In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is verdachte vrijgesproken van afpersing. De zaak kwam voor de rechtbank na een zitting op 18 augustus 2020, waar de officier van justitie, mr. E. Wiersma, de verdachte beschuldigde van het afpersen van de benadeelde partij, hierna aangeduid als [benadeelde partij]. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de verdachten zorgvuldig gewogen. De aangever had verklaard dat hij op 11 februari 2020 door de verdachte en medeverdachten was bedreigd met geweld en gedwongen tot afgifte van geld en goederen. Echter, de rechtbank constateerde dat de verklaringen van de aangever op belangrijke punten inconsistent waren en niet voldoende werden ondersteund door objectief bewijs. De rechtbank merkte op dat de verklaringen van de verdachten pas na het compleet zijn van het procesdossier waren afgelegd, wat de betrouwbaarheid van hun verklaringen in twijfel trok. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangever onvoldoende bewijs boden voor de tenlastelegging, waardoor de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de afpersing. De rechtbank sprak de verdachte vrij en hevelde de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte in.