ECLI:NL:RBMNE:2020:3691

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
16/039651-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor afpersing en opzet-/schuldheling; veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 september 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1996. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van afpersing en opzet-/schuldheling, maar hem wel veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak kwam aan het licht na een incident op 11 februari 2020 in Hilversum, waarbij de verdachte en anderen de aangever zouden hebben afgeperst. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever inconsistent waren en onvoldoende steun vonden in objectief bewijs. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de afpersing.

Ten aanzien van de opzetheling van goederen, waaronder een jas en schoenen, oordeelde de rechtbank dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze goederen in zijn auto. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs, waaronder cocaïne en MDMA. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 53 dagen op, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf van 50 uren. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging moesten worden genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/039651-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, alsmede mr. M.J. Hamer, advocaat van benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
op 11 februari 2020 in Hilversum met (een) ander(en) [slachtoffer] heeft afgeperst door hem met geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van geldbedragen en/of goederen;
Feit 2:
op 11 februari 2020 in Hilversum opzettelijk 10,85 gram, 16,05 gram en/of 1,32 gram cocaïne en/of 9,20 gram amfetamine en/of 19,72 gram MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 3:
op 11 februari 2020 in Hilversum een paar schoenen, één of meer jassen, een messenset en/of een of meer zonnebrillen heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij op dat moment wist of had moeten vermoeden dat dit door misdrijf verkregen goederen betroffen.

3.VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde.
Ter terechtzitting heeft de raadsman bepleit dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte dient te worden verklaard omdat het vertrouwensbeginsel is geschonden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte, mede gelet op zijn verhoor waarin alleen over het onder 1 ten laste gelegde is gesproken, met het uitreiken van de dagvaarding op 20 april 2020 het gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat hij alleen voor het onder 1 ten laste gelegde zou worden vervolgd. Dat hij op 12 mei 2020 ook voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde is gedagvaard, laat onverlet dat hij uit die eerdere dagvaarding het vertrouwen mocht ontlenen dat hij voor die feiten niet zou worden vervolgd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, omdat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat in de dagvaarding van 12 mei 2020 een zinsnede is opgenomen waaruit duidelijk blijkt dat de eerder aan verdachte betekende dan wel toegezonden dagvaarding is ingetrokken. Daar komt bij dat de verdediging op de pro forma-zitting van 25 mei 2020 door de voorzitter is gevraagd naar eventuele onderzoekswensen met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde. De verdediging wist aldus wel degelijk op welke feiten de vervolging betrekking heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding van 20 april 2020 conform artikel 266 van het Wetboek van Strafvordering voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting is ingetrokken door de tekst die daarover is opgenomen in de dagvaarding van 12 mei 2020.
Voor zover verdachte er tot die tijd niet vanuit hoefde te gaan dat hij ook voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde zou worden vervolgd, is hij met het uitreiken van de dagvaarding van 12 mei 2020 tijdig op de hoogte gebracht dat dit wel het geval is. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Tot slot heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen redenen voor schorsing van de vervolging zijn.

