [A] . aan haar had opgegeven, niet van [gedaagde] was.
2.6.
[gedaagde] daarentegen is onvoorzichtig geweest door zijn persoonsgegevens af te geven aan iemand die hij niet goed kent. Hij heeft blijkens de overgelegde Whatsapp-correspondentie zelfs zijn bankgegevens (waaronder pasnummer en code) aan [A] . ter beschikking gesteld, waardoor [A] . toegang kreeg tot zijn bankrekening en zelf de eerste termijn aan [bedrijfsnaam] B.V. kon overmaken. Van enige bedreiging door [A] . blijkt uit die Whatsapp-correspondentie trouwens niet. De gevolgen van dat onvoorzichtig handelen moeten, in de rechtsverhouding tussen partijen, voor rekening van [gedaagde] blijven. [bedrijfsnaam] B.V. wist namelijk niet en kon ook niet weten wat er tussen [gedaagde] en [A] . speelde. Zoals hiervoor al is gezegd mocht [bedrijfsnaam] B.V. ervan uit gaan dat [gedaagde] haar contractspartij was. Als juist is dat [gedaagde] slachtoffer is geworden van oplichting door [A] ., dan moet hij niet [bedrijfsnaam] B.V., maar [A] . daarop aanspreken.
2.7.
De conclusie is dat [gedaagde] ook de tweede en derde termijn moet betalen, dat is een bedrag van € 1.840,28. Omdat [bedrijfsnaam] B.V. die vordering heeft gecedeerd aan [eiseres] , moet [gedaagde] dit bedrag nu aan [eiseres] betalen, met de wettelijke rente daarover als gevorderd. [eiseres] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de wettelijke vereisten, waarin hij de gelegenheid heeft gekregen de vordering te betalen zonder dat hij buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd wordt (bijlage 2 bij dagvaarding). Omdat [gedaagde] de vordering niet binnen de in die aanmaning genoemde termijn heeft betaald, moet hij nu de buitengerechtelijke incassokosten van € 276,04 betalen. Ook dit deel van de vordering zal worden toegewezen. In totaal wordt een bedrag van € 2.124,94 toegewezen (€ 1.840,28 hoofdsom + € 8,62 wettelijke rente tot dagvaarding + € 276,04 buitengerechtelijke kosten).
2.8.
[gedaagde] heeft ongelijk gekregen. Hij moet daarom de proceskosten van [eiseres] betalen. Die kosten bedragen tot vandaag in totaal € 931,14, te weten:
  • € 486,00 griffierecht;
  • € 85,14 dagvaardingskosten en informatiekosten;
  • € 360,00 salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van € 180,00).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.124,94 met de wettelijke rente over € 1.840,28 vanaf 17 juli 2019 tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 931,14;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.