ECLI:NL:RBMNE:2020:3679

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
UTR 19/2845
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke terugvordering van een scholingsvoucher en de belangenafweging door de bestuursrechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de gedeeltelijke terugvordering van een scholingsvoucher. Eiser, die een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, had een scholingsvoucher ontvangen ter waarde van € 2.346,56 voor een opleiding in online marketing. Na het voortijdig afbreken van de opleiding vanwege medische redenen, heeft verweerder het bedrag van de voucher aangepast naar € 907,51 en het te veel betaalde bedrag van € 1.439,05 teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard.

Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij hij aanvoerde dat hij het teruggevorderde bedrag noodgedwongen had besteed aan levensonderhoud en dat hij niet op de hoogte was gesteld van aanvullende bijstandsrechten. De rechtbank oordeelde dat verweerder bij de wijziging van de subsidie een belangenafweging had moeten maken, wat in het bestreden besluit niet was gebeurd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven, omdat verweerder na het beroep alsnog een belangenafweging had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat het belang van de terugvordering zwaarder woog dan het belang van eiser bij kwijtschelding, vooral gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht vergoed moet worden. De uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2845

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.S. Wiltjer-Rienstra).

Inleiding

1.1
Op de arbeidsmarkt is het probleem ontstaan dat er werkloosheid is in bepaalde sectoren en tekorten in andere sectoren. Om dit op te lossen is de ‘Tijdelijke regeling subsidie scholing richting een kansberoep’ (hierna: de subsidieregeling
)ingevoerd. Deze regeling biedt financiële ondersteuning door middel van scholingsvouchers voor werkzoekenden die zich willen laten omscholen naar een ander, meer kansrijk beroep.
1.2
Eiser ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 5 april 2017 heeft verweerder hem een scholingsvoucher toegekend ter waarde van € 2.346,56 voor het volgen van de opleiding ‘Online marketing’ bij de Competence Factory B.V. in Amsterdam met het oog op het verkrijgen van een baan als marketingmedewerker / online-marketeer. Het volledige bedrag is aan eiser overgemaakt. In juli 2018 heeft eiser verweerder laten weten dat hij de opleiding voortijdig heeft moeten afbreken vanwege een manische episode, voortkomend uit zijn bipolaire stoornis. Eiser heeft drie modules van de opleiding afgerond en hiervoor € 907,51 van het toegekende bedrag gebruikt.
1.3
Op 28 november 2018 (
het primaire besluit) heeft verweerder de toekenning van eisers scholingsvoucher gewijzigd naar € 907,51, gebaseerd op de werkelijke kosten die eiser heeft gemaakt. Het te veel aan eiser uitbetaalde bedrag van € 1.439,05, heeft verweerder van eiser teruggevorderd.
1.4
Eiser heeft bezwaar gemaakt. Met het besluit van 17 juni 2019 (
het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.5
Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Op verzoek van verweerder heeft eiser in beroep aanvullende medische informatie overgelegd van zijn psychiater. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 24 juli 2020 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Belangenafweging

2.1
Zoals gezegd is de scholingsvoucher aan eiser toegekend op grond van de subsidieregeling. Artikel 4:49, eerste lid, onder a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat verweerder een eenmaal toegekende subsidie
kanwijzigen of intrekken op grond van feiten of omstandigheden waarvan verweerder bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager zou zijn vastgesteld. Omdat dit artikel een ‘kanbepaling’ is, moet verweerder bij zo’n wijziging of intrekken wel een afweging maken van alle daarbij betrokken belangen, waaronder die van eiser.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze belangenafweging niet gemaakt, zodat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb ondeugdelijk is gemotiveerd. Al om die reden heeft eiser dus terecht beroep ingesteld. De rechtbank verklaart het beroep van eiser daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
2.3
Nadat eiser beroep heeft ingesteld heeft verweerder alsnog een belangenafweging gemaakt. De rechtbank zal daarom met inachtneming hiervan en aan de hand van de beroepsgronden van eiser onderzoeken of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven.