4.VRIJSPRAAK

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van aangever op belangrijke punten worden ondersteund door objectief bewijs.
De raadsman heeft primair bepleit dat hetgeen aangever heeft verklaard vanwege de onbetrouwbaarheid daarvan niet voor het bewijs mag worden gebezigd en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Mocht de rechtbank desondanks van oordeel zijn dat de verklaringen van aangever voor het bewijs kunnen worden gebezigd, dan heeft de verdediging subsidiair bepleit dat het objectief bewijs de lezing van verdachte niet weerlegt dan wel onaannemelijk maakt, maar die zelfs op kernpunten bevestigt. Ook om die reden dient vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde te volgen.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte wordt verweten aangever [slachtoffer] met (een) ander(en) te hebben afgeperst door hem met geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van geldbedragen en/of goederen. Op basis van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast:
- op 11 februari 2020 om 02:30 uur is tussen aangever en verdachte WhatsApp-contact geweest dat heeft geleid tot een ontmoeting tussen aangever en verdachten bij de begraafplaats in [plaatsnaam 1] ;
- bij die ontmoeting heeft tussen aangever en verdachte een discussie over geld plaatsgevonden;
- bij die ontmoeting was een wapen in het spel, waarmee is gedreigd;
- bij die ontmoeting heeft aangever klappen gekregen;
- in de middag van 11 februari 2020 hebben aangever en verdachten opnieuw afgesproken, ditmaal bij de brandweerkazerne in [plaatsnaam 2] ;
- op 11 februari 2020 rond 17:56 uur is in de snackbar in [plaatsnaam 2] een nepvuurwapen aangetroffen op de plek waar verdachten kort daarvoor hadden gezeten;
- bij de insluitingfouillering van verdachte zijn bij hem verschillende bundels met geld aangetroffen, in totaal een geldbedrag van € 1.159,60;
- bij de insluitingsfouillering van verdachte is bij hem in totaal een geldbedrag van € 262,80 aangetroffen.
Over hetgeen zich bij de ontmoetingen op 11 februari 2020 tussen aangever en verdachten heeft afgespeeld, hebben zij afwijkende lezingen. De rechtbank merkt over de lezing van verdachten op dat zij pas een verklaring hebben afgelegd toen het procesdossier compleet was en dat zij ook toen geen opening van zaken hebben gegeven. Over de lezing van aangever merkt de rechtbank op dat zijn verklaringen, afgelegd bij zowel de politie als de rechter-commissaris, op essentiële onderdelen inconsistent zijn.
Alvorens tot een oordeel te komen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en de voorliggende vraag te beantwoorden of die verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebezigd, heeft de rechtbank die verklaringen afgezet tegen het zich in het procesdossier bevindende objectief bewijs. Op basis daarvan concludeert de rechtbank dat onderdelen in het procesdossier de lezing van aangever ondersteunen. Echter, de rechtbank concludeert ook dat diezelfde onderdelen tevens passen bij de lezing van verdachte, waardoor zijn lezing op basis van de inhoud van het procesdossier niet als onaannemelijk ter zijde kan worden geschoven.
Gelet op bovenstaande conclusies is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangever over de ten laste gelegde handelingen onvoldoende worden gesteund door objectief bewijs, om welke reden de rechtbank de verklaringen van aangever niet voor het bewijs zal bezigen.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank op basis van de inhoud van het procesdossier niet kan vaststellen dat verdachte zich al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van het onder 3 ten laste gelegde alleen de opzetheling van de jas van de [winkel 1] wettig en overtuigend te bewijzen is, omdat zich in het procesdossier enkel een aangifte van de diefstal van die jas bevindt. Als bestuurder van de aan hem toebehorende auto pleegt verdachte bekend te zijn met hetgeen zich in die auto, in dit geval in de kofferbak, bevindt. Daar komt bij dat verdachte geen (aannemelijke) verklaring heeft afgelegd. Aangenomen dient te worden dat verdachte wist dat de jas van diefstal afkomstig was.
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde bepleit en heeft ten aanzien van de jas van de [winkel 1] aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld hoe die jas in de kofferbak van verdachte is terecht is gekomen en of het kaartje aan die jas op het eerste oog zichtbaar was.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde. Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat meerdere personen gebruikmaken van de auto van verdachte waarin de goederen zijn aangetroffen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de in de kofferbak aangetroffen goederen en, voor zover hij zich daarvan bewust was, dat hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van diefstal afkomstig waren.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Aangevoerd is dat verdachte als bestuurder van de aan hem toebehorende auto bekend pleegt te zijn met hetgeen zich in die auto, in dit geval onder de bestuurdersstoel, bevindt. Op basis van de uitwerking van de camerabeelden van de snackbar en getuigenverklaringen van aanwezigen in de snackbar kan ook het opzettelijk aanwezig hebben van de 10,85 gram cocaïne die in de snackbar is aangetroffen bewezen worden verklaard.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat, hoewel het juist is dat in beginsel de eigenaar van een auto bekend dient te zijn met hetgeen zich in die auto bevindt, ook anderen dan verdachte gebruikmaken van de auto van verdachte. Daarnaast is aangevoerd dat de drugs die zijn aangetroffen in de snackbar niet aan verdachte kunnen worden gekoppeld, nu de camerabeelden van de snackbar geen uitsluitsel geven over de persoon die deze daar heeft neergelegd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Het door de raadsman gevoerde verweer, inhoudende dat de in de snackbar aangetroffen drugs niet aan verdachte kunnen worden gekoppeld, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 2:
op 11 februari 2020 te [plaatsnaam 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 10,85 gram en 16,05 gram cocaïne
- 9,20 gram amfetamine
- ongeveer 19,72 gram MDMA,

zijnde cocaïne en MDMA en amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd om aan verdachte de maatregel strekkende tot beperking van zijn vrijheid op leggen voor de duur van twee jaren, waarbij per overtreding van die maatregel één week vervangende hechtenis wordt opgelegd en de totale duur van de ten uitvoer te leggen vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte, gelet op zijn leeftijd en medische klachten en het feit dat hij
first offenderis, niet opnieuw naar de gevangenis te sturen. Verdachte dient een (eerste) kans te krijgen om een andere weg in te slaan. Hij heeft zich aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en zich ingezet om een opleiding, een baan en een woning gerealiseerd te krijgen. Uit oud onderzoek blijkt dat er bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een laag IQ. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht om aan verdachte hoogstens een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van het voorarrest op te leggen, waarvan enkel het gedeelte dat gelijk is aan de duur van het voorarrest onvoorwaardelijk aan verdachte wordt opgelegd. Daarnaast kan aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren worden opgelegd. Indien de rechtbank overweegt om aan een voorwaardelijk op te leggen strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om zich daarover alsnog door de reclassering te laten adviseren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs. De rechtbank acht, gelet op de hoeveelheid harddrugs en het bij zich dragen van vier telefoons en grote, in bundels verpakte geldbedragen, een zogenaamde dealerindicatie aanwezig.
Het bezit van en de handel in harddrugs dienen krachtig te worden bestreden, nu het gebruik van harddrugs gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers en kan leiden tot verslaving. Het gebruik van en de handel in harddrugs leiden bovendien direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormen zo een bron van overlast in de samenleving. Door zijn handelen heeft verdachte aan de instandhouding daarvan bijgedragen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van een op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 24 juli 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank betrekt bij de strafoplegging de oriëntatiepunten die door het in de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn vastgesteld. Deze oriëntatiepunten beogen het belang van de rechtseenheid te dienen. Deze oriëntatiepunten nemen in het geval van het aanwezig hebben van 50 tot 100 gram harddrugs als vertrekpunt een taakstraf voor de duur van 150 uren. De rechtbank ziet gelet op het strafrechtelijk verleden van verdachte geen reden om van dit vertrekpunt af te wijken. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op de op te leggen taakstraf in mindering worden gebracht.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 53 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 50 uren passend en geboden is.
Gelet op de omstandigheid dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van enkel het onder 2 ten laste gelegde komt, wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.

10.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal onderstaande in beslag genomen voorwerpen onttrekken aan het verkeer:
- twintig pillen van het merk Sildenafil (goednummer 2581442);
- twaalf pillen van het merk Kamagra (goednummer 2581440);
- 173 capsules, vermoedelijk Temazepan (goednummer 2581468);
- 43 oranje xtc-pillen voorzien van een uil-logo (goednummer 2581471);
- een bruine xtc-pil, kleur bruin, een voorzien van een aap-logo (goednummer 2582173);
- achttien groene xtc-pillen (goednummer 2581478);
- vier roze xtc-pillen (goednummer 2582166);
- een gripzakje met bruin poeder, vermoedelijk heroïne (goednummer 2581475);
- vijf gripzakjes met wit poeder, vermoedelijk amfetamine (goednummer 2581454);
- zeven gripzakjes met henneptoppen (goednummer 2581458);
- 27 ponypacks met vermoedelijk cocaïne (goednummer 2581447).
Deze voorwerpen zijn van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de aan verdachte ten laste gelegde feiten aangetroffen.
Teruggave aan de verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van onderstaande in beslag genomen voorwerpen die aan verdachte toebehoren, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet:
- een portemonnee van het merk Ugg (goednummer: PL0900-2020044375-2580927);
- een zakmes (goednummer: PL0900-2020044375-2580930).
Teruggave aan de rechthebbenden
De rechtbank zal teruggave gelasten van de onderstaande in beslag genomen voorwerpen aan degenen die redelijkerwijs als rechthebbenden van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt en verwijst daarbij ten aanzien van de hieronder eerste acht genoemde voorwerpen naar het proces-verbaal van bevindingen van 13 februari 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] en met documentcode 20200213.1030.09110 (pagina 48 van het procesdossier):
- een paar sneakers van het merk Burberry van de [winkel 2] (geen goednummer);
- een zwarte winterjas van het merk Woolrich van de [winkel 2] (geen goednummer);
- een zonnebril in brillenkoker van het merk ArtLife (goednummer 2581429);
- een zonnebril in brillenkoker van het merk Tom Ford (goednummer 2581425);
- een zonnebril in brillenkoker van het merk Dolce & Gabbana (goednummer 2581423);
- een zonnebril in brillenkoker van het merk Saint Laurent (goednummer 2581419);
- een messenset van het merk TB van [winkel 3] ;
- een laptop van het merk Apple, type Air (goednummer 2581401);
- een blauwe telefoon van het merk Samsung (goednummer: PL0900-2020044375-2580933);
- een beige telefoon van het merk Samsung (goednummer: PL0900-2020044375-2580934);
- een zwarte telefoon van het merk Samsung (goednummer: PL0900-2020044375-2580935);
- een witte telefoon van het merk Apple (goednummer: PL0900-2020044375-2580936);
- een geldbedrag van in totaal € 1.159,60 (goednummer: PL0900-2020044375-2580925).