Het geschil

3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot het terugvorderen van het te veel aan hem betaalde bedrag. Eiser heeft het overgebleven bedrag van € 1.439,05 noodgedwongen besteed aan levensonderhoud. Dit heeft hij gedaan vanuit zijn manische episode, maar ook vanwege de financiële noodsituatie waarin hij terecht was gekomen, omdat verweerder hem in 2017 niet heeft gewezen op de aanvulling waar eiser recht op had vanuit de bijstand. Hierdoor is eiser plusminus € 1.500,-- misgelopen en heeft hij drie maanden onder het sociaal minimum geleefd. Eiser kan met terugwerkende kracht geen aanspraak meer maken op dit bedrag. Omdat de oorzaak hiervan bij verweerder ligt, had verweerder hierin reden moeten zien om niet tot terugvordering over te gaan. Eiser sluit bovendien niet uit dat hij de opleiding in de toekomst alsnog zal afronden, maar wijst erop dat dit, net als zijn ziekteverloop, gewoonweg niet valt te voorspellen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het bedrag van € 1.439,05 in redelijkheid van eiser heeft kunnen terugvorderen. Daarbij is meegewogen dat eiser de opleiding (buiten eisers schuld om) vanwege medische redenen vroegtijdig heeft moeten afbreken. Eiser is niet voor niets vanwege ziekte in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. In beginsel wordt een eenmaal toegekende scholingsvoucher niet ingevorderd, maar dan moet de scholingsvoucher in de toekomst wél alsnog aan de betreffende opleiding worden besteed. In het geval van eiser is dat niet aannemelijk. Met de penibele financiële situatie van eiser is rekening gehouden door het treffen van een terugbetalingsregeling van € 40,-- per maand.

Beoordeling van het geschil

5.1
De rechtbank overweegt allereerst dat het niet aannemelijk is dat eiser het overgebleven bedrag van € 1.439,05 in de toekomst alsnog zal besteden aan de opleiding waar het voor bedoeld was. Eiser heeft dit bedrag immers uitgegeven en verkeert momenteel in een penibele financiële situatie. Bovendien is eiser ziek en valt zijn ziekteverloop, zoals eiser zelf ook stelt, niet te voorspellen.
5.2
De vraag die in deze zaak voorligt is of verweerder het belang bij terugvordering, namelijk dat scholingsvouchers daadwerkelijk worden besteed aan scholing en niet aan iets anders, in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang dat eiser heeft bij kwijtschelding. De rechtbank vindt in dit geval van wel.
5.3
Eiser heeft gewezen op zijn penibele financiële situatie en de gevolgen daarvan voor zijn gezondheid (stress). De rechtbank ziet echter dat verweerder rekening heeft gehouden met dit belang door een betalingsregeling met eiser te treffen. Het betoog van eiser dat het aan een fout van verweerder te wijten is geweest dat hij € 1.500,-- euro is misgelopen en daarom het overgebleven bedrag van de scholingsvoucher van € 1.439,05 noodgedwongen heeft moeten besteden aan levensonderhoud, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel in deze zaak. Of dit nu inderdaad aan een fout van verweerder te wijten was of niet, het is geen op zichzelf staand
belangvan eiser dat door verweerder meegewogen had moeten worden en doet daarom ook niet af aan het belang dat bestaat bij terugvordering, namelijk dat scholingsvouchers daadwerkelijk worden besteed aan scholing. Nu met het belang van eiser rekening is gehouden door middel van de betalingsregeling, heeft verweerder in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang bij terugvordering. Het betoog van eiser slaagt niet.

Conclusie

6. Dit betekent dat verweerder het te veel aan eiser uitbetaalde bedrag van € 1.439,05 in redelijkheid van eiser heeft terug kunnen vorderen. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepaalt de rechtbank daarom dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat het beroep weliswaar gegrond is, maar dat eiser inhoudelijk geen gelijk krijgt in de zaak. De wijziging en terugvordering van de scholingsvoucher blijven in stand.
7. Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten die eiser in beroep heeft gemaakt. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.050,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 525,-- en een wegingsfactor 1).
8. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 47, aan eiser vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,--;
 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 47,-- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is op 28 augustus 2020 gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra dat weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.