11.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich, daartoe vertegenwoordigd door mr. M.J. Hamer, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.250,00. Dit bedrag bestaat uit € 750,00 aan materiele schade en € 500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 1.844,00 als vergoeding van proceskosten.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het verzoek tot schadevergoeding geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook heeft de officier van justitie gevorderd de verzochte vergoeding van proceskosten toe te wijzen.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Daarnaast is gesteld dat sprake is van
culpa in causa.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie evenzeer ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het onder 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 53 (drieënvijftig) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 50 (vijftig) uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 25 dagen hechtenis;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • twintig pillen van het merk Sildenafil (goednummer 2581442);
  • twaalf pillen van het merk Kamagra (goednummer 2581440);
  • 173 capsules, vermoedelijk Temazepan (goednummer 2581468);
  • 43 oranje xtc-pillen voorzien van een uil-logo (goednummer 2581471);
  • een bruine xtc-pil, kleur bruin, een voorzien van een aap-logo (goednummer 2582173);
  • achttien groene xtc-pillen (goednummer 2581478);
  • vier roze xtc-pillen (goednummer 2582166);
  • een gripzakje met bruin poeder, vermoedelijk heroïne (goednummer 2581475);
  • vijf gripzakjes met wit poeder, vermoedelijk amfetamine (goednummer 2581454);
  • zeven gripzakjes met henneptoppen (goednummer 2581458);
  • 27 ponypacks met vermoedelijk cocaïne (goednummer 2581447);
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • een portemonnee van het merk Ugg (goednummer: PL0900-2020044375-2580927);
  • een zakmes (goednummer: PL0900-2020044375-2580930);
- gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de volgende voorwerpen:
  • een paar sneakers van het merk Burberry van de [winkel 2] (geen goednummer);
  • een zwarte winterjas van het merk Woolrich van de [winkel 2] (geen goednummer);
  • een zonnebril in brillenkoker van het merk ArtLife (goednummer 2581429);
  • een zonnebril in brillenkoker van het merk Tom Ford (goednummer 2581425);
  • een zonnebril in brillenkoker van het merk Dolce & Gabbana (goednummer 2581423);
  • een zonnebril in brillenkoker van het merk Saint Laurent (goednummer 2581419);
  • een messenset van het merk TB van [winkel 3] ;
  • een laptop van het merk Apple, type Air (goednummer 2581401);
  • een blauwe telefoon van het merk Samsung (goednummer: PL0900-2020044375-2580933);
  • een beige telefoon van het merk Samsung (goednummer: PL0900-2020044375-2580934);
  • een zwarte telefoon van het merk Samsung (goednummer: PL0900-2020044375-2580935);
  • een witte telefoon van het merk Apple (goednummer: PL0900-2020044375-2580936);
  • een geldbedrag van in totaal € 1.159,60 (goednummer: PL0900-2020044375-2580925);
Benadeelde partij
- verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.L. Beljaars, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en
H. den Haan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Valk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 september 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 11 februari 2020 te Hilversum, althans in Nederland, op de openbare weg, (aan/nabij) de [straatnaam 1] en/of de [straatnaam 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meer geldbedragen en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] of aan een derde toebehoorde, door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] te tonen en/of
- dat vuurwapen voor het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te houden en/of door te laden en/of
- de autosleutels uit het contactslot van de personenauto van voornoemde [slachtoffer] te halen en/of
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen: "Wij krijgen nog geld" en/of "Je moet (morgen) zevenhonderdvijftig (750) euro betalen" en/of
- die autosleutels weer aan die [slachtoffer] terug te geven;
2.
hij op of omstreeks 11 februari 2020 te Hilversum opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 10,85 gram en/of 16,05 gram en/of 1,32 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 9,20 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende een materiaal bevattende MDA en/of MDEA en/of MDMA en/of 2CB en/of amfetamine en/of
- ongeveer 19,72 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende een materiaal bevattende MDA en/of MDEA en/of MDMA en/of 2CB en/of amfetamine, zijnde cocaïne en/of MDA en/of MDEA en/of MDMA en/of 2CB en/of amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 11 februari 2020 te Hilversum, althans in Nederland, één of meer goederen, te weten een paar schoenen (merk: Burberry) en/of één of meer jas(sen) (merk: Woolrich en/of [.] )) en/of een messenset ( [winkel 3] ) en/of één of meer zonnebrillen (merk: Saint Laurant en/of Tom Ford en/of Dolce & Gabbana en/of Artlife) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.